Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 11 (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 11
Afbeelding van Vooys. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.15 MB)

Scans (29.67 MB)

ebook (6.88 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 11

(1993)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De verbeelding van de intellectuelen

A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak. Amsterdam, 1991. 484 pagina's. ISBN 90 284 1573 4/CIP. Wereldbibliotheek, f 69,50.

Het boek van Van Oudvorst is de bewerking van zijn proefschrift en handelt over de opkomst van de intellectuelen als sociale categorie en over de wijze waarop zij zich op essayistisch en literair niveau in het Rusland van de vorige eeuw en West-Europa hebben geuit vanaf ca. 1860 tot 1940. De auteur beweert in het voorwoord een groot publiek te hebben willen bereiken door een leesbare tekst te schrijven; wetenschappelijk jargon heeft hij willen vermijden. In deze opzet is hij mijns inziens geslaagd: zijn boek is goed te volgen en overzichtelijk opgezet, al maken de (te) kleine letters van zijn tekst het de lezer niet altijd even makkelijk. De schrijver beschouwt zijn studie als een comparatistisch werk over de relatie tussen literatuursociologie en literatuurgeschiedenis, een uitgangspunt dat in het hoofdstuk ‘Het Probleem’ nader uiteen wordt gezet. Van Oudvorst beweert hier met name de artistieke middelen die de intellectuelen benutten te willen bestuderen, alvorens deze in een sociologische, historische en filosofische context te plaatsen. Het hoofdstuk eindigt met een zeer vage uiteenzetting over de hechte relatie tussen vorm en inhoud van deze artistieke middelen, waarmee de intellectueel een werkelijkheidsvoorstelling structureert. Daarna volgt in chronologische volgorde de behandeling van de ‘Russische intelligentsia’, waarbij de nadruk ligt op I.S. Toergenjew en F.M. Dostojewski. In het tweede deel van Van Oudvorsts boek, getiteld ‘De Intellectuelen’, wordt aandacht besteed aan de zaak Dreyfus en - vreemd genoeg nu pas - aan een nadere omschrij-

[pagina 57]
[p. 57]

ving van het begrip ‘intellectueel’. Dit onderdeel wordt afgesloten met een hoofdstuk over Th. Mann. In het derde en laatste deel van Van Oudsvorsts werk, ‘Het Engagement van Ter Braak en Du Perron’, wordt dieper ingegaan op het fenomeen ‘engagement’ en de rol daarvan in het werk van de genoemde Nederlandse auteurs. Het laatste gedeelte van De verbeelding van de intellectuelen wordt helaas voor de helft gevuld met een notenapparaat dat bij nader inzien nagenoeg geheel bestaat uit de vindplaatsen van de citaten in de tekst. Mijns inziens ligt hier een gemiste kans voor een auteur die in zijn voorwoord beweert zijn proefschrift in te hebben willen korten.

De huidige betekenis van het begrip ‘intellectueel’ ontstond feitelijk pas in de 19e eeuw als gevolg van de opkomst van de burgerlijke samenleving. Vanaf dat moment ook wordt het al met negatieve eigenschappen overladen, waarschijnlijk omdat de intellectueel deel uitmaakte van een elite, geld noch macht bezat en (toch) kritiek wenste uit te oefenen. In het Rusland van de vorige eeuw valt dan ook een grote kloof tussen de intelligentsia - die zich op de Westeuropese cultuur richtte en de misstanden rond het feodale systeem hekelde - en het volk waar te nemen. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het Marxisme de leidende ideologie in de intellectuele discussies over de toekomst van Rusland. Interessant in dit gedeelte is de aandacht die de auteur aan specifiek Russische verschijnselen schenkt, zoals het geloof in het duizendjarig rijk en het Messianisme, die zich naast meer rationele debatten over de toekomst van Rusland manifesteerden. De auteur Toergenjew wordt als de voorvechter van de liberale rechtsorde geschilderd, terwijl Dostojewski door Van Oudvorst als een intellectueel geduid wordt, die ook affectie met het Spiritualisme had.

Het begrip intellectueel heeft van meet af aan een ambigu karakter gedragen, volgens Van Oudvorst. De auteur definieert de intellectuelen als ‘een elite die, sociologisch gesproken, de rol opeist culturele waarden van humanistische oorsprong te handhaven tegenover de elites van de macht, het bezit, de technocratie en wat dies meer zij.’ (203). Daarna volgen uiteenzettingen over elite-, cultuuren kennissociologische theorieën, die evenwel weinig bijdragen tot een ‘wetenschappelijk gefundeerde omschrijving’ van de term ‘intellectuelen’.

Nog magerder is Van Oudvorsts conclusie dat intellectueel-zijn een rol is, die niet automatisch met een intellectueel beroep of een sociale positie samenvalt. Na een hoofdstuk over Th. Mann waarin onevenredig veel aandacht aan diens biografie en aan frappante, maar ongefundeerde analogieën met verwante auteurs wordt geschonken en te weinig woorden aan diens modernisme worden gewijd, komt Van Oudvorst te spreken over het fenomeen ‘engagement’. Hier toont de auteur zich een diepgaand onderzoeker als hij op lexicaal, filosofisch, politiek en literair niveau de term verheldert. Gelukkig versmalt hij daarbij de term niet tot de sartriaanse omschrijving daarvan die sinds 1945 heilig verklaard is. Van Oudvorst laat integendeel juist bijzonder helder de hoge mate van variatie zien die in de term ‘engagement’ besloten ligt; betrokkenheid is inderdaad een rekbaar begrip.

In het volgende hoofdstuk domineert de gedachte dat Du Perron een verschuiving van politieke desinteresse naar maatschappelijke betrokkenheid heeft doorlopen. Uiteraard wordt Het Land van Herkomst in dit verband uitvoerig besproken. Het bevreemdt me Van Oudvorst te zien schrijven dat over de thematiek van deze roman nauwelijks geschreven zou zijn, wanneer we ons realiseren dat dit nu juist uitvoerig wèl gedaan is door Fokkema en Ibsch, alsmede door ondergetekende in een uit 1989 daterend artikel van 25 pagina's.

Bij de behandeling van Ter Braak legt Van Oudvorst het accent op het gegeven dat diens engagement niet zozeer van politieke als wel van culturele aard was. De auteur van De verbeelding van de intellectuelen weet aannemelijk te maken dat Ter Braaks cultuurbegrip sterk doordrongen was van humanistische en Duits-idealistische waarden. Daarnaast worden diens nihilisme en vitalisme uitvoerig besproken. Evenals in het hoofdstuk over Du Perron krijg ik de indruk dat de - op zich grondige - uiteenzettingen weinig nieuws toevoegen aan het beeld dat we ons inmiddels van Ter Braak gevormd hebben.

Mijn grootste bezwaar tegen De verbeelding van de intellectuelen behelst de afwezigheid van een wetenschappelijke fundering van de relatie die Van Oudvorst via zijn ondertitel zegt te willen onderzoeken. Hoewel hij beweert de simpele weerspiegelingstheorie achter zich gelaten te heb-

[pagina 58]
[p. 58]

ben, lijkt de auteur niet aan een achterhaald soort positivisme ontsnapt te zijn. Telkens lijkt de sociaal-politieke realiteit het literaire werk te bepalen, wat op een lager niveau soms zelfs in puur biografisme ontaardt: ‘In Vaders en Zonen legt Toergenjew op meesterlijke wijze rekenschap af van zijn visie op een sociologisch probleem dat hij aan den lijve had ervaren.’ (77). De specifieke aard van literatuur en haar artistieke middelen, waarnaar Van Oudvorst in zijn inleiding verwijst, worden uiteindelijk nu juist niet als relatief autonome gebieden opgevat en als zodanig behandeld. Woorden als ‘neerslag’ en ‘invloed’ waarmee Van Oudvorst kwistig strooit, wijzen op een (verzwegen) causalistische visie op de relatie tussen maatschappij en literatuur. Het feit dat omgekeerd de invloed van literatuur op de maatschappij weinig aandacht krijgt, wijst in eenzelfde richting. Ter Braak en Du Perron ziet Van Oudvorst als ‘kinderen van hun tijd’ (348), een tijd die uiteraard door Van Oudvorst gedefinieerd wordt. Ronduit simplistisch wordt de auteur in zijn vaststelling dat Nietzsche en Augustinus Ter Braaks visie op het Christendom bepaalden (397). Ook de frequente identificatie van de verteller met de auteur past in de visie dat hier (neo-) positivistisch te werk gegaan wordt. Wat de specifieke aard van literatuur binnen het concept ‘engagement’ inhoudt, is mij na lezing van Van Oudvorsts studie niet duidelijk geworden, te meer als aan de essays en aan de romans van bepaalde auteurs geen aparte status meer toegekend wordt. Veelal maakt Van Oudvorst de relatie tussen maatschappij en literatuur aannemelijk door de biografie van de auteur uiteen te zetten. Maar hiermee wordt natuurlijk een relatie niet wetenschappelijk gefundeerd.

Een tweede kritiek betreft de onnodige lengte van De verbeelding van de intellectuelen. Het is mij onduidelijk waarom in dit werk romans naverteld of samengevat moeten worden. Overbodig zijn interpretaties, die het feitelijke onderwerp van het boek niet raken, bij voorbeeld de rol van de dubbelganger in Hampton Court. Het hoofdstuk over de Russische intelligentsia is enorm wijdlopig en op andere momenten van het boek wordt de tekst onnodig uitgebreid als Van Oudvorst ingaat op zogenaamd frappante overeenkomsten tussen denkers en denkwijzen. Zo zou Bergson invloed op Ter Braak hebben gehad, maar de tachtig verschillen die ik kan aanwijzen doen mij vragen naar de zin van het leggen van dergelijke relaties.

Niettemin geeft Van Oudvorsts werk in leesbare bewoordingen een bijzonder helder en rijk gedocumenteerd beeld van het onderwerp dat hij wenst te beschrijven: de intellectueel en zijn literaire aspiraties. Het vruchtbare idee dat literatuur diepe banden met de maatschappij onderhoudt heeft mede bijgedragen tot een overzicht van de artistieke prestaties van de intellectuelen dat ik voor de publicatie van De verbeelding van de intellectuelen niet bezat.

 

Hans van Stralen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak


auteurs

  • Hans van Stralen