Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 12 (1993-1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 12
Afbeelding van Vooys. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.17 MB)

Scans (30.22 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 12

(1993-1994)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Bühne der Kleine Zielen
Over een Haagse voorstelling naar een Haagse roman

Literatuur doet het goed in de schouwburg. De afgelopen jaren zijn er regelmatig theatervoorstellingen te zien geweest die zijn gebaseerd op romans, novellen en zelfs op poëzie. Klassiekers als De Uitvreter (door Johan Kemkens), Het Dwaallicht (door theatergroep Het Volk) en Noodlot (door toneelgroep De Appel) werden bewerkt voor het theater. Ook minder voor de hand liggende literaire werken kwamen op de planken: Van Ostaijens Music Hall werd door de Gebroeders Flint door middel van muziek en voordracht tot een wervelend programma gemaakt, het literaire theater De Toeval stelde uit Bernlefs poëzie het theaterpro-

[pagina 163]
[p. 163]

gramma Het allerwitst moment samen, waarin zij met dia's en toneelspel de gedichten een extra dimensie gaf en theatergroep Fact waagde zich in het stuk Naar Armando aan een vertolking van De straat en het struikgewas. Doorgaans zijn novellen en korte romans het doelwit van dergelijke bewerkingen. In Den Haag werd met dat praktische uitgangspunt gebroken: in december 1993 ging Kleine Zielen door Het Nationale Toneel in première, een toneelbewerking naar De Boeken der Kleine Zielen van Louis Couperus.

De bewerking kreeg al voor de première veel aandacht. Het zou een grootse produktie worden met veel bekende acteurs, in een vorm die afwijkt van gebruikelijke theatervoorstellingen. Het stuk zou niet op één avond worden opgevoerd, maar werd in tweeën gedeeld. Boek één tot en met drie zouden op de eerste avond passeren, boek vier vulde de tweede avond, of zo men wilde, in het weekend 's middags deel één en 's avonds deel twee. Voor een vele honderden pagina's tellend boek leek dit een goede oplossing. De première vond plaats op tweede kerstdag in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. De gekozen datum deed de verwachtingen stijgen. De voorstelling beloofde iets bijzonders te zijn en schuwde een première op een opvallende dag net. De hooggespannen verwachtingen vergrootten de kans dat de voorstelling zou tegenvallen, de pers was echter erg enthousiast.

De keuze voor het bewerken van een roman die de tand des tijds heeft doorstaan en in de canon van de Nederlandse literatuur is opgenomen, heeft als groot voordeel dat de bekendheid van de roman bijdraagt aan de bekendheid van de voorstelling. De neuwsgierigheid wordt gewekt bij liefhebbers en geïnteresseerden van het betreffende boek of de auteur ervan. Maar ditzelfde punt dat als voordeel kan gelden kan evengoed tegenwerken: boek en bewerking zullen onvermijdelijk met elkaar worden vergeleken en de liefhebbers van het boek zijn niet snel tevreden. Veel films die gebaseerd zijn op roman lijden onder de vernietigende kritiek die zich beroept op de discrepantie tussen het boek en de verfilming. Het blijkt onacceptabel dat een regisseur zich op een boek baseert zonder zich strikt aan dat boek te houden. Films die gebaseerd zijn op romans worden zelden los van hun ‘basis’ beoordeeld. Alsof het bij een verfilming zou gaan om een roman voor analfabeten, waarin vooral niets van de thematiek, compositie of structuur van de roman mag ontbreken. W.F. Hermans introduceerde de term ‘witte pater’ voor een veelgemaakte fout door (vooral Nederlandse) filmmakers. De fout behelst het optreden van een bepaald personage of het voorkomen van een bepaalde handeling zonder dat die ook maar enige relatie onderhoudt met andere aspecten uit de film, terwijl dit personages of deze handeling in het boek waarop de film gebaseerd is wel degelijk met andere aspecten uit de roman verbonden is en vaak zelfs een grote symbolische functie vervult.

Als toeschouwer ontkom je niet aan een vergelijking. Zeker wanneer de basis een boek is dat je aan het hart gaat valt het niet mee de voorstelling onafhankelijk te bekijken.

Voor Ger Thijs (regie en bewerking van Kleine Zielen) pakte het gegeven dat hij zich op een bekend werk van een Nederlands bekend auteur baseerde, zonder meer positief uit. Zijn bewerking werd ‘goedgekeurd’ en het Couperus-minnend publiek stroomde toe. Om de theatervoorstelling te realiseren ging hij uit van de (vele) dialogen die De Boeken telt. Het Couperiaanse taalgebruik werd gehandhaafd, er werd veel geschrapt en het gehele stuk dat ongeveer vijf uur duurde, toonde ook de toeschouwer die onbekend was met De Boeken goed volgbaar de ‘neêrgang ener Haagsche familie’. De familie Van Lowe, met Constance natuurlijk in het middelpunt, vanouds tot de welgestelden van Den Haag behorend, verliest zienderogen haar aanzien. Aan het onbekommerd geld uitgeven komt een einde - typerend is de keuze die zoon Addy maakt voor het beroep van psychiater terwijl hem een carrière in de diplomatie in het verschiet ligt. Roddel en afgunst verscheuren de familie. De plaats waar De Boeken zich afspeelt is het Den Haag van rond 1900. Een betere plaats om dit drama te volgen dan zittend in het pluche van de Koninklijke Schouwburg is dan ook ondenkbaar. Omgeven door rood fluweel, de ogen de kost gevend aan kristallen kroonluchters en sierlijke art nouveau-achtige plafondschilderingen. De ervaring in die schouwburg getuige te zijn van de degeneratie van een welgestelde familie beperkte zich niet tot het aanschouwen van wat er op het toneel gebeurde, maar was overal in het gebouw voelbaar. In het publiek wel degelijk (nog steeds) representanten van de Haagse chic, maar evengoed middelbare scholieren die in de pauzes (tussen de bedrijven door) naar popmuziek luisterden op hun walkman. De schouwburg is allang niet meer het domein van Eline Veres. Ook in de Konnklijke Schouwburg heeft de democratisering terrein gewonnen. Hoe tekenend zijn de schitterende foyers die gedeeltelijk nog in oude staat verkeren, gemeubileerd met stijlvolle stoeltjes, tafeltjes en banken, waar je in de pauze frisdrank uit plastic bekertjes kunt drinken. Van de hang naar de schoonheid van rond de eeuwwisseling getuigde de tentoonstelling van antiquarische Couperus-uitgaven, hoofdza-

[pagina 164]
[p. 164]

kelijk eerste drukken, die in de hal op de tweede etage was ingericht. De vele ‘oohs’ en ‘aahs’ en ‘zo worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt’ sloten aan bij de opmerking die mij ter ore kwam uit de mond van een echtpaar op leeftijd dat de (in 1991 grondig gemoderniseerde) grote entree van de schouwburg binnentrad en klaagde dat het een schande was dat ‘ze’ alle sfeer uit het gebouw gehaald hadden. Heimwee naar de tijd van Couperus, terwijl het toneelstuk dat opgevoerd werd toch toonde dat er achter de sublieme Jugendstil-omslag van het boek kommer en kwel schuilgaat.

De entourage van de Kleine Zielen was eenvoudig, maar zeker niet kil. Op het toneel was veel ruimte. Wel stonden er klassieke meubelen en waren de spelers traditioneel gekleed (gedrapeerde jurken, opgestoken haar, driedelige kostuums of smokings), maar overdadig was het nooit. De muziek, sober en melancholisch, met cello en piano, verhoogde de dramatische werking op een prachtige manier.

De inhoud van het tweede deel van het stuk verschilde zowel qua tijd als qua plaats van het eerste deel. Was in deel één Den Haag de plaats waar alles gebeurde, met name het huis van grootmama Van Lowe, in deel twee was de centrale plek Driebergen, de plaats waar Van der Welckes inmiddels overleden ouders woonden en waar Constance en Henri zich hadden gevestigd. Behalve in de leeftijd van de personages (tien jaar later: grootmama Van Lowe is inmiddels dementerend, Constance en Henri zijn grijzend, de kinderen van de familie zijn opgegroeid) en het veranderde decor (in deel één hoofdzakelijk rechte houtschotten en doeken, in deel twee een kamerbrede ‘glaspui’ met openslaande deuren naar de gesuggereerde tuin) was het verschil tussen deze plaatsen verbeeld door middel van kleuren. In Den Haag droegen de figuren hoofdzakelijk rood-bruin getinte kleding, terwijl die in Driebergen overwegend blauw-grijs gekleurd was. Bezoek uit Den Haag droeg in Driebergen natuurlijk nog steeds rood en bruin: de distantie tussen de Haagse kringen en de kring die zich in Driebergen had gevormd werd hierdoor subtiel duidelijk gemaakt. Personages die zich aan deze ‘kleurcodes’ onttrokken waren de zogenaamde ‘buitenstaanders’. Constance, Henri en Addy zijn bij hun terugkeer naar Den Haag in het het eerste deel gekleed in het wit: naar verloop van tijd verwisselen zij die kleding voor rood-bruin. Wanneer Constance zeven weken in Nice heeft doorgebracht en weer in Den Haag terugkomt verschijnt ze weer in het wit, om zich na enige tijd toch weer rood-bruin te kleden. Ook Emilie, het nichtje van Constance dat na een kortstondig huwelijk bij haar man weggaat omdat hij haar sloeg, en samen met haar broer Otto de benen neemt naar het ‘artistieke’ Parijs alwaar zij een schilder-carrière begint en Otto als clown de kost verdient, is bij een tijdelijk bezoek aan haar Haagse familie in het wit gekleed. Rood-bruin zal ze niet meer dragen: voordat het zo ver komt zit ze al weer langs de Seine. De derde in het wit gehulde persoon in KLeine Zielen is Mathilde, vanaf het tweede deel de echtgenote van Addy. Ze leeft in huis bij Henri, Constance en Addy in Driebergen. Ze wonen op het ‘platteland’ echter verre van rustig. Psychiater Addy heeft een kring hulpbehoevenden uit de familie om zich heen geschaard die allen bij hen in huis zijn komen wonen: de demente oma Van Lowe; de vrouw en kinderen van zijn overleden oom Gerrit, wiens oudste kind zwakzinnig was; het depressieve nichtje Floortje; de ‘gekke’ oom Ernst en ook de aan smetvrees lijdende oom Paul maakt aanstalten zich bij de ‘familie’ aan te sluiten. Mathilde, een uit Den Haag afkomstig meisje dat zich een rijk huwelijk met een intellectuele arts had voorgesteld, ziet weinig van haar dromen bewaarheid. Addy is meer betrokken bij zijn patiënten dan bij Mathilde en de zorg voor al die hulpbehoevenden staat bovendien de financiële voorspoed in de weg. Addy helpt zijn patiënten liever voor niets dan ze hulpeloos achter te laten. Mathilde blijkt niet tegen dit bestaan opgewassen, voelt zich niet thuis in een huis waar ze omgeven is door ‘gestoorde Van Lowes’. Van acceptatie van de kant van de familie Van Lowe is ook nauwelijks sprake. Mathilde is duidelijk een buitenstaander en is dan ook steeds in het wit-beige gekleed. Met haar - ook beige geklede - kinderen verlaat ze op den duur Driebergen om zich met hen in Den Haag te vestigen. Het rood van Den Haag vermengt zich op symbolische wijze met het blauw van Driebergen in een uitspraak van Constance die een wens naar eenheid lijkt te zijn: ‘Ik heb nog nooit zoveel violet gezien als in de luchten hier.’ Een berusting lijkt hier te zijn opgetreden.

Berusting is ook hetgeen dat het gehele tweede deel beheerst. Het huwelijk van Constance en Henri is nog steeds niet ideaal, maar ze hebben met elkaar leren leven. Felle ruzies tussen hen blijven uit. De hang naar hun zoon blijft nog steeds sterk aanwezig, maar zijn keuze voor een loopbaan in de geneeskunde in plaats van in de diplomatie hebben zij geaccepteerd. De hulpbehoevenden die Addy naar zich toetrekt, worden met alle liefde door Constance opgenomen in hun huis. Henri mag nog wel eens mopperen, maar hij weet zich te schikken naar de situatie. Het ongelukkige huwelijk van Addy en Mathilde ontvouwt zich tijdens dit tweede deel, maar ook zij leggen zich neer bij de

[pagina 165]
[p. 165]

situatie dat zij veel van elkaar verschillen en gaan zonder wrok uiteen.

Behalve de kleuren en de muziek maakt het op het toneel gebruikte licht indruk. Het sterkst werkte dat in de scène waarin de familie Van Lowe bijeen is en in een grote halve cirkel op het podium zit om het geval ‘Ernst’ te bespreken. Ernst is een broer van Constance die meent geesten om zich heen te hebben waar hij over waakt en die rusten in zijn verzameling antieke vazen. Wanneer zij wakker zijn storen zij hem ernstig en benauwen ze hem. De familie bespreekt wat er met Ernst moet gebeuren. Een mogelijke oplossing die wordt geopperd, is dat Ernst tijdelijk naar een inrichting gaat. De familie zit op stoelen in een kring, Ernst zit alleen voor op het podium, op de grond. Het is donker op het toneel, de familie zit in het schemerlicht. Ernst daarentegen is goed zichtbaar, met achter hen, binnen de grote cirkel, verschillende lichtbanen. Ernst spreekt over zijn ‘zielen’ en weet dat zijn familie denkt dat hij gek is. Maar in zijn ogen zijn zij juist gek: zij zien, horen en voelen immers de zielen niet die er wel degelijk zijn. De toeschouwer is er getuige van dat de kamer behalve door mensen door iets anders gevuld wordt: de lichten op de vloer schijnen achter Ernst, het zouden de met ‘kettings’ aan hem verankerde zielen kunnen zijn. De scheidslijn tusen gek en normaal blijkt moeilijk te trekken.

De gedetailleerde beschrijvende verteltrant die zo typisch is voor Couperus ontbreekt noodgedwongen in het toneelstuk, dat immers op de dialogen uit De Boeken der Kleine Zielen is gebaseerd. In dit stuk wordt met effecten gewerkt die het toneel voor heeft op proza. Lichtgebruik, kleurgebruik en muziek zijn effecten die in dit stuk een symbolische werking hebben en het een meerwaarde geven. Kleine Zielen blijft ondanks de verschillen die er met De Boeken zijn aan te wijzen toch de naturalistische Couperussfeer uitademen. Het zo sterk aanwezige determinisme is daar mede verantwoordelijk voor. Toch blijkt er op de planken een klein lichtpuntje te blijven branden dat in De Boeken gedoofd werd. Zowel in het boek als in het toneelstuk is er van geluk weinig sprake: relaties dragen vrijwel altijd problemen met zich mee, en de dood draagt ook een steentje bij aan het besef van vergankelijkheid en de onvermijdbare ellende in ieders leven. Het lichtpuntje waar ik op doel is de in het wit gehulde Emilie uit het eerste deel. Uit het verhaal blijkt dat er weinig mogelijk is om de weg van je leven op gunstige manier te beïnvloeden en dat de dood toch onvermijdelijk zal volgen. Berusting met het lot lijkt het enige dat de mens te doen staat. Emilie en Otto (zus en broer), die aan het bekrompen Den Haag ontsnapten en zich in Parijs vestigden om een artistiek leven te leiden, lijken het echter - in het toneelstuk - toch mooi voor elkaar te hebben. Wanneer Emilie (in haar witte kleding) Den Haag nog eens een bezoekje brengt, straalt ze van geluk en spreekt ze vol blijdschap over Otto's carrière als clown. Ze lijken er in geslaagd hun leven op positieve wijze te beïnvloeden. Emilie vertrekt weer naar Parijs en de toeschouwer rest niets anders dan de indruk dat zij er als enigen in geslaagd zijn een gelukkig leven te leiden, los van alle conventies en geheel op de wijze waar zij voor kozen.

De Boeken bericht echter dat Emilie ‘gebroken en melancholiek’ uiteindelijk haar intrek heeft genomen bij de familie in Driebergen, nadat ze haar broer Henri (in het toneelstuk Otto genaamd) heeft verloren. Addy is de enige aan wie ze heeft verteld dat Henri vermoord is door Eduard, de man die Emilie mishandelde en die zij verliet om met Henri te leven. Er gingen geruchten over een liefdesrelatie tussen de broer en de zus, die Emilie echter ontkende. Dat Eduard Henri vermoordde verzweeg zij, de familie was in de veronderstelling dat Henri zelfmoord pleegde.

Het lichtpuntje uit het eerste deel van het stuk blijkt wanneer je De Boeken erop naslaat dus niet zo hoopgevend als de toeschouwer mag denken. Ik geloof niet dat het de bedoeling van Ger Thijs geweest zal zijn de functie die Couperus aan Emilie gaf - namelijk het tonen van het zoveelste geval van een mens die niet in staat is het lot tegen te werken en een eigen gekozen, gelukkig bestaan te leiden - een andere wending te geven. Wellicht is hier sprake van een ‘witte pater’? Ook ik ontkom zichtbaar niet aan de neiging boek en bewerking te vergelijken. Over de zin daarvan laat ik me niet uit.

Het literaire werk waarop dit toneelstuk is gebaseerd is het geraamte van het stuk. Een sterk geraamte is belangrijk voor een goed stuk, maar is daar geen garantie voor. Kleine Zielen is een stuk dat het sterke geraamte op een frappante wijze heeft bekleed waardoor het op een andere manier dan op zijn oorspronkelijke wijze is gaan leven.

 

Annemarie van den Berg


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken