Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 15 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 15
Afbeelding van Vooys. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.06 MB)

Scans (23.58 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 15

(1997)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990. De Arbeiderspers, 1996. f 59,-.

De grote greep

Als er één ding het onderzoek van de moderne Nederlandse literatuur van de laatste decennia kenmerkt, dan is het wel het afzweren van de werkimmanente benadering als alleenzaligmakend. Niet langer staat het zogenaamd ‘autonome’ kunstwerk centraal; in plaats daarvan zijn er allerlei andere typen onderzoek gekomen. Sommigen buigen zich bijvoorbeeld over de hele breedte van ‘het literaire veld’. Deze groep (de Tilburgse school plus aanhang) verwerpt in naam van de empirische wetenschap de literaire tekstinterpretatie en wil zich strikt aan getallen houden: alleen wat telbaar is, telt. Anderen daarentegen schuwen de speculatie niet wanneer zij de literatuur in een breder biografisch, literatuurhistorisch of cultuurhistorisch verband plaatsen. De studie van Frans Ruiter en Wilbert Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990, hoort zonder twijfel in de laatste categorie thuis. Zij zijn uit op grote lijnen en het brede verband, kortom: de grote greep.

Misschien moet men zelfs het omslag van het boek in dit kader plaatsen: het doet sterk aan de nieuwe zakelijkheid denken (is

[pagina 58]
[p. 58]

het daarom ‘modern’? Of juist ‘antimodern’?). Welnu, het interbellum is de laatste periode geweest waarin historici (Spengler, Toynbee) streefden naar de grote synthese die de hele ontwikkeling van de wereldgeschiedenis samenvatte. Met enige overdrijving zou men Ruiter en Smulders spengleriaanse systeemdenkers kunnen noemen, met dit essentiële verschil: waar de Duitse cultuurpessimist ondergang zag, begroeten zij met instemming de (post)moderne ontwikkeling. Hoe dan ook, het laatste wat men de auteurs kan verwijten, is gebrek aan lef.

De grote lijn die zij beschrijven is de gefaseerde overwinning van ‘het moderne’. Kortweg komt het erop neer dat in onze moderne, pardon: postmoderne cultuur alle scherpe hiërarchische verhoudingen zijn vervaagd. Verschillen tussen hoog en laag zijn genivelleerd (bij het neerschrijven van zo'n zin hoor ik de stem van mijn oude rector van het Utrechts Stedelijk Gymnasium briesen: ‘Nivellering naar beneden! Nivellering naar beneden!’). De kunst heeft haar laatste restje aura en transcendentie verloren, leren we op pagina 31. Dat proces, van Cultuur met een hoofdletter naar popcultuur, willen de auteurs in grote lijnen weergeven.

Zelden heb ik een boek gelezen dat mij zo stimuleerde. Stimuleerde tot tegenspraak of, om een term te gebruiken die de auteurs van Vogelaar lenen, tot ‘tegenschrijven’. Alleen dat laatste stadium al bijvoorbeeld: is er ooit een tijd geweest waarin de auteur zoveel aura heeft bezeten als juist nu, nu hij overal wordt binnengehaald om zijn zegje te doen? De titel van de studie roept al evenzeer op tot tegenspraak: zou ‘Literatoren en moderniteit’ niet beter zijn geweest? Want literaire teksten komen maar spaarzaam ter sprake. Of: ‘Intellectuelen en moderniteit’ - wat Ruiter en Smulders doen, lijkt nog het meest op het werk van de onderschatte Van Oudvorst. Of als nog betere vlag die de lading dekt: ‘Intellectuelen en ver/ontzuiling’, want daar gaat het boek voornamelijk over. Zelfs kan deze studie prikkelen tot een tegen-geschiedenis. Namelijk een boek waarin niet de postmoderne nivellering triomfeert (‘een subliem schouwspel’), maar waarin wordt weergegeven hoe perioden waarin literatoren zo gewoon mogelijk willen doen, afwisselen met tijden dat juist het bijzondere karakter van literatuur wordt verheerlijkt. (Ik geloof dat wij nog steeds in zo'n tijdvak verkeren. Jaarlijks houdt de Nederlandse staat tientallen schrijvers in het leven. Niet alle schrijvers: ze worden door het Fonds van de Letteren geselecteerd op literair belang. Een dergelijk omvangrijk subsidiesysteem zou ondenkbaar zijn in een maatschappij die niet gelooft dat literatoren en de literatuur bijzondere stimulering verdienen.)

Zovele vragen, kritische kanttekeningen, bedenkingen. Het lijkt mij het zinvolst hier in te gaan op een methodisch probleem waarmee niet alleen Ruiter en Smulders worstelen, maar alle onderzoekers die de literatuur in een breder verband plaatsen. Als casus neem ik het hoofdstuk over de jaren vijftig.

De auteurs beginnen met een lange uiteenzetting over de beweging van het ‘personalisme’, die zeker een rol heeft gespeeld in het proces van ontzuiling waaraan zij zoveel aandacht besteden. Nu is het eigenaardige dat de ontzuiling in het literaire leven in feite in 1945 vrijwel is voltooid - in tegenstelling tot de andere sectoren van de Nederlandse maatschappij. De socialistische zuil was er na De nieuwe tijd al niet meer in geslaagd een levensvatbaar literair tijdschrift op te richten: het bleef bij kortstondige aanzetten. De protestantschristelijke literatuur kwam nooit van de grond omdat men sektarisch bleef bekvechten over wat nu precies christelijke kunst moest zijn. Alleen de katholieken slaagden erin een vitaal blad op

[pagina 59]
[p. 59]

te richten: De gemeenschap. Maar dat tijdschrift keert na de bevrijding niet terug; wèl de conservatievere tegenhanger Roeping, dat geen enkele rol meer speelde in de arena van het naoorlogse literaire leven. Kortom, verzuild is de literatuur na 1945 nauwelijks meer. Dat maakt de functie van het vertoog over de ‘personalisten’ al wat dubieus. Cruciaal is dan de relatie die Ruiter en Smulders leggen tussen deze personalisten (politici, theologen en anderen) en de naoorlogse literatuur.

Die relatie wordt gelegd op pagina 268. Daar leest men: het slachtoffer van Hermans zal Menno ter Braak zijn, ‘maar, zo kunnen wij ons afvragen, was zijn polemiek tegen Ter Braak misschien niet indirect tegen het personalisme gericht? Had Hermans in Ter Braak misschien een fellow-traveller van het personalisme ontwaard?’

Wanneer men die zinnen niet als retorische vragen opvat, kan men kort zijn: nee. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat Hermans zich ooit over het ‘personalisme’ druk heeft gemaakt. Dat moeten Ruiter en Smulders, beiden Hermans-kenners, toch ook weten.

Mijn kritiek herhaalt op dit punt in feite precies wat de auteurs zelf als bezwaar inbrengen tegen Ivo Weijers, die in zijn proefschrift de ‘Utrechtse school’ van geleerden in verband bracht met het werk van Blaman, Reve en Hermans. Ik citeer: ‘Weijers doet het voorkomen of deze twee vertogen met elkaar in debat waren. Van persoonlijk contact of ideeënuitwisseling tussen de wetenschappers en de schrijvers is echter geen sprake.’

Even aanvechtbaar is elk verband dat Ruiter en Smulders leggen tussen de pompeuze personalisten en de naoorlogse literatuur. Zo staat op pagina 285 van hun boek: ‘Het belang dat de experimentele dichters en de schilders van de Cobra-beweging hechten aan de volkskunst spoort met de ideeën van de personalisten.’ Goed, het gaat in beide gevallen om volkskunst, maar met wat een verschil! De Vijftigers verheerlijkten volgens oud-romantisch recept het spontane van jazz, kindertekeningen, zogenaamd primitieve kunst, volkskunst, het werk van krankzinnigen. De personalisten zagen in het volksdansen een middel ter disciplinering van de ontwortelde jeugd. In de regels die volgen op het citaat relativeren de auteurs haastig dit ‘verband’ - en daarmee knapt het laatste draadje dat personalisten en literatoren verbindt.

Het probleem waarover de auteurs hier uitglijden is ongetwijfeld kenmerkend voor de cultuurhistorische benadering in het algemeen. Binnen elk tijdvak zijn verschillende groeperingen, generaties, tendenties aanwijsbaar. Cultuur kan voor de beschrijver dan makkelijk een grabbelton worden: iedereen reageert ‘mogelijk’ op elkaar; of indien niet: op ‘een gemeenschappelijke voedingsbodem’. Zo is het zeker mogelijk het werk van A.F.Th. van der Heijden in verband te brengen met het verrassende succes van de Evangelische Omroep, die laatste taaie rest van de verzuiling. Of de immens populaire zelfhulpboekjes van Diekstra met de poëzie van Anna Enquist (ook een psychiater!).

Kortom, wat kan men nu in een cultuurgeschiedenis legitiem met elkaar in verband brengen, en wat niet? Het is de niet geringe verdienste van Literatuur en moderniteit dat het zulke vragen actueel maakt, vragen die in de moderne neerlandistiek lange tijd taboe gebleven zijn. Ruiter en Smulders provoceren tot aanvullingen, invullingen, in het algemeen: stellingname. Wanneer het neerlandistisch onderzoek de komende decennia nog meer naar de cultuurhistorische kant zal opschuiven, is dat zeker ook te danken aan dit avontuurlijke boek.

 

Ton Anbeek


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over '[selectie uit] Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990'


auteurs

  • Ton Anbeek