Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 16 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 16
Afbeelding van Vooys. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.07 MB)

Scans (30.25 MB)

ebook (6.83 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 16

(1998)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

De zonden van de lezer (4): Hoogmoed
Jan Vorstenbosch

Laatst overkwam het me weer eens dat iemand in de trein over een boek begon te praten. Niet toevallig in de Eerste Klasse, waar ik voor één keer en om declarabele redenen had plaatsgenomen. Door de bank genomen zijn de meesten van de eerste klasse reizigers nogal zwijgzaam, zo is mijn ervaring, als ik er doorheen loop op weg naar een zitplaats achterin. Maar als er dan eens iemand zijn of haar mond opendoet, dan is het bijna onmogelijk om niet te luisteren. In de tweede klasse heb ik daar, merkwaardig genoeg, geen last van...

Het leek dus op een gesproken recensie en hoewel ik er geen bezwaar tegen heb als mensen hun culturele kapitaal er binnen een kwartier doorheen willen jagen, vraag ik me wel af waarom dat nou net in mijn coupé moet gebeuren door een Maarten 't Hart-fan, of liever fanate... Ho ho ho, hoorde ik echter mijn superego honen: meneer zou het toch over de hoogmoed van de lezer gaan hebben in zijn Vooyse serie over de ondeugden van de lezer? Waarom dan zo neergekeken op andere lezers en lezeressen? Verbergt zich achter deze ergernis niet het blasée gevoel van de self-proclaimed Goede Lezer? Is enig zelfonderzoek hier niet op zijn plaats alvorens dit gevoel van ergernis kan worden toegestaan? Iemand zei eens: het is meelijwekkend, de hoogmoed van bovenuit gezien. Dus alvorens voor de beurt te spreken en het gevoel van ergernis de vrije loop te laten, stijge deze lezer boven zichzelf uit en bezinne zich op het wezen van de hoogmoed, en die van de hoogmoed van de lezer in het bijzonder.

Van oudsher, millennia lang, is in een christelijke religieuze traditie de hoogmoed betrokken op het zich verheven voelen boven Dé Ander, boven God. En de hoogmoed van de lezer toonde zich vooral in het lezen van andere boeken dan het Boek der Boeken, waarin het Woord van God stond. Bovendien ging het bij het lezen van de bijbel om de moraal, niet om het verhaal. Het valt niet mee om het zo te lezen, want er gebeuren met name in het Oude Testament nogal wat dingen die met onze moraal weinig te maken hebben en als er iets genre-technisch gezegd moet worden van dat boek, dan is het wel dat het een fantastische bundel avonturen is. Maar goed, dat is de zienswijze van de hoogmoedige lezer die vooral zijn verbeelding in werking gesteld ziet door de verhalen over Abraham, Isaac, Esau, Jakob, Jozef, David en Goliath en noem ze maar op. Waar het de gelovige om dient te gaan is echter de boodschap, en volgens de strenge interpretatie zelfs de letterlijke boodschap. De index, de lijst van verboden boeken, en elke andere poging van censuur komt dan ook niet uit de lucht vallen, zij dankt haar ontstaan aan de voorrang die wordt gegeven aan de moraal boven het verhaal, aan de bevestiging van de norm, boven de mogelijkheid van andere normen of de mogelijkheid om deze norm te overschrijden.

In dat verband is het interessant te constateren dat Kees Fens onlangs in een treffende portrettering van EO-voorganger Andries Knevel in de rubriek ‘Op het Tweede Gezicht’ in de Volkskrant, de zaken precies omkeert. De grondtoon van zijn verhaal is dat Knevel - what's in a name - zich in zijn talkshow boven zijn gasten verheven voelt omdat hij gelooft, omdat hij gelooft in het bezit te zijn van de Waarheid. In zijn manier van vragen wordt de triomf van het gelijk voelbaar en de hoogmoed zichtbaar, zegt Fens. Knevels vragen is altijd ondervragen en de inquisitie is niet ver weg. Zijn zekerheid is niet alleen hoogmoed, maar ook ijdelheid. En dan zegt Fens iets wat

[pagina 21]
[p. 21]

echt heel wezenlijk is voor ons onderwerp: hoogmoed mist de humane trekken van relativering en twijfel. Het lijkt me dat deze zin een van de sleutels vormt tot het doorgronden van de hoogmoed van de lezer.

Het gevoel van zekerheid dat de humane trekken van relativering mist, treffen we vooral aan bij mensen die in het bezit zijn van zaken zoals geld, macht, titels, kennis, een goede opvoeding, hoogstaande beschaving, morele zekerheden, een volle boekenkast, en dit bezit niet kunnen relativeren, die er het recht aan ontlenen om zich boven anderen verheven te voelen, die in figuurlijke zin te koop lopen met hun hoofd. Naast de arrogantie van de macht en die van het geld, is er de arrogantie van de kennis, de eruditie en de beschaving.

Een drietal vormen van hoogmoed van de lezer dienen zich in dit verband aan. De eerste is die waarbij de lezer, en dan met name de veellezer, zich verheven voelt boven de niet-lezer. De lezer toont zich hier vooral als cultureel en vaak ook als moreel betweter. In zijn algemeenheid is er geen enkele reden voor dit gevoel van verhevenheid. Er zijn vele andere leuke bezigheden naast lezen. Er zijn in dit ondermaanse bovendien belangrijker zaken te doen dan lezen. En er is weinig empirische onderbouwing voor de stelling dat veellezers zich beter gedragen, of meer gevoel voor schoonheid hebben, bijvoorbeeld de schoonheid van de natuur of van schilderijen, dan niet-lezers. Niet voor niets was het een schrijver die zei: ‘ik vind de natuur heel mooi maar ik moet er wel iets bij te drinken hebben’.

De traditie van de ethiek heeft bovendien niet nagelaten te wijzen op de figuur van de virtuous peasant, de eenvoudige, ongeletterde boer die niettemin een wezenlijke vorm van morele excellentie vertegenwoordigt. Ik geef toe dat dit in het huidige tijdsgewricht van de intensieve veehouderij en met de figuur van Wien van den Brink voor ogen, een beetje een ongelukkig voorbeeld is. Maar daarmee is de gedachte zelf niet weerlegd en zij laat zich gemakkelijk updaten als we denken aan de ‘deugdzame AOW'ers’, de generatie van naoorlogse wederopbouwwerkers, die het eind van dit millennium sappelend moeten doorbrengen achter de geraniums, terwijl de yuppende en joggende jongere generatie zich zelfgenoegzaam laaft aan de gebonden uitgave van de nieuwste roman van Joost Zwagerman of Ronald Giphart, of de nieuwste cabaretvoorstelling van Youp van 't Hek.

The same goes, mutatis mutandis, voor de tweede vorm van hoogmoed. Deze heeft betrekking op het neerkijken op al diegenen die hun vertier beleven aan andere dingen dan het rusteloos van links naar rechts laten glijden van de ogen over geheel met letters volgeprinte bladzijden: de kijkers, de voelers, de luisteraars, de ruikers, de snuivers, de smakers en smakkers. Ik denk hier in het bijzonder aan die arme bekijkers van de TV, het troostmeisje van het Westerse werk-werk-werk-kamp. De bewakers van dat werkkamp zijn, een enkel tekstballonnetje met ‘onthaasting’ erin daargelaten, Oost-Indisch doof voor het zachte kraken van het menselijk zintuiglijk vermogen, het vermogen of liever de vermogens waarvan de stille krachten onaangeroerd blijven onder de biomechanische en neurofysiologische druk van de moderne economische tredmolen. Ik durf zelfs begrip te vragen voor de voyeurs en de frotteurs die langs onconventionele en ondoorgrondelijke wegen hun eigen tuin der lusten proberen te scheppen. Bovendien zijn het niet alleen de kijkers en de voyeurs die hier verdedigd moeten worden tegen de lettervreters, maar ook de zieners, Plato voorop, die gewezen hebben op het secundaire, afgeleide, tweedehandse van de fictieve wereld van de literatuur. Ik neem hier geen standpunt in. Ik wijs er slechts op dat er slechte boeken zijn en goede TV-programma's en films, en dat alleen al zou hoogmoedige lezers, die menen te mogen kapitaliseren op hun verbeeldingsvermogen, een toontje lager moeten doen zingen. Het voert te ver om hier de discussie te voeren tussen de voorstanders van de literaire verbeelding en de pleiters voor de rijke concreetheid van de niet-verbeelde reële sensitiviteit of intelligibiliteit, maar ik meen te mogen stellen dat hier niets op voorhand beslist is.

Op de derde vorm van hoogmoed betrap ik mezelf helaas regelmatig. Het betreft - mea culpa, mea culpa - het gevoel boven de auteur van het boek verheven te zijn. Achter de zinnen doemt dan het deerniswekkende beeld op van de schrijver die achter zijn tekstverwerker zit te ploeteren op zijn zinnen, zuchtend en steunend op zoek naar een treffend beeld dat maar niet wil komen. Of wel, althans naar zijn of haar smaak, maar niet de mijne. Ik geef, dat lijkt me het beste, een voorbeeld. Ik heb enige weken geleden

[pagina 22]
[p. 22]

een wijle mogen vertoeven in de Indische duinen van Adriaan van Dis. Nu draag ik Van Dis, ondanks zijn bekakte toontje dat wij nog van zijn onvolprezen literaire programma's kennen, een goed hart toe. Je voelt meteen dat er onder die gestileerde bolster een blanke pit schuil gaat. Maar ik kan maar niet aan hem als schrijver wennen. De situatie is de volgende. Zoon van veertien staat aan het sterfbed van zijn moeder en heeft het er duidelijk moeilijk mee. Ik citeer: ‘Zijn lichaam trilde van verzet, de spieren in zijn nek klopten, het lukte hem niet langer zijn tranen te bedwingen, grote druppels spoten op de deken, krachtig en ver als het eerste zaad van een jongen’. Van Dis laat de ‘ik’ er meteen achteraan zeggen dat hij het ongepast vond om bij het sterven aan iets levend gevends als zaad te denken. Maar ik vind dat ongepaste wel meevallen. Leven en dood reiken elkaar wel vaker de hand. Ik heb veel meer moeite met de fysiologische aspecten van het gebeuren. Ik ken wel tranen met tuiten, maar tranen met spuiten, die pakweg een halve meter verder belanden? En waarom speciaal het eerste zaad van een jongen zo krachtig en ver reikt? Het is me een raadsel, maar misschien kan iemand, een seksuoloog of uroloog, me helpen. Anderzijds buig ik ootmoedig het hoofd voor Van Dis want mijn hoogmoed blijft gekleurd met het purper van mijn schaamte (naar Jean Genet), schaamte om mijn eigen onvolkomen zinnen, om mijn onvermogen om überhaupt een roman, zelfs een slechte, te schrijven, om mijn manke stijl.

Een paar opmerkingen tot slot van dit betoog en voor de goede orde. Met de hoogmoed waar ik het over gehad heb, is niet elke lezer behept en ik vermoed de geachte lezer van Vooys wel in de laatste plaats. Integendeel, ik denk dat wij het er allemaal over eens kunnen zijn dat vooral anderen zich schuldig maken aan deze vormen van hoogmoed. De hoogmoed is dan ook niet eigen aan het lezen als zodanig, zij is een misvorming die zijn oorzaak vindt in de veronderstelling dat het bij het lezen om iets anders gaat dan het lezen zelf, om de religieuze waarheid, om morele verheffing, om het zichzelf onderscheiden van het vulgus, om het bevestigen van vooroordelen over schrijvers. In zich vormt het lezen van literatuur een van de meest interessante, mooie, zinnige en vooral leuke activiteiten. Wat meer is, het lezen van literaire werken representeert de wezensstructuren van de menselijke identiteit en identiteitsbeleving, die, ik geef het toe, tenslotte een narratieve is. Deze gedachte laat zich samenvatten met een wending op het bekende gezegde van Shakespeare: ‘We are such stuff as stories are made of’. En ik durf eraan toe te voegen: ieder is de moraal van zijn eigen verhaal. Daarom is hier een Memento lectori op zijn plaats. Laten wij de Goede Lezer gedenken en in ere houden. Want leesstof zijn wij en tot leesstof zullen wij weerkeren. En al hoeven wij daarvoor niet door het stof te kruipen, het past ons, lezers, ook niet om met ons hoofd in de wolken te gaan lopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken