Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 30 (2012)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 30
Afbeelding van Vooys. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.29 MB)

Scans (7.88 MB)

ebook (7.43 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 30

(2012)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Lia van Gemert, Marrigje Paijmans en Sabine Muller
Big Business!
Literatuur als handelswaar in de Gouden Eeuw

Amsterdam was in de succesvolle, ‘gouden’, zeventiende eeuw 's werelds bijenkorf nummer één. In een ongekend veelzijdige culturele industrie produceerde de stad massa's schilderijen, prenten, literatuur en informatieve media. De bijenkorf werd bevolkt door een kluwen van onderling verknoopte netwerken met onder anderen kunstenaars, handelaren, bestuurders en geleerden. Wie mee wilde tellen moest strategisch manoeuvreren. Literatuur was daar een goed middel voor. Schrijvers en uitgevers gebruikten hun producten als visitekaartjes om belangen van henzelf en hun groepen te behartigen.

Inleiding

Sinds het invloedrijke werk van de Franse socioloog Pierre Bourdieu zijn cultuurproducten niet meer los te zien van economische, politieke, religieuze en sociale belangen, en van vertegenwoordigers uit maatschappelijke velden die voor die belangen strijden. (Bourdieu 1992/1993; Dorleijn & Van Rees 2006: 15-37) Bourdieu schreef over de negentiende en twintigste eeuw, waarin het ‘literaire veld’ (de literaire infrastructuur die gevormd wordt door de instituties die eraan deelnemen) een grotere autonomie bezat ten opzichte van het politieke en sociale veld dan in de eeuwen daarvoor. Maar zijn inzichten zijn ook bruikbaar voor de vroegmoderne periode, al bestond er toen geen autonoom literatuurbegrip en was het literaire veld veel minder ver uitgekristalliseerd. De bruikbaarheid ligt in het feit dat literatuur hoe dan ook verbonden is met de competitie tussen de zojuist genoemde maatschappelijke belangen. Dat geldt zeker voor het zeventiende-eeuwse Amsterdam, waar literaire instituties snel opgang maakten.

We concentreren ons hier op het literaire veld, waartoe in de zeventiende eeuw ook de theaterwereld behoorde. Net als hedendaagse auteurs streefden zeventiende-eeuwse schrijvers vaak niet primair naar economisch gewin, maar naar acceptatie door vakgenoten, in Bourdieus termen ‘cultureel kapitaal’. Verder vervulde literatuur voor de Amsterdamse burgerij een belangrijke functie bij het aanleggen en onderhouden van sociale contacten; ze droeg dus ook bij aan de verwerving van ‘sociaal kapitaal’. (Kooijmans 1997; Geerdink 2012) Ten slotte konden auteurs ‘politiek kapitaal’ verwerven, door in hun werk een standpunt in te nemen over politieke kwesties. In de zeventiende eeuw waren dat soort kwesties meestal direct verbonden met religieuze, dus daar gaat het vaak om ‘politiek-religieus kapitaal’.

In dit artikel gaan we in op de manier waarop ondernemers uit het literaire veld in

[pagina 7]
[p. 7]

de zeventiende eeuw literatuur gebruikten om cultureel, economisch, sociaal en politiek-religieus kapitaal te verwerven.Ga naar voetnoot1 Marketing en relatiemanagement zijn belangrijke activiteiten bij de verkoop van producten, dat was in de culturele industrie van de Gouden Eeuw net zo als vandaag. We zullen enkele voorbeelden van netwerkbeheer analyseren. Onder een netwerk verstaan we elke groep van mensen die met een bepaalde actor (bijvoorbeeld een auteur, uitgever, vertaler, koopman of bestuurder) in verband te brengen valt. Niet iedereen in zo'n netwerk hoeft elkaar gekend te hebben. Ter inleiding illustreren we de sociaaleconomische invalshoek aan de hand van de poëzie van uitgeefster Katharina Lescailje. Daarna belichten we twee andere voorbeelden van management, rondom dichter Joost van den Vondel en uitgever Jacob Lescailje, het eerste gedomineerd door politiek-religieuze factoren, het tweede door economische. Tot slot gaan we aan de hand van het genre roman in op de invloed van marktveranderingen op netwerkmanagement.

De sociaaleconomische waarde van literatuur: Katharina Lescailje

In 1690 feliciteerde Katharina Lescailje (1649-1711) een klein meisje op rijm met haar verjaardag:

Op het eerste verjaaren van jongkvrouwe Helena van Zon

Blonde Leentje, zoete bekje,  
Die in 's aanschijns ommetrekje*, in je gezichtje
In het tedere gelaat  
Schoner als de dageraad,  
Geeft, met grote hoop, te lezen  
Hoe volmaakt uw glans zal wezen,  
Hoe beminnelijk, hoe groot,  
Als uw schone naamgenoot*; nl. haar moeder
Stralende uit uw lodd're lichtjes* vriendelijke oogjes
Duizend onweerstaanb're schichtjes*, straaltjes
Waarmee gij op enen stond* in één tel
Lichtlijk duizend harten wondt,  
(...) (Lescailje 1731: I, 140)  

[pagina 8]
[p. 8]


illustratie
Titelpagina van het verzameld werk van Katharina Lescailje, 1731 (privé-exemplaar)


Hier klinkt een bekende poëzieklassieker door, ‘Kinder-lyck’ van Vondel uit 1632, geschreven na de dood van zijn zoontje:

Constantijntje, 't zaligh kijntje,  
Cherubijntje*, van om hoogh*, engeltje; vanuit de hemel
D'ydelheden hier beneden* aardse, vergankelijke zaken
Uitlacht met een lodderoogh*. vriendelijk oog
(...) (Vondel WB: III, 388)  

Lescailje was een groot fan van Vondel en volgde hem graag na. (Van Gemert 1994, 2010) De overeenkomsten in de geciteerde regels, zoals het ritme en de lodderoogjes, zijn dus geen toeval. In de Gouden Eeuw gold zo'n imitatie niet als plagiaat maar als beleefd compliment aan je collega. De keuze voor gelegenheidspoëzie was evenmin toeval want dit genre was populair. Kunnen we de sociale en economische waarde van Lescailjes literaire teksten bepalen?

Zij schreef veel expliciet geadresseerde poëzie: voor vrienden en vriendinnen, kooplieden, dichters en intellectuelen uit Amsterdam, en voor handelaren uit andere

[pagina 9]
[p. 9]

plaatsen, zoals Utrecht en Haarlem. Dat ze haar sociale banden graag wilde bevestigen, is goed te zien aan het voorbeeld van de jarige Helena van Zon. Zij was de dochter van Helena van der Heck en de rijke koopman Willem van Zon, die voornamelijk in de Baltische gebieden langs de Oostzee handel dreef. (Van Oostrum 2011) Voor dit gezin schreef Lescailje een kleine twintig gedichten: bij de bruiloft van de ouders, bij de verjaardagen van hun kinderen en één bij de dood van een kind, bij Lescailjes bezoekjes aan hun huis Doornburg in Maarssen, en ook opdrachtgedichten bij twee door haar vertaalde toneelstukken. Ze kende het gezin dus vrij goed en waarschijnlijk waren ze ‘vrienden’ in de zeventiende-eeuwse zin van het woord: de relatie was gericht op versterking van de sociale en economische positie van beide partijen. (Kooijmans 1997; Geerdink 2010: 180) Hun interesse in kunst zal de alliantie zeker bevorderd hebben: Lescailje zinspeelt daar herhaaldelijk op.Ga naar voetnoot2

Sociaal dichtwerk had een directe en een indirecte economische waarde. Direct omdat het inkomsten opleverde: dit soort teksten werd in kleine oplage gedrukt voor de ontvangers, die ervoor betaalden.Ga naar voetnoot3 Eén keer, in een lofdicht op de Doornburg, wordt Van Zon expliciet als ‘Meçenas’ aangesproken, wat op werkelijke betaling duidt. (Lescailje 1731: I, 244) Dat Lescailje ook drama's opdroeg, die in grotere oplage in de vrije verkoop kwamen, geeft aan dat ze ook een grotere openbare vernoeming aandurfde dan voor het beperkte circuit van een familie. (Lescailje 1731: I, 321-322, 355) Wellicht had Van Zon ook hier financiële inbreng.

De indirecte economische waarde van Lescailjes gedichten houdt nauw verband met de sociale. Hier gaat het om de openbare alliantie van de twee partijen. Voor Van Zon bevestigde de vernoeming zijn reputatie van succesvol koopman die goede kunst wist te waarderen. Voor Lescailje was het belang groter omdat Van Zon uit een hoger burgerlijk circuit kwam dan zij. (Geerdink 2010: 180; Van Oostrum 2011) Hij hoorde tot de elite van de protestantse burgerij in Utrecht, waar hij als Domheer van OudMunster het bewind voerde over een van de vroegere katholieke kapittels van de stad. Zo'n erefunctie moest je kopen en kreeg je alleen bij gevestigde reputatie. Ook de ongehuwde Lescailje was in zaken: ze dreef samen met een zus de uitgeverij annex boekhandel die haar ouders hadden nagelaten. De winkel stond vlakbij de Dam en was niet de enige in deze branche. Alleen al tussen het IJ en het Spui - van het huidige Amsterdam Centraal Station tot de Lutherse kerk (tevens aula van de Universiteit van Am-

[pagina 10]
[p. 10]

sterdam) - zaten zo'n pakweg zestig bedrijven die iets met boekproductie te maken hadden. Een hoge sociale ranking van de klanten was in deze concurrentiesituatie handige reclame.

Maar waarom zou een Amsterdamse zakenvrouw contacten smeden met mensen uit Utrecht of Maarssen? De reden is dat via Van Zon andere contacten gelegd konden worden. Eén van zijn kennissen was bijvoorbeeld de machtige burgemeester Joan Huydecoper van Maarsseveen, die zoals menig rijke Amsterdammer aan de Vecht een buitenhuis had. (Van Oostrum 2011) Het geslacht Huydecoper komt in de drie bundels met Lescailjes verzamelde poëzie éénmaal voor. Ze schreef zelf niets voor de Huydecopers, maar in de afdeling met gedichten die aan haar opgedragen zijn, staat een rouwdicht bij haar dood, door Balthasar (de dichter in de familie). Hij erkent hiermee dus openlijk het belang van een alliantie met de auteur. (Lescailje 1731: I, 5) Lescailje adresseerde andere bestuurders wel rechtstreeks: de families Blaeu (tevens collega-uitgevers), Six, Geelvink en zelfs De Witt, de machtige Dordrechtenaren. Ook de juristen (Joan Blasius), de calvinistische kerk (Cornelis Elias) en het onderwijs (Petrus Suurendonk) zijn vertegenwoordigd. Deze onvolledige lijst laat zien dat Lescailje haar belangen breed behartigde. Dat hier verder onderzoek moet plaatsvinden is recent aangetoond door Nina Geerdink, aan de hand van doopsgezinde kooplieden uit Haarlem: zonder hen persoonlijk te kennen, schreef Lescailje bruiloftspoëzie voor huwelijken in deze kring. Ook hier is haar toon vriendelijk, maar de stijl is formeler. Ging het om handelsbelangen of speelden er andere zaken? (Geerdink 2010: 181-185)

Zakenvrouw Katharina Lescailje bestendigde met poëzie dus haar sociaaleconomische netwerken. De sociale boodschap was: gezaghebbende personen en families vertrouwen mij, als u mij iets voor u laat schrijven of drukken kan dat een toegang tot hen zijn en uw positie in hun kringen versterken. De economische boodschap was: mijn bedrijf is kredietwaardig, ik beschik over het kapitaal om altijd te kunnen leveren en zal uw drukopdrachten professioneel uitvoeren. Lescailje was niet de enige die zo reclame maakte: onder anderen Vondel had het eerder gedaan. Het roerige karakter van zijn werk vergde echter een complexer netwerkmanagement. We zullen dat illustreren aan de hand van het controversiële toneelstuk Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd (onschuld).

Vondel als artistiek ondernemer: de casus Palamedes, 1618-1625

Hoewel Joost van den Vondel (1587-1679) regelmatig omstreden teksten publiceerde en ook mecenassen met tegengestelde belangen had, zoals de Oranjes en Amsterdamse regenten en kooplieden, verwierf hij vriendschappen tot in de hoogste Amsterdamse kringen. Hier werd door alle betrokkenen strategisch gemanoeuvreerd. Een auteur kon zich daarbij aan de machtsstructuren optrekken, of ze bekritiseren, of - zoals Vondel deed: beide bewegingen maken. (Pieters 2011: 152-153, 163) De strategieën die Vondel aanwendde om zijn werk optimaal in dienst te stellen van zijn reputatie en carrière als dichter zijn per definitie verhuld. Ze kunnen aan het licht worden gebracht door te onderzoeken in welke netwerken Vondel zich begaf en welke formuleringen

[pagina 11]
[p. 11]

hij koos in zijn (para)teksten. Verder moet de politiek-religieuze context rond zijn werk bekeken worden. Bij het toneelstuk Palamedes (1625) is het niet moeilijk om de machthebber te vinden die Vondel bekritiseerde: stadhouder Maurits. Echter, om de mensen te identificeren van wier invloed de auteur gebruikmaakte bij deze publicatie is een ontrafeling van zijn netwerken nodig.

De eerste netwerken staan er al als Palamedes in 1625 verschijnt. Vondel is een gewaardeerd lid van de Brabantse rederijkerskamer Het Wit Lavendel en verder is hij lid van de doopsgezinde Waterlandse gemeente, waar hij waarschijnlijk de uitgever Dirck Pietersz. Pers heeft ontmoet, die al zeven publicaties van hem heeft uitgegeven. Palamedes wordt echter niet in de rederijkerskamer opgevoerd en verschijnt niet bij Pers. Vondel neemt een nieuwe stap, naar het risicovolle politieke veld.

Het treurspel speelt zich af in het Griekse legerkamp voor Troje. Palamedes, een van de legeraanvoerders, stelt voor de belegering te staken, waarmee hij Odysseus, de dominantste Griekse aanvoerder, tegen zich in het harnas jaagt. Listig overtuigt Odysseus opperbevelhebber Agamemnon ervan dat Palamedes verraad heeft gepleegd, waarop Agamemnon Palamedes ter dood veroordeelt.

Het verhaal is een allegorie: Agamemnon staat voor stadhouder (legerleider) prins Maurits van Oranje, die in 1619 landsadvocaat (raadpensionaris, regeringsleider) Johan van Oldenbarnevelt uit de weg had geruimd; Palamedes staat voor Oldenbarnevelt. Diens executie is de uitkomst van een slepend binnenlands conflict, ontstaan door tweedracht in de calvinistische kerk en meningsverschillen over een optimaal vervolg van de oorlog tegen Spanje na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621. Maurits wordt gesteund door het leger en de orthodox-calvinistische predikanten, die ook wel contraremonstranten of gomaristen worden genoemd. Tegenover zich vindt hij Oldenbarnevelt en de Hollandse handelssteden, die belang hechten aan vrede en religieuze tolerantie. Zij verdedigen de positie van de remonstranten of arminianen, die de regels van Calvijn minder streng uitleggen.

Maurits dwingt de steden achter zich door de macht te grijpen en de stadsbesturen ‘op te schonen’: alle niet-orthodoxen moesten plaatsmaken voor orthodoxe calvinisten. Zo krijgt ook Amsterdam eind 1618 een calvinistisch bestuur. Vanaf 1622 keren echter de remonstranten, met hun medestanders, de libertijnen, terug en in 1625 zijn ze samen zelfs in de meerderheid. (Elias 1923: 78-110) In april van dat jaar sterft stadhouder Maurits en eind oktober verschijnt Palamedes. De zaken staan op scherp: hoe zullen Den Haag en Amsterdam reageren? (Calis 2008: 11-27)

Vondels netwerkmanagement

Er komt meteen een Haagse reactie: Vondel wordt aangeklaagd voor belediging van wijlen prins Maurits. Echter, de Amsterdamse schout Jan ten Grootenhuis, wiens zwager Sebastiaen Egbertsz. in 1618 als burgemeester was ontslagen, weigert uitlevering aan het gerechtshof van Holland. Vondel zelf duikt kort onder, eerst bij familie, daarna op het landgoed Scheybeeck in Beverwijk, van suikerhandelaar Laurens Baeck die hij kende via zijn broer Willem van den Vondel. (WB II, 10) Uiteindelijk wordt hij berecht

[pagina 12]
[p. 12]

door de stad Amsterdam die hem veroordeelt tot een boete van driehonderd gulden plus vernietiging van alle Palamedes-exemplaren. Al gauw gaat het gerucht dat niet Vondel, maar schepen Albert Koenraedt Burgh de boete betaald heeft. (Van Lennep 1856: 31, 523) Het publicatieverbod wordt niet gehandhaafd: binnen het jaar verschijnen zes roofdrukken waartegen de schout niets onderneemt. Wordt Vondel door Amsterdamse machten beschermd? De remonstrantse predikant Niellius vermoedt dat al in december 1625. Hij schrijft aan een collega ‘datter een andere constellatie aen de lucht moet wesen, die wij niet en weten’. (Sterck 1935: 37-38)

Een reconstructie van Vondels netwerken laat zien dat hij inderdaad beschermd is én dat hij zelf meebouwde aan een verdedigingsgordel. In de jaren na Oldenbarnevelts dood bewoog hij zich sociaal omhoog en zocht in religieus opzicht de breedte van de protestantse waaier op, waar men afkerig was van de orthodox-calvinistische dogma's. Als eenvoudige doopsgezinde middenstander met een kousenwinkel kreeg hij het voor elkaar om zegsman te worden van de stedelijke elite en in ruil daarvoor werd hij door die elite geholpen en beschermd.

Een ‘gouden’ contact was doopsgezinde koopman Baeck, die zijn buitenhuis als asiel had aangeboden. (Dudok van Heel 2006: 131) Hij behoorde tot de literaire elite en had remonstrantse ‘vrienden’ die door Maurits uit hun functie waren gezet, zoals Laurens Reael, de teruggeroepen gouverneur-generaal van de VOC in Indië. Vondel draagt het Lof der Zeevaert aan Reael op. (1623; WB: II, 431) Hij schrijft ook een lijkdicht voor Reaels zwager, de verbannen predikant Koenraad Vorstius. (1623; WB: II, 426-427) De centrale figuur in deze groep was de schrijver en gewestelijk bestuurder P.C. Hooft. Vondel kende hem al uit zijn rederijkerstijd en deelde met hem de ideeën over de morele plicht van bestuurders om gemeenschapsbelang boven eigenbelang te stellen. Hooft had dat bijvoorbeeld verwoord in zijn tragedie Geeraerdt van Velsen uit 1613, toen de binnenlandse conflicten al begonnen waren; Vondel deed het in Hierusalem verwoest en De Amsteldamsche Hecuba. (respectievelijk 1620 WB: II, 74-215 en 1625 WB: II, 529-612) De roep om wijs bestuur heeft de Amsterdamse elite zeker aangesproken, want zij vreesde dat de handelsopbrengsten enkel in de oorlogsplannen van de stadhouder zouden worden gestoken. Vondel gebruikte zijn werk dus om publiekelijk steun te betuigen aan een groep potentiële begunstigers.

Vanuit dit remonstrantse netwerk kwam ook advies bij het schrijven van Palamedes. De eerdergenoemde schepen Burgh, die bij het proces zitting had in de Amsterdamse rechtbank, stelde Vondel voor om Oldenbarnevelts executie allegorisch in te kleden. (Brandt 1682: 18) Met zijn juridische ervaring wist hij dat Vondel zo door de mazen van het wettelijke net kon glippen. Maar het Palamedes-thema was slechts in Griekse fragmenten overgeleverd en Vondel kende geen Grieks. Volgens een ‘Kort bericht’ in een Palamedes-druk uit 1707 bracht Cornelis van der Mijle, schoonzoon van Oldenbarnevelt en bevriend met Hooft, Vondel in contact met de Leidse remonstrantse hoogleraar Grieks, Johannes Meursius, een vroegere leraar van Oldenbarnevelts kinderen. (Vondel 1707: fol. *2 verso) Meursius had de Griekse Palamedes in proza gereconstrueerd en hielp Vondel. Als historische bron is het ‘Kort bericht’ niet betrouwbaar, maar

[pagina 13]
[p. 13]


illustratie

het biedt wel inzicht in de sociale werkelijkheid: men vermoedde dat een reden voor het verdachte succes van Palamedes in Vondels remonstrantse netwerk lag. Een pikant detail is dat Van der Mijle volgens eigen zeggen later het stuk voorlas aan Maurits' opvolger, Frederik Hendrik. Als dat waar is, heeft de boodschap van rechtvaardig leiderschap Frederik Hendrik zeker bereikt! (Brandt 1682: 24)

Vondels netwerken bij het ontwerp van het toneelstuk en de juridische bescherming na de publicatie zien er als volgt uit:

Verhulling van het netwerk

De nog niet genoemde personen aan de linkerkant van het schema hebben te maken met de uitgever van de eerste Palamedes-druk: de doopsgezinde Jacob Aertsz Colom (ook wel Calom). Dit is opmerkelijk want Colom had vóór 1625 geen remonstrantse teksten uitgegeven. Ook de tekenaar van de titelprent, Salomon Saverij, was doopsgezind. Op zijn beurt paste Vondel hier waarschijnlijk een beschermingstactiek toe: hij gebruikte zijn doopsgezinde contacten als dekmantel voor het nieuwe, remonstrantse netwerk. Dit verklaart tevens waarom tijdgenoten niet repten van remonstrantse krachten achter Palamedes: voor zover men de details al kende had niemand er behoefte aan die te verraden, dat zou het hogere belang van het protest tegen Oldenbarnevelts dood kunnen schaden.

Ook Vondel zelf zwijgt aanvankelijk. Pas in de jaren dertig is het gevaar kennelijk geweken. Dan memoreert hij in het Danckdicht aen lacob Baeck (1632?), zoon van Laurens, openlijk zijn onderduikadres:

[pagina 14]
[p. 14]

Toen ick vervloeckte waarheit sprak  
Verstreckte my uw vaders dack  
Een toevlught, als self magen* weken zelfs familieleden
En deisden, morrende en verstoort,  
En weigerden ter noot e[e]n woort  
Voor mijn onnozelheid* te spreken. onschuld
(WB III: 390, vs. 31-36)  

De Palamedes-casus laat zien welke sociaaleconomische en politiek-religieuze factoren meespeelden bij de publicatie van een kritisch toneelstuk. Vondel en leden van de remonstrantse, voornamelijk Amsterdamse, burgerlijke elite werken samen vanuit strategisch belang: het protest tegen onrechtvaardige rechtspraak en bestuur. Men eist inbreng in bestuurlijke zaken. Vondel doet het woord, de elite beschermt hem, Vondel houdt hun rol geheim. De wederzijdse steun werd mogelijk, doordat Vondel goodwill gekweekt had bij de remonstranten en terug kon vallen op zijn doopsgezinde netwerk. Deze strategieën zijn goed vergelijkbaar met de mechanismen van aanwending, toe-eigening en verhulling van netwerken in de sociale media van vandaag de dag, zoals Vondels fictieve Facebookpagina laat zien.



illustratie

[pagina 15]
[p. 15]

Netwerken rond de Amsterdamse Schouwburg

Uit de casus Palamedes blijkt dat een auteur kennelijk bij meerdere uitgevers kon publiceren. Welke rol hadden uitgevers zelf in de marktwerking? We zullen die vraag verkennen via de gerenommeerde zakenman Jacob Lescailje (1611-1679). Begonnen als leerling bij uitgever Willem Blaeu, werkte hij vanaf 1643 als zelfstandige drukker en uitgever. In 1645 verwierf hij door zijn huwelijk met drukkersweduwe Alida Verwou een drukkerij, uitgeverij en boekwinkel op de Middeldam (ook wel Vijgendam genoemd). Het is dit bedrijf dat de al besproken Katharina zal overnemen. De winkel raakt in 1657 rechtstreeks verbonden met de Schouwburg als Lescailje het privilege krijgt om de toneelstukken die daar gespeeld worden te drukken. De netwerkactiviteiten van Lescailje illustreren hoe culturele en zakelijke belangen samengaan.

Naast het succesvolle, formele handelsinstituut van Amsterdam, de Beurs aan het Rokin, was de Schouwburg aan de Keizersgracht een voorname informele meeting place. Het publiek mocht tijdens de voorstelling rondlopen én praten. Het theater functioneerde zoals de skyboxen in de Amsterdam Arena van vandaag. Iedereen was er makelaar van zowel individuele als groepsgebonden artistieke, economische en politieke belangen. De doelen zijn vergelijkbaar met de hedendaagse ‘dubbele agenda’ en alleen zichtbaar voor ingewijden. Kan aangetoond worden dat de Schouwburg als culturele onderneming verknoopt was met de andere machtsvelden in de stad? Om daar antwoord op te kunnen geven, moeten de participanten in de netwerken geïdentificeerd, de doelen van hun samenwerking achterhaald en de al dan niet succesvolle effecten van de verbintenissen aangetoond worden. Het gaat om een zeer groot aantal mensen en een dergelijk onderzoek is dan ook alleen mogelijk met digitale verzameling en bewerking van grote corpora.Ga naar voetnoot4

Zakenman creëert niche

Lescailje heeft in totaal 337 titels uitgegeven, onder meer van Hooft, Vondel, Jan Harmensz. Krul en Jan Vos. Zijn fonds bestaat grotendeels uit literatuur: toneelstukken (218) en gelegenheidslyriek (55). Doorgaans genereerde literair werk geen grootse inkomsten, maar Lescailje zag er kennelijk voldoende brood in. Een tweede opvallend punt is het aandeel vertaalde buitenlandse toneelstukken: meer dan zestig procent. Lescailje was de eerste uitgever die zich zo sterk op buitenlandse literatuur oriënteerde, specifiek op toneel. Hij lijkt zijn hele carrière gemikt te hebben op dit deel van de markt.

Zoals veel uitgevers begint Lescailje zijn loopbaan als drukker voor anderen. Zijn eerste opdrachten komen van uitgevers met een voorliefde voor literatuur. Hij betreedt zo tussen 1643 en 1648 het netwerk van Abraham de Wees, Jan Jacobsz. Schipper en Joost Hartgersz., waar onder andere toneel werd uitgegeven. Via Schipper leert

[pagina 16-17]
[p. 16-17]


illustratie
Rondom de drukke beurs waren veel boekhandels gevestigd. De zaak van Colom zat vanaf circa 1628 links naast de ingang van de beurs, aan de Oude Brug over het Damrak. Gravure van
P.H. Schut, in: Filips von Zesen, Beschreibung der Stadt Amsterdam [...], Amsterdam: Joachim Nosche 1664, p. 232. [Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam, OTM: O 63 2486]


[pagina 18]
[p. 18]

Lescailje auteur en vertaler Jan Hendrik Glazemaker kennen, wat weer contact met acteur Adam Karelsz. van Germez oplevert. De Schouwburg brengt hem ook naar Jan Vos, wiens vaste uitgever hij wordt. Vos was een sociale en economische goudmijn, een ‘geboren Bourdieuaan’ in het combineren van componenten.Ga naar voetnoot5 Deze katholieke ambachtsman die als auteur meetelde én het schopte tot Schouwburgregent die zijn smaakstempel op het theatrale aanbod drukte, was een selfmade cultuurproducent - de zeventiende-eeuwse Joop van den Ende.

Lescailje knoopte ook banden aan met bestuurders, zoals Jan Six die hij leerde kennen via Abraham de Wees. De machtige familie Six bekleedde belangrijke posities in de stad, net als de families Bicker, Huydecoper en De Graeff, met wie Lescailje in de jaren veertig en vijftig contact kreeg. Lescailje draagt allerlei uitgaven op aan leden van deze families, mogelijk hebben zij een aandeel in de financiering gehad.

De grote sprong voorwaarts kwam met de verwerving van het privilege als Schouwburgdrukker: vóór 1657 drukte Lescailje twintig drama's, tussen 1657 en 1679 bijna honderd. Het waren veelal titels die nog niet in het Nederlands beschikbaar waren, kennelijk zag hij daarin een kans op succes. Zo komt een nieuwe groep zijn netwerk binnen: de vertalers. Met enkelen, zoals Jacob Sammers en Claud de Grieck, heeft Lescailje slechts eenmalig contact, met anderen werkt hij meermaals samen, bijvoorbeeld Joan Blasius en Isaac Vos. Enkelen weet hij zelfs exclusief aan zich te binden, zoals Adam Karelsz. van Germez, Jan Lemmers en Adriaan Bastiaansz. de Leeuw.



illustratie
De vertalers rond Jacob Lescailje


[pagina 19]
[p. 19]

Met de vertalers komt nog een categorie in beeld: non-native Amsterdammers. Veel buitenlandse drama's in Lescailjes fonds waren oorspronkelijk Spaanstalig. Weinig Nederlanders beheersten het Spaans voldoende om een goede Nederlandse bewerking te maken en migranten sprongen in deze niche. Er zijn aanwijzingen dat Portugese joden - zoals Jacobus Barocus - Spaanse toneelstukken vertaalden in Nederlands proza, waarna een Nederlandse hertaler de tekst berijmde. De vertaling kwam vervolgens op naam van de Nederlander. Behalve dat Barocus een centrale rol had in Lescailjes netwerk is veel hier nog onduidelijk, bijvoorbeeld de financiering van de vertalingen.

Lescailje koos zijn contacten dus zorgvuldig. Hij nestelde zich in het literair-theatrale veld en wist uitgevers, auteurs, Schouwburgregenten, vertalers en de bestuurselite van Amsterdam aan zich te binden. In economische termen creëerde hij een productie- en een afzetmarkt voor een specifiek product: vertaalde drama's.

De roman: een bom onder de Amsterdamse markt?

We hebben nu drie keer gedemonstreerd hoe we netwerkvorming gebruiken om economische aspecten van literatuur op te sporen. Katharina Lescailje maakte in gelegenheidspoëzie indirect reclame voor haar boekenbedrijf. Vondel was makelaar van gemeenschappelijk belang en zorgde intussen voor bescherming van zichzelf. Jacob Lescailje profileerde zich als de producent van vertaalde drama's en creëerde zijn eigen markt. De vierde casus illustreert hoe netwerkvorming en marktaanbod met elkaar samenhangen.

Vanaf 1650 eiste een genre dat door de literaire elite niet erg serieus genomen werd een groot marktaandeel op: de roman. Met die term vatten we hier allerlei typen van verhalend proza samen. De toename was onderdeel van een algemene productiestijging, maar het romanaandeel groeide erg hard, zeker vanaf 1670. Er is berekend dat in de Republiek tussen 1670 en 1700 ongeveer 350 nieuwe Nederlandstalige romans verschenen, inclusief vertalingen (maar zonder herdrukken): zo'n twaalf titels per jaar. (Leemans 2002) Dat lijkt niet veel, maar voor een koper is dat er één per maand. Vermeerderd met de niet-vertaalde buitenlandse titels - voornamelijk Franse - komen er gemiddeld nog eens vijf per jaar bij. Daarnaast verschenen er behoorlijk wat herdrukken.

Nu zou je denken dat uitgevers dit nieuwe segment gretig opnamen, maar zo ging het niet: niet iedereen wilde romans in zijn fonds. Dat was een kwestie van beroepseer, die zich toespitste op twee punten. Het eerste was de vormgeving. Romans waren goedkoop geproduceerde, kleine boekjes met vaak slordige tekst. Een aantal uitgevers wilde zulk flodderwerk niet verkopen. Maar het echte bezwaar was de inhoud. Romans lieten vaak een andere wereld zien dan die van hard werken en godvruchtig leven en legden nogal eens de vinger op de hypocrisie van de gevestigde orde. Zo kregen ze de reputatie van schandaligheid: avonturiers gingen er maar hun gang, dronken en speelden er in de kroegen, hoereerden in de bordelen en verstoorden met oplichterij en vechtpartijen het gewone burgerleven. Schandalige schuinsmarcheerderij, dat

[pagina 20]
[p. 20]

was het! Dat imago was wel overdreven. Romans brachten fantasievolle, avontuurlijke verhalen, maar waren lang niet altijd onzedelijk. Een kleine groep libertijnse en pornografische teksten zorgde voor het negatieve imago. (Leemans 2002, Van Gemert 2008 en 2012) In een poging de markt te beïnvloeden vroegen uitgevers van traditionelere literatuur bij het Amsterdamse stadsbestuur om een publicatieverbod. Dat kwam er echter niet, want er werd alleen ingegrepen bij politiek en religieus ontvlambare teksten. (Verkruijsse 1993)

Intussen gaf de roman zijn verworven positie niet meer af,Ga naar voetnoot6 wat de vraag opwerpt wie eraan verdienden en of dat oude of nieuwe producenten waren. Nog niet alle betrokkenen zijn geïdentificeerd. We kennen een aantal uitgevers, maar veel romans - ook de vertaalde - verschenen anoniem, zowel wat betreft auteur/vertaler als uitgever. Duidelijk is wel dat de auteurs/vertalers betaald kregen, getuige de geringschattende kwalificatie ‘broodschrijver’ die voortdurend klinkt: ze schreven niet in hun vrije tijd, maar werkten voor geld. Identificatie van uitgevers en auteurs/vertalers wordt bemoeilijkt door de enorme hoeveelheid romanteksten die in Europa circuleerde. Wellicht schuilen in archieven contracten tussen boekhandelaars die zicht bieden op titels die men van elkaar kocht. Ook het vinden van contracten tussen uitgevers en broodschrijvers is een oude wens. Identificatie van auteurs/vertalers kan verder bevorderd worden door textmining: het digitaal doorzoeken van teksten naar linguïstische patronen, bijvoorbeeld specifieke woordvolgordes die herhaaldelijk voorkomen, grammaticale constructies die op een specifieke manier gebruikt worden of opvallende woordkeuzes. Als eenmaal een patroon van iemand geïdentificeerd is en gekoppeld kan worden aan een auteursnaam, kan het vruchtbaar zijn voor volgende herkenningen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de joodse Schouwburgvertalers een aandeel hadden in de bewerkingen uit Spaanse en Franse originelen: proza was ten slotte veel eenvoudiger te schrijven dan poëzie, zeker het informele, spreektaalachtige proza van veel romans.

Literatuur als handelswaar

Via de literatuur van de Gouden Eeuw komen we verschillende belangengroepen in het literaire en het maatschappelijke veld op het spoor. We hebben gezien hoe literatuur gebruikt kan worden om netwerken te vormen en hun belangen te behartigen. In Bourdieus termen was de verwerving van economisch kapitaal vooral aan de orde bij uitgever Jacob Lescailje en zijn vertalers, bij de romanuitgevers en -auteurs, en indirect bij Katharina Lescailje. De verwerving van artistiek aanzien, het culturele kapitaal, speelde met name bij de ontwikkelingen rond Vondels Palamedes en rond de roman. Bij het netwerkmanagement van Vondel en Katharina Lescailje ging het om binnenhalen van sociaal kapitaal. Bij Vondel zagen we ook het belang van het politiek-

[pagina 21]
[p. 21]

religieuze kapitaal voor zijn positie als schrijver. Het product literatuur werd dus inderdaad ingezet in de strijd van maatschappelijke belangen die Bourdieu beschreef. Of om het met andere woorden te zeggen: literatuur was om verschillende redenen belangrijke handelswaar in de Big Business van de culturele industrie uit de Gouden Eeuw.

Literatuur

Bourdieu, P., Les règles de l'art. Genèse et structure du champ littérair, Paris 1992 (De regels van de kunst. Amsterdam 1993).
Brandt, G., ‘Het leven van Joost van den Vondel’. In: J.V. Vondels Poëzy of Verscheide Gedichten (...), Franeker 1682. https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=branoo2leveo2, 19-12-2011.
Calis, P., Vondel. Het verhaal van zijn leven (1587-1679), Amsterdam 2008.
Dorleijn, G.J. & Van Rees, K., ‘Het Nederlandse literaire veld 1800-2000’. In: Idem (red.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000, Nijmegen 2006.
Dudok van Heel, S.A.C., ‘Bij het toneel in de 18e eeuw. De tonelistenfamilies Van der Sluys en Duym’. In: Jaarboek Amstelodamum 62 (1970): 111-113.
Dudok van Heel, S.A.C., ‘De affaire van “Beslikte Swaantje” of de toneelverwanten van Cornelis Troost’. In: Jaarboek Amstelodamum 65 (1973): 85-108.
Dudok van Heel, S.A.C., ‘Jan Vos (1610-1667)’. In: Jaarboek Amstelodamum 72 (1980): 23-43.
Dudok van Heel, S.A.C., De jonge Rembrandt onder tijdgenoten. Godsdienst en schilderkunst in Leiden en Amsterdam, Rotterdam 2006.
Elias, J.E., Geschiedenis van het Amsterdamsche Regentenpatriciaat, 's-Gravenhage 1923.
Geerdink, N., ‘The Appropriation of the Genre of Nuptial Poetry by Katharina Lescailje’. In: A. Gilleir, A.C. Montoya en S. van Dijk (red.), Women Writing Back / Writing Women Back. Transnational Perspectives from the Late Middle Ages to the Dawn of the Modern Era, Leiden 2010: 163-200.
Geerdink, N., Dichters en verdiensten. De sociale verankering van het dichterschap van Jan Vos (1610-1667), Hilversum 2012.
Gemert, L. van, ‘“Maak vaerzen, leez en schrijf”; dichtende vrouwen uit de 17de en 18de eeuw’. In: Vooys 12 (1994), nr. 2: 66-74.
Gemert, L. van, ‘“Onwederstanelyken drang”: het vrouwelijk schrijverschap in achttiende-eeuws Nederland’. In: De achttiende eeuw 27 (1995), nr. 2: 127-140.
Gemert, L. van, ‘Stenen in het mozaïek: de vroegmoderne Nederlandse roman als internationaal fenomeen’. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 124 (2008), nr. 1: 20-30.
Gemert, L. van, ‘A Life of Books: Katharina Lescailje’. In: L. van Gemert e.a. (red.), Women's Writing from the 1200-1875, Amsterdam 2010: 308-315.
Gemert, L. van, ‘Het laboratorium. Gedragsexperimenten in de vroegmoderne Nederlandstalige roman’. In: Vooys 30 (2012), nr. 1: 39-52.
Grabowsky, E.M., Op zoek naar de ware Jacob: een biografisch en bibliografisch onderzoek naar de Amsterdamse drukker, boekverkoper, uitgever en dichter Jacob Lescaille (1611-1679), Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1991.
Grabowsky, E.M. en P.J. Verkruijsse, ‘“Gadeloos, en onuytsprekelik van waerden”. Netwerken rond de Amsterdamse Schouwburg’. In: W. Abrahamse e.a. (red.), Kort tyt-verdrijf. Opstellen over Nederlands toneel (vanaf ca. 1550) aangeboden aan Mieke B. Smits-Veldt, Amsterdam 1996: 227-242.
Kooijmans, L., Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw, Amsterdam 1997.
Leemans, I., Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700, Nijmegen 2002.
[pagina 22]
[p. 22]
Lennep, J. van, De werken van Vondel in verband gebracht met zijn leven, Amsterdam 1856, deel 2.
Lescailje, K., Tooneel- en mengelpoëzy, Amsterdam 1731, 3 dln. UB Utrecht, 8-10.
Oostrum, W.R.D. van, ‘Zon, Sara Maria van’. In: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Zon, 19-12-2011.
Pieters, J., Historische letterkunde vandaag en morgen, Amsterdam 2011.
Sterck, J.F.M. (red.), Vondelbrieven uit de XVIIe eeuw aan en over den dichter, Amsterdam-Sloterdijk 1935.
Stronks, E., ‘Vrome lessen in poëtica. Sara Maria van Zon’. In: Riet Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd (...), Amsterdam 1997: 523-529.
Verkruijsse, P.J., ‘Oktober 1678: Amsterdamse boekverkopers vragen om maatregelen tegen venters van “allerhande vuyle en schandaleuse Boeckjens”. De verspreiding van populaire literatuur’. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis, Groningen 1993: 292-297.
Vondel, J. van den, Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd. Treur-spel, Amsteldam, J.A. Calom, 1626 [= 1625]. UBA, OTM: O 60-3253 (15).
Vondel, J. van den, Palamedes of Vermoorde onnozelheit, treurspel, met aenteekeningen uit 's dichters mondt opgeschreven. Den derden druk merkelyk vermeerdert. t' Amersfoort, by Pieter Brakman, 1707. UBA, OTM: OK-63-65.
Vondel, J. van den, De werken (...). J.F.M. Sterck e.a. (red.) 10 dln, Amsterdam 1927-1940. (WB-editie). https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=vond001, 19-12-2011.

voetnoot1
Dit artikel is een bewerking van de lezing ‘Big Business! Literatuur als handelswaar in de Gouden Eeuw’, die de auteurs op 12 november 2011 hielden op de alumnidag van de Universiteit van Amsterdam.

voetnoot2
Een van de dochters, Sara Maria, schreef poëzie, onder andere een christelijk poëticaal leerdicht. (Van Gemert 1995; Stronks 1997; Van Oostrum 2011)
voetnoot3
Van Lescailjes werk voor of opgedragen aan de Van Zons zijn in elk geval enkele aparte drukken bewaard gebleven, zoals het bruiloftsgedicht voor het echtpaar, het lofdicht op de Doornburg en de twee tragedies (zie de STCN voor bewaarplaatsen). In totaal zijn er buiten het complete verzamelde werk van Lescailje op dit moment 26 apart gedrukte bruiloftsdichten bekend. Meestal zijn ze opgenomen in een verzamelbundeltje voor een bepaald huwelijk; in 20 gevallen is dat bundeltje door de firma Lescailje gedrukt. (Geerdink 2010: 195-197) Voor Lescailjes andere gelegenheidswerk zijn geen tellingen beschikbaar; evenmin is bekend hoeveel werk er bewaard is buiten de bibliotheken die in de STCN zijn opgenomen.

voetnoot4
Het pionierswerk van onder andere Dudok van Heel rond Jan Vos (1970, 1973, 1980) en Grabowsky & Verkruijsse rond de vertalers Leonard de Fuyter en Dirk Pieterszoon Heynk (1996) is hierbij van groot belang.

voetnoot5
Zie over de sociale implicaties van het oeuvre van Jan Vos Geerdink 2012.

voetnoot6
Kennelijk veranderde de smaak van het publiek van traditionelere naar vrijere literatuur. Die kwestie laten we hier buiten beschouwing.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Sabine Muller

  • Marrigje Paijmans

  • Lia van Gemert

  • over Katharina Lescaille

  • over Joost van den Vondel


illustratoren

  • Pieter Hendrik Schut