Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vormen. Jaargang 3 (1938-1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vormen. Jaargang 3
Afbeelding van Vormen. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Vormen. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (483.51 MB)

ebook (5.56 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vormen. Jaargang 3

(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Proza

Felix Timmermans: Ik zag Cecilia komen. P.N. Van Kampen en Zoon, N.V., Amsterdam, 1938.

Een boek in romantische verpoozing geschreven, eer een reeks litanieën, - door een brozen verhaaldraad verbonden, in een sensueelreligieuzen en natuurlyrischen toon, - die nog alleen Timmermans schrijft en die men van hem alleen ook maar aanvaardt. Veel van deze methaphoren, die men nu een vracht van vergeefsche schoonheden kan noemen; maar af en toe kijkt men toch verrast op bij een of andere, aan een dieperschouwende waarneming te danken, figuur. In zijn geheel heeft men den indruk dat er nu te veel woorden rond de poëtische kern van het Cecilia-lied liggen; maar toegeven zal men dat het ook nu, beter dan ooit, tot het volk spreken zal.

Voor deze zijde van zijn talent is een blind geloof in ‘onzen Fé’ noodig. Men moet kunnen blijven opgaan in zijn sproken, aangeraakt kunnen worden door de oude folianten, de balg- en pijpinstrumenten, het kloosterdecorum, de miniatuur, de aftandsche wetenschap, de kwakzalverij en de sentimenteele griezeligheid rond leven en dood. In ieder geval blijft het opmerkenswaard hoe zeer ook weer dit werk teruggaat op zijn ‘Schemeringen van den Dood’, het debuut van den schrijver, hoe zeer in de incantaties van Timmermans een angst voor den dood ligt uitgesproken, waarop ik eenmaal nog terugkom.

Paul DE VREE.

W. Arondeus: ‘Het Uilenhuis’. Uitg. N.V. Kosmos, Amsterdam. 1938. 227 blz. Ing. f. 2,25; Geb. f. 2,90.

Deze roman verwierf den Eerstelingen-prijs 1937, waar hij onder 159 inzendingen uitverkoren werd. De geschiedenis herinnert aan sommige fantastische schetsen van Poe; eenzelfde belangstelling voor raadselachtige geheimzinnigheden komt er in voor. Een student, die in de late uurtjes en min of meer topzwaar den weg naar zijn logement zoekt, komt aan den havenkant voorbij een huis, wat onmiddellijk vol donkere aantrekkingskracht voor hem is. Als vanzelf, omdat die naam beantwoordt aan zekere intuïtieve verbeeldingen die bij hem opgewekt worden, heet hij het bouwsel ‘Het Uilenhuis’. Voortaan kent hij nog slechts één groot verlangen: de sfeer van het huis ondergaan, zijn geheim doorgronden. Hij huurt er de leegstaande eerste verdieping en richt er zijn schildersatelier in. Zijn studies heeft hij ondertusschen in den steek gelaten. Weldra maakt hij kennis met zijn medebewoners: een geperverteerde godsdienstgek en een hysterische zottin. Beiden liggen met elkander in ruzie en pogen natuurlijk den nieuwen buur aan hun kant te krijgen. Hij zoekt dat zooveel mogelijk te vermijden en als objectief

[pagina 347]
[p. 347]

toeschouwer maakt hij dan mee dat de veete op de spits gedreven wordt, tot het zoo ver komt dat een van de vijanden het huis in brand steekt.

Over 't algemeen slaagt Arondéus er wel in eenige spanning in zijn roman te houden; maar al te weinig is zijn boek een verhaal. Het lijkt beter op een beschrijving van gebeurtenissen. Te veel woorden, te weinig levensinhoud. Als eerste werk is het echter niet mis.

A.D.

Aime de Cort: Brabantsche Novellen. Uitg. Onze Tijd, Brussel, 1938. 71 blz.

Novellen is eigenlijk veel gezegd voor deze losse schetsen met folkloristischen inslag. Het is onschuldig liefhebberswerk, geschreven met een nuchteren ernst, een betere zaak waardig. Van dezen ernst getuigt mede het feit dat de oorspronkelijke uitgave op Pannekoekpapier gedrukt werd: het is een middel lijk een ander om den tand des tijds te trotseeren.

R.F. LISSENS.

Jo Boer: Catherina en de magnolia's. Een roman uit Italië. Uitg. Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1938. 239 blz.

Het boek kon even goed ‘Teresa en de camelia's’ heeten: de magnolia's spelen geen belangrijker rol dan de camelia's en Teresa is als stammoeder de hoofdfiguur. Teresa is in elk geval overal zichtbaar of onzichtbaar aanwezig, haar opgang zet de langzame voorbereiding van het drama in, haar dood brengt de ontknooping. Al het andere beweegt zich rond deze vrouw: de zonen, de schoondochters, de kleinkinderen, de vijandige dorpsgenooten, de reddende Dragomir, de opkomst en het verval van het familiebezit. Catherina is een van buiten, uit een andere wereld komende oorzaak - of slechts een aanleiding -; niet zoodra heeft haar onheilbrengende tusschenkomst plaats gehad of zij verdwijnt haast onmiddellijk uit den gezichtskring.

Ik vergeet niet dat er in dit verhaal verschillende kleinere drama's voorkomen, zij hebben echter slechts de beteekenis van stoffeerende ‘faits divers’ ten overstaan van het centraal drama dat zich in Teresa afspeelt. Dit laatste ontwikkelt zich uit een schier primitieve bezorgdheid om he behoud van klan en grond. Het lost zich op - maar eerder als in een nevel - in het bevrijdend besef van de eenheid in de schepping, die geheel door de voorzienigheid Gods beheerscht schijnt. ‘Alles is goed, zooals het is. Ik en mijn kinderen, wij vormen een deel van Gods groote schepping en met al ons leed kunnen wij niets veranderen aan ons lot. Want alles is van te voren vastgesteld. Zooals wij weten, dat de olijven volgend jaar weer hun vruchten zullen afwerpen, zoo weet God, dat er weer een leven geboren wordt, afhankelijk van Zijn wil. Het is alles goed zoo.’

Dit alles is niet zeer oorspronkelijk en evenmin zeer nieuw. Het onvoldoend ontwikkeld uitbeeldingsvermogen en de oppervlakkige figurenteekening zijn daarenboven allesbehalve geschikt om de slechts matig boeiende conflicten en motieven op een meer dan alledaagsch plan te brengen.

R.F. LISSENS.

[pagina 348]
[p. 348]

Werner Kortwich: Friezennood. Geautoriseerde vertaling van J. Truyts, Lier. De Garve, 1939. 68 blz.

Een spannende novelle, in een primitief kader, en op primitieve motieven van eer en manhaftigheid gebouwd. De trefzekerheid herinnert, als we Wies Moens moeten gelooven, aan Homeros en Dante. Ik beken dat ik niet inzie hoe deze klassieken hierbij te pas komen. Het boekje kan het trouwens best zonder superlativistische lofuitingen stellen: het spreekt genoegzaam voor zichzelf.

R.F. LISSENS.

Jan Verheyen: In het Vrededuifke, Café. Brusse N.V. Rotterdam.

De keuze van een café als centrum van een roman of een verhaal valt altijd in het nadeel van den aard van het bedrijf uit. Het is nu eenmaal normaal café en plaats van verderf, of café en onfatsoenlijke lieden, aaneen te rijgen. Men zoekt althans in verdachte dranklokalen zijn stof, omdat het gebeuren een pikanten smaak heeft. Maar meestal blijft dan ook het innerlijk der menschen achterwege.

Men raadt in onderhavig geval het opzet van den schrijver meer dan genoeg. In het Vrededuifje gaat het precies andersom dan het uithangbord meldt. Het is er niet meer dan een kleine hel, een gezin op zijn dool. De cafébaas, bij dag een bureelbediende, is het leven verzuurd door het feit dat zijn vrouw is lam geworden. Hij maakt het de zijnen, in de eerste plaats de vrouw en zijn vader, meer dan lastig. Eens, tenslotte, de vrouw in een gesticht, haalt hij een mamsel van lichte zeden in huis, die én voor het huishouden zorgt én met hem slaapt. Maar door de bekeeringspogingen van den vader, van een pater en van haar eigen broeder, een onderpastoor, zal het niet geheel verdorven meisje haar minnaar opgeven en er met den broer vandoor gaan. De vrouw is ondertusschen krankzinnig geworden, het kind lijdt aan t.b.c.; de man zal een beter leven beginnen. Het geheel heeft als inhoud niet erg veel om het lijf; het is echter een proeve van dialectische (Mechelsche) schrijfkunst, waardoor het zijn aanspraken weliswaar op de zuivere literatuur verliest, maar waardoor het ook van zeer nabij de atmosfeer weergeeft. Het boek laat zich als een brok realisme verdraaglijk lezen, hoewel het dikwijls langwijlig wordt. Me dunkt dat de schrijver andere snaren op zijn boog heeft en dat hij niet nalaten mag die te gebruiken.

 

Paul DE VREE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Catharina en de magnolia's

  • over Het uilenhuis

  • over Ik zag Cecilia komen


auteurs

  • Paul de Vree

  • R.F. Lissens

  • André Demedts

  • over Jan Verheyen

  • over Aimé de Cort