Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vormen. Jaargang 3 (1938-1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vormen. Jaargang 3
Afbeelding van Vormen. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Vormen. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (483.51 MB)

ebook (5.56 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vormen. Jaargang 3

(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Cultuurgeschiedenis

Jan en Annie Romein: Erflaters van onze beschaving. - Nederlandsche gestalten uit zes eeuwen. II Dl. Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.

Van de hier reeds besproken biografische studie, Erflaters van onze Beschaving. Nederlandsche gestalten uit zes eeuwen, door Jan en Annie Romein, is de tweede bundel verschenen. Hij behandelt hoofdzakelijk 17e eeuwsche figuren, welke gegroeid zijn in het heroïsche tijdperk van de jeugdige Republiek der Vereenigde Provinciën. De geweldige spanning, waarin die groei zich heeft voltrokken, moest talenten, moest krachtige persoonlijkheden opwekken: Zuid-Nederland heeft zich trouwens in dien moreelen opbloei van de jonge Republiek niet onbetuigd gelaten. De keus van de ‘helden’ kan zonder twijfel gebillijkt: de verdiensten van een kunstenaar, van een staatsman kunnen niet zoo haarfijn worden afgewogen! Maar dat een Huig de Groot, de man van het nieuwe volkenrecht, dat een Joost van den Vondel ‘de Prins der Poëten’, dat een Johan de Witt, ‘de Ruwaart der Vrijheid’ (al heeft die Ruwaart zich niet van zijn Hollandsche keurs kunnen bevrijden) tot de erflaters der Nederlandsche beschaving behooren, hoeft nauwelijks gezegd.

De biografische studiën - Smulinck, de Groot, Jan Coen, Louis de Geer, Vondel, Rembrandt, de Ruyter, de Witt, Huygens en Baruck Spinoza zijn thans aan de beurt - zijn zakelijk verwerkt. Een vlotte, soms zeer schilderachtige stijl, gepaard aan een strenge wetenschappelijkheid; de kunst om een vloed van details tot een leesbaar en volledig geheel te verwerken, zonder hierbij te vervallen in een oppervlakkige verheerlijking, dit is het kenmerk van deze studiën.

Ook al kan men enkele oordeelvellingen niet geheel aanvaarden - het beoordeelen van machtige persoonlijkheden heeft geen gemeene maat - toch moet men onvoorwaardelijk instemmen, met de zedelijke waarde die de schrijvers aan deze reeks zelf willen hechten: het beseffen van moreele grootheid, het waardeeren van moreele schoonheid. En zwaar, doch terecht, treft dit verwijt: ‘De Nederlanders hebben weinig gevoel voor het grote gebaar’... Een werk als ‘Erflaters van onze Beschaving’ is het beste leerboek om eerbied en gevoel voor het gebaar aan te kweeken.

Doch niet alleen voor het Noorden geldt dit woord: ook Vlaanderen heeft zelden de grootheid van den Nederlandschen stam beseft.

Daarom is het degelijk mooie boek van Jan en Annie Romein ook bij ons zeer welkom.

Dr. R. VAN ROOSBROECK.

[pagina 392]
[p. 392]

F. Dekker: Voortrekkers van Oud-Nederland. - Uit Nederland's Geschiedenis buiten de grenzen. L.J.C. Boucher, Den Haag.

Bij de beoordeeling van dit boek past slechts een woord: hier werd prachtig werk geleverd! Nederlandsch kultuurwerk!

Wat Nederlanders - uit Noord en Zuid - elders hebben opgebouwd, wordt hier verhaald tot versterking van ons nationaal waardigheidsgevoel!

Geen plaats op deze wereld, die niet het werk van Nederlandsch volk heeft gekend, en aan dit werk niet voor een deel eigen bestaan en vooruitgang dankt.

Intusschen moet het herhaald dat het laatste woord over deze ‘Voortrekkers’ nog niet is gezegd, en dat bv. over het zeer verdienstelijke werk van de Nederlandsche uitwijkelingen nog veel materiaal kan - en moet - worden bijeengebracht.

Dekker vangt zijn zeer lijvige, en overigens zeer volledige studie aan met de Nederlandsche nederzettingen in Duitschland in de 12e en 13e eeuw: Nederlanders worden gevraagd waar woest, onvruchtbaar land moet worden bewerkt, moerassen drooggelegd, land ingedijkt: de ‘fläming’ -naam komt herhaaldelijk voor, de Vlaamsche hoeve is een maat die vooral in Noord-Duitschland niet onbekend is (alhoewel het woord ‘fläming’ ook voor estuarium blijkt gebruikt te zijn).

In tal van Duitsche steden en dorpen blijft de herinnering, de traditie over middeleeuwsche inwijking uit de Nederlanden bestaan. Niet alleen in Duitschland: tot in Polen, tot in Roemenië zouden Nederlanders zich gevestigd hebben als kundige ontginners van het land.

Doch niet alleen als landontginners hebben de uitgetrokken Nederlanders zich doen gelden. Van de 15e eeuw af zijn het de verspreiders van de zegevierende Nederlandsche kunsttraditie: waar men zich in het Duitsche land of in het Oostzee-gebied ook wendt, overal ontwaart men de teekenen van die krachtige bedrijvigheid.

In Sleeswijk, in Oldenburg, in Dantzig en aan den Nederrijn zijn de Nederlanders bouwmeesters, beeldhouwers, kunstschilders... Scheppers overal! De kerken in deze gebieden getuigen van de vaardigheid onzer Nederlandsche kunstenaars!

Stellig, de ekonomische betrekkingen hebben er het hunne toe bijgedragen om die verspreiding van Nederlandsche invloeden in de hand te werken. Vooral in de Oostzeehavens is het inwijken van Nederlanders zeer groot geweest: het bouwplan van Dantzig spreekt even duidelijk als de registers van de Sont tollen!

Nederlandsche bouwmeesters zijn het ook die op het einde van de 17e eeuw in Zweden aan het werk gaan en betrokken zijn bij den opbouw van de vorstelijke paleizen, terwijl de Mechelsche familie Van den Block tal van officieele en private gebouwen in het Oostzeegebied oprichtte.

Nederlandsche geleerden, Heinsius, Vossens, de kerkhistorikus, e.a. worden naar Zweden beroepen, terwijl een Mercator in het Rijnland doceert! De Geer, een Luiksch uitwijkeling, wordt de bezielende stichter van de Zweedsche ijzer en wapenindustrie, tevens de geeerde maeceen, terwijl een andere Zuid-Nederlander, Usselincx de ontwikkeling van de Zweedsche scheepvaart wilde bevorderen; en de Moucherons, een Zuid-Nederlandsche familie, de handelsbetrekkingen tot

[pagina 393]
[p. 393]

Rusland verstevigen! Alles getuigt dus van bewonderenswaardige Nederlandsche volkskracht. Zeer interessante details worden verder verstrekt over de werking van Nederlandsche uitwijkelingen tijdens de 17e en 18e eeuwen in het verre land van Peter den Groote.

Meer bekend zijn dan de gegevens over den Nederlandschen kultuurarbeid in de landen van ‘Overzee’ zoo in het huidige Nederlandsch Indië als in Ceylon, West-Australië!

En eindelijk trekt de zoo boeiende auteur Dekker ons terug naar het Europeesche vasteland, en wel in dit zoo omstreden gebied van de Middellandsche zee: niet alleen ekonomische betrekkingen, en dit van de 12e eeuw af, maar vooral artistieke, ‘Renaissance’ betrekkingen zijn het die Nederlanders naar Italië hebben gelokt, en daar werkelijke Nederlandsche stichtingen in het leven hebben geroepen, waarvan trouwens bestaande organismen nog getuigen, aldus de Congregazione Olandese-Allemana!

Doch besluiten we: het is onmogelijk in deze aankondiging een volledig beeld te geven van de overvloedige belangrijke mededeelingen, welke Dekker over het werk van Nederlanders in den vreemde verschaft.

Men moet dit werk lezen, wil men weten wat Nederlandsche volkskracht vermag.

Dit boek, dat elk Nederlander, uit Noord of Zuid, moet gelezen hebben beschouwne we als een werk van hoog wetenschappelijk gehalte, maar vooral als een werk van hooge moreele beteekenis: de bevestiging van de hooge, sterke Nederlandsche volkskracht.

Daarom, een prachtwerk dat bovendien door de uitgevers in een keurig kleed werd gezet.

Dr. R. VAN ROOSBROECK.

E. Lucka: De groote tijd der Nederlanden. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.

Het boek van Emil Lucka, Die grosse Zeit der Niederlande, is dus thans in het onmiddellijke bereik van het Nederlandsche publiek gebracht.

Dit werk is als een zegezang aan de Nederlandsche, Dietsche kultuur!

Als vertrekpunt neemt de schrijver den bloei van de Vlaamsche steden - dien hij evenwel wat laat situeert, en plaatst in het kader van de Burgondische glorie - en schetst in groote lijnen de kultuurcentra Gent, Brugge, Abdij van Villers, eindelijk Doornik: binnen dit geografisch kader, dat tevens als een logisch dekor is: Brugge de handel, Gent de nijverheid, Villers de godsdienstigheid, Doornik het geestelijk centrum, zal de schrijver die heerlijke en merkwaardige ontwikkeling van het Dietsche kultuurleven plaatsen. Als aanvullend dekor brengt Lucka een aktueel beeld, - doch met historisch perpektief, - of enkele steden met minder grootschen faam, doch die binnen hun vervallen muren perels van Gothische of Romaansche schoonheid angstvallig omsloten houden: Leuven, Oudenaarde, Brussel, Lier, Hoei... waarbij taktvol Lucka Ieperen haast voorbijgaat... alhoewel resten van vergane grootheid ook helpen tot het begrijpen van een kultuurmoment.

Deze stedenbeelden zijn als de reisroute langs dewelke Lucka ons

[pagina 394]
[p. 394]

medevoert doorheen de glorieperioden van Nederlandsche kultuur! Hoofdstukken zijn dan gewijd aan al de merkwaardige uitingen van Dietsche scheppingskracht. Van de prachtige handschriften en miniaturen, waarvan ons de ‘getijdeboeken’ of de historische verhalen der Burgondische bibliotheken verhalen, voert hij ons in die zoo heilige, doch innerlijk brandende wereld der Mystiek, welke een rijke kunstontplooiing baarde.

Aanleunend bij enkele groote kunstprodukten uit dien tijd schetst de schrijver het oeuvre van de primitieve school als resultaat van het geestelijk leven zelf. Geert Groote is het vertrekpunt voor het ontluiken van de machtige Reformatie, welke het Nederlandsche leven sterk beïnvloed, de wederdooperij veroorzaakt, en tevens het ferment is tot den opstand - welke aan het Noorden de vrijheid geeft - en tevens de voorwaarden schenkt tot nieuwen kultuuropbloei, nieuwe kultuurvormen, waarin een Hieronymus Bosch, een Pieter Breughel zich zullen uitdrukken.

Wie zegt Antwerpen, zegt Rubens.

Alleen een stad die oude en nieuwe wereld had beheerscht, waar een nieuwe kunstminnende kapitalistische klasse is gegroeid en waar de door de regeering gesteunde Contrareformatie nieuwen godsdienstijver had getoond, alleen een dergelijke stad kon een Rubens brengen, met die pleïade van kunstenaars, die blij aan de kristelijke beschaving heidensche vormen opdrongen, geput aan die grootsche religieuse vormentaal van het oude Hellas.

Intusschen schiepen het protestantisme en het durvende kapitalisme een nieuwe verburgerlijkte wereld, die oden schreef aan de durvende zeevaarders, aan den zegen van handel en nijverheid; een wereld waarin de nooit volprezen deugd met koopmanseer en durf ten troon zitten. Catz hoort in deze wereld... Johannes Secundus wordt door Lucka hierbij geteld... maar tusschen beiden schuilt... een eeuw! En welke eeuw!

Rust voor de 16e eeuw de lauwerkroon op de Vlaamsche en Brabantsche steden met hun opfonteinende torens, na 1600 is het Noorden het nieuwe Athene! De wereld wordt nieuw ontdekt: een jong volk van zeevaarders moest hierin zijn deel hebben; het vindt nieuwe landen, terreinen voor zijn wagenden ondernemingsgeest... en het bouwt, herbouwt, hervormt Amsterdam tot een tweede wereldstad, de beurs van Europa! En nu schildert Lucka het Hollandsche stadsbeeld... Den Haag, Delft, Alkmaar, de wereld van kleurige bloemen... en het heimwee naar een wimpel van de zee...

En zoo komen na de Vlaamsche stedenbouwers... de verheerlijkende schilders van de Hollandsche steden, velden en duinen. Rembrandt sluit dit overzicht van Nederlandsche grootheid.

Lucka is geen historikus. Zijn werk is geen historisch, geen kunsthistorisch werk. Men hoeft slechts de bibliografie na te slaan om vast te stellen dat onoordeelkundig gekozen werd. Zekere details wijzen er op dat Lucka die bepaalde vorming mist. (typisch detail bij de beschrijving van Maria van Burgondië's grafmonument wil hij doen gelooven dat de hond aan haar voeten rustend, wijst op het feit dat zij op jacht stierf... dan als de hond als symbool van de trouwe daar slaapt)).

Maar Lucka heeft schoonheid van het Nederlandsche land, heeft

[pagina 395]
[p. 395]

schepingskracht van het Dietsche volk aangevoeld en met het talent van den schrijver, dat bewust aanvoelen van den dichter heeft hij in zijn mooie boek een lofzang gedicht aan ons volk, aan dit mooie Nederlandsche land!

Het prachtig geillustreerde boek mag geen Nederlander onbekend zijn.

 

Dr. R. VAN ROOSBROECK.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Erflaters van onze beschaving

  • over De voortrekkers van oud Nederland


auteurs

  • Rob van Roosbroeck

  • over Emil Lucka