Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vormen. Jaargang 4 (1939-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vormen. Jaargang 4
Afbeelding van Vormen. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van Vormen. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (313.53 MB)

ebook (5.52 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vormen. Jaargang 4

(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Literatuurgeschiedenis

Dichterschap en Werkelijkheid. - Geïllustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika. Onder redactie van W.L.M.E. Van Leeuwen; met medewerking van Dr. H.W.E. Moller (De Middeleeuwen), Dr. J. Karsemeijer (Renaissance, Humanisme, Hervorming) De Gouden Eeuw (De Achttiende Eeuw), Dr. W.H. Staverman (De Overgang van de 18e naar de 19e e.), W.L.M.E. Van Leeuwen (De laatste 50 jaar), Dr. J.A. Goris, (Zuid-Nederland na 1830) en Prof. Dr. G. Besselaar (Afrikaansche literatuur).

Al is het maar voor een oogenblik, leeren leven in ‘tijdloosheid’ (zooals Verwey het bestaan van het dichterlijke in de werkelijkheid ziet), blijkt m.i. een te hooge bestreving voor een poging literatuur aan den man te brengen populariseerend en wetenschappelijk tegelijkertijd. Ik geloof dat Van Leeuwen zich niet goed inbeeldt wat deze tijdloosheid beteekent. De literatuur-historicus schreef hij onlangs (Het Hollandsch Weekblad, loopenden jg.) ‘streeft er dus naar, én de werken (om hun schoonheid), én de persoonlijkheden (om hun kracht en oorspronkelijkheid) én het cultureel verband te beschrijven (hij wil aesthetisch, psychologisch en historisch zijn). Gesteld dat de ‘beschaafde leek’ dat alles aanvoelt, dan nog is een karakteristiek of ‘het leven en de werken van een dichter’ in één bladzijde toch heel wat anders, heel wat minder, dan een ontvoering uit de werkelijkheid of een verlies van het besef der tijdelijkheid.

Bijna axiomatisch groeit nooit iets volledig of volmaakt uit net huwelijk van popularisatie en wetenschap; hoogstens, maar dan uitzonderlijk (want het zijn niet altijd persoonlijkheden die aan popularisatie doen), wordt het een aangename, gewaarborgde inlichting. De équipe van deskundigen, hier te zamen gebracht, beschaamt dit ‘hoogstens’ niet, op dit voorbehoud na dat van

[pagina 88]
[p. 88]

Hollandsche zijde het Zuiden weer geen crediet genoeg geschonken werd. Wij missen onze zeventiende eeuw, vooral wanneer een goede synthese daarover nog niet te vinden is. En het moet mij van het hart, maar voor wetenschapsmenschen getuigt deze vergetelheid op dit oogenblik van te groote kortzichtigheid.

Buiten een paar kernachtige bladzijden over Multatuli, werkt het ‘wetenschappelijk deel’ (de geschiedenis tot 1880) ook niet stimuleerend.

Het aandeel van Van Leeuwen is, wat men er ook van zegt, zeer verdienstelijk. Ten onzent ziet men tevergeefs in het universitair of literair-wetenschappelijk corps uit naar iemand die met zooveel belangstelling en geestdrift de evolutie onzer na-oorlogsche letteren volgt. Spijtig dat V.L. het planmatige van den historicus te rigoureus blijft volgen, zijn ‘neutraliteit’ soms niet te na gesproken.

De beste vorm om zich voor het gestelde doel aan oppervlakkigheid en droogheid te onttrekken is die van het essay. De opstellen van Gysen en Prof. Besselaar sieren dan ook deze nieuwe vogelvluchtige behandeling van tien eeuwen literaire cultuur in de lage landen. Komt het doordat de veel jongere Vlaamsche en Afrikaansche literaturen volkskrachtiger en vuriger achtergrond bezitten? Of worden ze te zeer van uit een ‘verdedigend standpunt’, dus in chauvinistischer toon gesteld? Er steekt tenslotte meer kruim in Gysen en in Prof. Besselaar dan in de anderen. Ontegensprekelijk spant Gijsen de kroon, hoewel hij één bladzijde van Prof. Besselaar's opstel niet overtreft (p. 360). Gijsen toont zich hier weer man van kennis en van overweging, zakelijk en soepel, vakman en kunstenaar. Met de jaren is hij er billijk bij geworden. Zijn visie op Gezelle en Van de Woestijne bvb. is niet zoo briljant als vroeger, maar rechtvaardiger. Dat is een gelukkig teeken. Nochtans één bedenking mag wel worden geuit, nl. deze: Wat drijft Gijsen er toe zijn enthousiasme op te geven waar het gaat om de laatste lichtingen? Hij schijnt mij hier in het spoor van Vermeylen te loopen, waarvan ons de eerste houding tegenover het expressionisme niet mag ontgaan. ‘Vormen’ is geen groepeering van estheten, zoomin als de expressionisten onbegrijpelijk waren. Gijsen houdt echter heel veel van de ‘poëzie van het afgeknaagd been’. De desillusie daarvoor noodig is decadentie niet vreemd.

Paul DE VREE.

Dr. G. Stuiveling: Een dichter verliefd, brieven van Jacques Perk aan Joanna C. Blancke. - De Vrije Bladen, jg. 16, Schrift I, Jan. 1939: Leopold's-Uitg. Mij N.V.

Door het overlijden van Mevrouw Joanna C. Schippers-Blancke zijn nieuwe documenten over Jacques Perk aan het licht gekomen, die Dr. G. Stuiveling tot een herziening van Perk's werk hebben aangezet. Joanna Blancke wordt o.m. door hem als veel belangrijker voor Perk beschouwd dan Mathilde (Thomas). Het blijkt inderdaad dat de Mathilde-cyclus niet geheel aan Mathilde is gewijd geweest, dat eerst door Joanna de man en de mensch in Perk wakker wordt. We mogen dus voortaan van een Joanna-periode in Perk's leven spreken.

De brieven van Perk (die van J. Blancke zijn ongelukkiglijk verdwenen) doen niet alleen verliefd aan, zij spenen ons van het pessimisme dat Perk's sonnetten te zeer doordringt.

Paul DE VREE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Dichterschap en werkelijkheid

  • over Een dichter verliefd. Brieven van Jacques Perk aan Joanna C. Blancke


auteurs

  • Paul de Vree