Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xi. Cap.

1

Ga naar margenoot+ENde die HEERE sprack tot Moysen, Ga naar margenoot+ ende Aaron segghende,

2

Spreect totten kinderen van Israel, ende segt, Ga naar margenoot* Bewaert al dat ick v ghescreuen heb, op dat ic v God si) Dyt zijn die dieren onder alle dieren der aerden, die ghi eten sult,

3

Al wat onder die dieren die clauwen geclouen heeft ende irrict, dat suldi eten

4

Maer so wat irrict, ende en clieft die clauwen niet, ghelijc die kemel, dat suldi onreyn achten, Ga naar margenoot+ ende en sullet niet eten,

5

Die conijnkens irricken wel, maer si en hebben gheen geclouen clauwen, daerom zijn si onreyn,

6

Die hase irrict ooc maer hi en clieft die clauwen niet, daerom is hi v onreyn,

7

Ende een vercken clieft dye clauwen wel, maer het en irrict niet, het is v oock onreyn,

8

Van desen vleesche en suldi niet eten noch haer doode vleesch niet aen tasten, want si zijn v onreyn.

9

Dit suldi eten van datter int water is, Al watter vimmen ende scellen heeft in die zee, ende in riuieren, ende viuers suldi eten,

10

Ga naar margenoot+Maer al dat gheen vimmen noch schellen en heeft inder zee, oft in riuieren van alle datter roert ende leeft int water, sal v ommenschelijc zijn

11

ende afgrijselijck, dat ghi van haeren vleesche niet en eet, ende haer doode vleesche suldi schouwen,

12

Want al dat gheen vimmen ende schellen en heeft inden watere, sullen onzuyuer zijn.

[pagina g2v]
[p. g2v]

13

Ga naar margenoot+Ende dit suldi schouwen vanden vogelen, dat ghi niet en eet, den Arent den Griffoen, den Sperwer, den Ghier,

14

den Vouwe, ende wat van zijnder aert is,

15

ende alle Rauen met zijnder aert,

16

den Struys, den Nachtwle, den Ga naar margenoot* duyker,) den Hauick met zijnder aert,

17

dat Wlken, den Brant voghel,

18

den Odeuaer die Vleder muys, den swaen,

19

den Exter, den Reygher, den Roetaert met sinen aert, die Hoppe, ende dye swaluwe,

20

Ende al wat hem roert onder die voghelen, ende ghaet op vier voeten, dat suldi schouwen.

21

Ga naar margenoot+Maer wat op vier voeten wandelt, ende heeft Ga naar margenoot* achtere lange) beenen, daert mede sprinct opter aerden suldi eten,

22

als daer zijn Ga naar margenoot* sprinchanen ongheulogelt) met zijnder aert ende Selaam met zijnder aert, ende Hargol met zijnder aert, ende Hagab met haerder aert,

23

Al watter anders vier voeten heeft, onder den voghelen, sal v afgrijselic zijn, ende sultse onreyn achten,

24

Wye dat van haeren dooden vleesch raect, die sal onreyn zijn tot den auont toe,

25

Ende ist van noode dat hi van desen dooden vleesche draghen sal, dye sal sine cleederen wasschen, ende sal onreyn zijn tot der sonnen onderghanck.

26

Daer omme alle dier dat clauwen heeft ende en clieftse niet, noch en irrict niet dat sal v onreyn zijn, wie dattet raet sal onreyn zijn

27

Ende alle wat op Ga naar margenoot* handen voeten) ghaet, onder dye dieren, die op vier voeten ghaen, sal v oock onreyn zijn, wye dat haer doode vleesch raect, dye sal onreyn zijn totten auont toe,

28

Ende wie dat haer doode vleesche draecht, sal zijn cleederen wasschen, ende onreyn zijn totten auondt toe, want dese zijn v onreyn.

29

Ga naar margenoot+Dese sullen v ooc onreyn zijn onder die dieren, die opter aerden cruypen, die Wesel, die Muys, dye Crocodilus, een yeghelijck nae zijnder aert,

30

die Egel, die Camelon, die Stellio, die Haechdisse, ende die Mol,

31

die sullen v onreyn zijn onder al datter cruypt, wie dat haer doode lichaem raect die sal onreyn zijn totten auont,

32

Ende aldaer een sulcken prije op valt, dat sal onreyn worden, het si alderley houten vat, oft cleedt, oft vel, ofte haren cleet, Ende alle ghereetschap daermen yet mede doet, salmen int watere doen, ende sal onreyn wesen totten auont, ende dan wordet reyn.

33

Ga naar margenoot+Alle aerde vaten, daer een alsulcken prije in valt, sal al onreyn zijn, ende daeromme salment breken,

34

Alle spijse dyemen eedt, daer alsulcken water inne coemt, is onreyn, En-[kolom]de alderhande dranck, dyemen drinct, die in alsulcken vat is, is onreyn,

35

Ende alle daer een alsulcke prije op valt, dat sal onrein zijn het si houen oft ketel, men salt breken, want het is onreyn, ende het sal oock onreyn wesen,

36

maer fonteynen ende alle verghaderingen van wateren zijn reyn, wiese doot raect, die is onreyn.

37

Ende oft alsulcke doode dier op tzaet valt, datmen ghesaeyt heeft, soo is dat zaet noch reyn,

38

ende gootmen water op tzaet, ende viel daer na een alsulcken doode prije daer op, so wordet oock onreyn.

39

Als een dier sterft, dat ghy eten muecht, wie dat dat doot raect, dye is onsuyuer totten auont,

40

Wie van alsulcken prije eet, oft draghet, die sal zijn cleet wasschen, ende sal onreyn zijn totten auont.

41

Ga naar margenoot+Ende wat opter aerden cruypt, dat sal onmenschelijck wesen, ende men en salt niet nemen tot eender spijsen,

42

Ende al wat vier voeten heeft, ende ghaet op zijn borst, ende al wat Ga naar margenoot* vele) voeten heeft, ofte dat opter aerden cruypt, en suldy niet eten, want het is afgriselijck,

43

En wilt v sielen niet besmetten ende en roert niet daer van, op dat ghi niet besmet en zijt.

44

Ick ben die HERE uwe God, weest heylich, Ga naar margenoot+ want ick heylich ben, ende en wilt uwe siele niet ontreynighen aen eenich cruypende dier, dat opter aerden hem beroert,

45

want ick ben die HEERE, die v wt Egipten lant gheleyt hebbe, om dat ick v tot eenen Godt zijn soude, daer om suldi heylich zijn, want ick ben heylich.

46

Dit is die wet vanden dieren ende vanden voghelen, ende van alderley sielen der beroerender dieren des waters, ende alderley sielen die opter aerden cruypen,

47

op dat ghy onderscheyden moecht, wat reyn ende onreyn is, ende welc dier ghi eten ende wat ghi verworpen sult.

§ Hoe datmen een knechtken ten achtsten dage moeste besniden, ende haer een vrouwe moeste suyueren.

margenoot+
A
margenoot+
Deu. xiiij.a

margenoot*
ten is nyet int hebreu.

margenoot+
ij Mac vi d

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
.kockoc.

margenoot+
D
margenoot*
the. gheen knien bouen aen die

margenoot*
the. Arbe, Dese vyer beesten en zijn in onzen landen niet: daerom laten wi de namen soo si staen int hebreus.

margenoot*
heb harde voeten.

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot+
G

margenoot*
th. vier oft veel

margenoot+
i.Pet. i.c.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken