Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .viij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde die mannen van Ephraim spraken tot hem. Waeromme hebt ghi ons dat ghedaen, dat ghi ons niet en riept doen ghy inden strijt troct teghen die Madianiten? ende

[pagina p1r]
[p. p1r]

keuen sterckelijc teghen hem, Ga naar margenoot* Ende ten was niet verde, si en souden hem gewelt gedaen hebben)

2

Maer hi seyde tot hen, Wat heb ick nv mogen doen, dat uwer daet gelijck si? En is niet een rancke Ephraim beter, dan den gheheelen wijnoogst Abieser?

3

Godt heeft dye princen der Madianiten Oreb ende Seb in uwen handen gegeuen, hoe hadde ic dat connen ghedoen, dat ghi gedaen hebt? Doen hy dat sprac soo liet haeren geest van hem af, Ga naar margenoot* daer si met opgheblasen moet teghen hen keuen)

4

Ga naar margenoot+Doen Gedeon aen dye Iordane quam, so ghinc hi daer ouer metten drie hondert mannen die bi hem waren ende si en mochten dye ghene die vloten nyet langher veruolghen van muetheyt,

5

Ende hy sprac totten mannen van Ga naar margenoot* Socoth) Ic bidde geeft den volcke dat met mi is, sommige brooden, want si zijn seer machteloos gheworden, op dat ic veruolgen mach die coninghen der Madianiten, Ga naar margenoot* Sebee, ende Zalmana)

6

die ouerste Socoth, spraken, messchien die palmen vanden handen zebee ende Salmana zijn in uwen handen, ende daerom bidt ghi dat wi uwen heyr broot souden geuen)

7

Gedeon sprac tot hen, als die HERE Ga naar margenoot* Sebee ende Salmana) in mijn handen gegeuen sal hebben, Ga naar margenoot* ende als ic victorioos verwinder met vrede sal weder om comen) so sal ic v vleesch met doornen wt der woestijnen, ende met distelen in stucken wriuen,

8

Ende hi troc van daer opwaerts tot Phanuel ende sprac ooc also tot hen Ende die lieden tot Phanuel antwoorden, ghelijck dye tot Socoth,

9

Ende hi sprac ooc totten luyden te Phanuel, come ic met vrede Ga naar margenoot* victorioos verwinder weder) so sal ic desen toren in stucken breken

10

Maer Sebee ende Salmana Ga naar margenoot* rusten) ende haer heyr met hen bi vijfthien duysent, Ga naar margenoot+ dye al ouer bleuen waren vanden geheelen heyr der kinderen vanden Oosten, want hondert ende twintich duysent warender dootgeslaghen, die tzwaert wt trecken consten.

11

Ende Gedeon troc opwaerts door den wech der ghenen die in tenten woonden aen die Ooste side van Nobe ende Iegbaa, ende sloech dat heyr der vianden die sonder sorge waren, ende en vermoeden gheenen teghenspoet,

12

Ende Sebee ende Salmana vluchten, maer hi veruolchdese, ende vincse, ende verstoorde dat geheele heyr

13

Ende als Ga naar margenoot* hi weder om quam vander oorloghen, eer die sonne opgeghaen was,

14

vinc hi eenen vanden knapen der mannen Socoth, Ga naar margenoot+ ende vraechde hem die namen der princen ende ouderen van Socoth, ende bescreeft .lxxvij. mannen

15

ende hi quam tot Ga naar margenoot* Socoth) ende sprac tot hen, Siet, hier is Sebee ende Salmana, ouer welc-[kolom]ke ghi mi bespottet ende seyt, ter auontueren dye handen van Sebee ende Salmana zijn in uwen handen, ende daerom bidt ghi ende begeert dat wi den mannen die moede zijn, ende machteloos, brooden gheuen souden?

16

ende hi nam die ouders der stadt, ende doornen wt der woestijnen ende distelen, ende wreef dye lieden te Socoth daer mede ontstucken,

17

Ende hi brack den toren tot Phanuel, doen hi dye lieden vander stadt ghedoot hadde.

18

Ende hi sprac tot Sebee ende Salmana, Hoedanich waren die mannen dye ghi doodet te Thabor? Ga naar margenoot+ si spraken, Si waren als ghi, Ga naar margenoot* ende een van hen was eens conincs sone,)

19

Hi sprac Het zijn mijn broeders, mijnder moeder sonen gheweest Ga naar margenoot* die HERE leeft) waert dat ghise hadt laten leuen, so en soude ic v niet dooden,

20

ende sprac tot sinen eerst gheboren sone Iether, Staet op, ende dootse, Maer dye en trock zijn zwaert nyet wt, Want hy vreesde, om dat hi noch een kint was,

21

Sebee ende Salmana spraken, staet ghi op, ende slaet ons, want na den ouderdom is des menschen cracht. Aldus stont Gedeon op, ende doode Sebee ende Salmana, ende nam die spanselen, ende cyeragien, daer die coninclike kemelen halsen mede plagen verciert te worden.

22

Doen seyden alle die mannen van Israel, tot Gedeon, Weest heere ouer ons, ghi ende v sone, ende ws soons sone, want ghi ons vander Madianiten hant verlost hebt,

23

Den welcken hi seyde, Ick en sal niet here zijn ouer v, ende mijn sone en sal oock niet heere zijn ouer v, Ga naar margenoot+ Maer die HEERE sal heere ouer v zijn.

24

Ga naar margenoot* Ende hi) sprac noch tot hen, Een dinck begheer ic van v, elck gheue mi die ooringen, die hi gerooft heeft, want die Ismaeliten pleghen te hebben om te dragen gulden ooringen,

25

Si seyden, Die sullen wi geerne gheuen ende si spreyden eenen mantel wt, ende elck werpt die ooringen daer op, die hi gherooft hadde,

26

Ende die gulden ooringhen die hi eyschte, maecten in ghewichte duysent ende seuen hondert syclen gouts, sonder die spancselen ende halsbanden, ende purpuren cleederen, dye der Madianiten coninghen ghewoon zijn te dragen, ende sonder die halsbanden haerder kemelen,

27

Ende Gedeon maecte eenen lijfroc daer af, ende stelden in zijn stadt Ga naar margenoot* Ephra) ende alle Israel besondichde hem daer aen in geestelijc ouerspel, ende het is Gedeon ende al sinen huyse tot eenen val geworden.

28

Also werden die Madianiten verootmoedicht voor die kinderen van Israel, ende en consten haer halsen niet meer verheffen .xl. iaren in die welcke Gedeon douerste was, in tlant

[pagina p1v]
[p. p1v]

29

Ende Ga naar margenoot* Ierobaal) die sone Ioas ginc henen, ende woonde in sinen huyse,

30

Ga naar margenoot+Ende Gedeon hadde tseuentich sonen die wt zijnder dgyen ghecomen waren, want hi hadde veel wiuen,

31

En zijn bislapersse die hi tot Sichem hadde, Ga naar margenoot+ baerde hem ooc eenen sone, dies name hiet AbiMelech?

32

Ende Gedeon die soon Ioas starf in goeden ouderdom, ende wert begrauen in zijns vaders Ioas graf, tot Ga naar margenoot* Ephra) vanden huysgesinne Ezri.

33

Maer doe Gedeon gestoruen was, keerden hen die kinderen van Israel om, ende hoereerden na Baalim, ende maecten een verbont met Baal, dat hi haer god soude zijn,

34

ende si en gedachten niet des HEREN haers Godts, diese rontomme vander hant haerder alder vianden verlost hadde,

35

ende en deden ooc gheen ontfermherticheyt den huyse Ierobaal, Gedeon, na alle dat goet dat hy aen Israel gedaen hadde.

§ Hoe Abimelech Gedeons sone zijn tseuentich broeders doode op eenen steen, ende hoe Abimelech doot gheworpen wert van eender vrouwen, doen hi die stadt Thebes bestormde, met een stuck molensteens.

margenoot+
A
margenoot*
ten is nyet int heb.

margenoot*
ten is nyet int heb.

margenoot+
B

margenoot*
th. Sucoth
margenoot*
the. Seba, ende zalmuna

margenoot*
theb. Seba ende zalmuna
margenoot*
ten is neyt int hebr.

margenoot*
th. weder.

margenoot*
the. waren tot karkar.
margenoot+
C

margenoot*
th. gedeon die sone Ioas

margenoot+
D

margenoot*
the. die luyden van Sucoth.

margenoot+
E
margenoot*
the. ende scoon gelijc eens conincs kinderen.

margenoot*
th. so waer als die here leeft

margenoot+
F

margenoot*
th. gedeon.

margenoot*
the. Aphaz

margenoot*
th ierubaal

margenoot+
G

margenoot+
iiij.Reg. x.

margenoot*
th. Aphra.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken