Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DAuid quam tot Nobe, totten priestere Achimelech, ende Achimelech verscricte hem, om dat dauid ghecomen was, ende hy sprack tot hem, Waerom coemt ghi alleen? ende en is gheen man met v?

2

Ende Dauid sprac tot Achimelech den priester, Die coninc heeft mi een sake beuolen, ende sprac tot mi En laet niemant weten waer omme ghi van mi ghesonden zijt, ende wat ic v beuolen hebbe, want ick hebbe oock mine knapen in dese ende in die plaetse verscheyden,

3

Hebdi nv wat onder uwe hant, oft vijf brooden, die geuet mi in mijnder hant, Ga naar margenoot+ oft wat ghi vint,

4

Die priester antwoorde tot dauid, ende sprac, Ic en hebbe gheen ghemeyn broot onder mijn handen, maer heylich broot, waert dat die knapen suyuer waren van vrouwen,

5

Dauid antwoorde den priester, ende sprac tot hem, Is die reden vanden vrouwen, wi hebben ons benaut van ghisteren ende eerghisteren, Ga naar margenoot+ ende die vaten der kinderen waren heylich, Maer desen wech is onheylich, maer hy sal huyden gheheylicht worden aen die vaten,

6

Doen gaf hem die priester vanden gheheylichden, om datter gheen an-

[pagina r5r]
[p. r5r]

der broot en was, dan die thoonbrooden diemen voor den HERE op geheuen hadde, op datmen ander wermme brooden opleggen soude Ga naar margenoot* doen) hi die wech nam.

7

In dien dage was daer een man Ga naar margenoot* inden tabernakel des HEEREN wt den knechten Saul geheeten Ga naar margenoot* Doech) een Edomijt, die machtichste onder Sauls herderen Ga naar margenoot* dese huede sauls muylen)

8

Ende dauid sprac tot Achimelech Hebdi hier onder v hant een spies oft zweert? Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot* geeft mi die) Want ic en hebbe mijn zweert noch mijn wapen niet met mi genomen, want die sake des conincs was haestich,

9

Die priester sprack. Siet, dat zweert des Philistijns Goliath, dien ghi sloecht in Ga naar margenoot* die valleye des therebintijns) dat is hier geuonden in eenen mantel achter den heilighen lijfroc, wildi dat, so nemet wech, want hier en is anders geen dan dat. Dauid sprac. Sijns gelijc en is nyet gheuet mi.

10

Ende dauid stont in dien dach op, ende vloot voor Saul, ende quam tot Achis den coninck tot Geth.

11

Maer Achis knechten spraken tot hem als si Dauid gesien hadden, Ga naar margenoot+ En is dit niet dauid des lants coninc? daer si aen den reye af zongen ende spraken. Saul sloech duisent, maer dauid thien duysent.

12

Ende dauid nam die reden ter herten, ende vreesde zeer voor dat aensicht van Achis, den coninc tot Geth,

13

ende hy verstelde zijn gelaet voor hem, ende viel onder haer handen, ende stiet hem aen die duere der poorten, ende zijn zeuer vloeyde hem inden baert.

14

Doen sprack Achis tot sinen knechten. Ghi saecht dat dye man onsinnich is, waer om hebdi hem tot my gebracht?

15

heb ic der onsinnigen te luttel, dat ghi desen hier bracht, dat hy voor my soude rasen? Laetten gaen, dat hi in mijn huys niet en come.

§ Hoe Dauid vluchtede totter speluncken Odullam, ende zijn ouders quamen rot hem ende meer andere, Ende dauid beuaelt sinen vader den coninc Moab.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
Titum. i.

margenoot*
tde. des dages doen

margenoot*
th. ghehouden voor den HEERE
margenoot*
th. Doeg
margenoot*
Ten is niet int he.

margenoot+
C
margenoot*
Ten is niet int he.

margenoot*
th. den Eycgront

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken