Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxiij. Ca

1

Ga naar margenoot+ENde het wert dauid ghebootscapt, siet die Philistinen striden tegen Ceyla ende beroouen die schueren.

2

Doen vraechde dauid den HERE ende sprac, Sal ic henen gaen, ende dese Philistinen slaen? Ende die HERE sprac tot dauid. Gaet henen ghi sult die Philistinen slaen, ende Ceilam behouden.

3

Maer die mannen die bi dauid waren spraken tot hem. Siet wy vreesen ons hier, daer wy in Iuda zijn, hoe veel te meer gaen wi in Ceilam teghen dye Philistinen.

4

Doen vraechde dauid den HERE weder, ende die HERE antwoorde hem, ende sprac. Op, trect af tot Ceila, Want ick sal die Philistinen in uwen handen geuen.

5

Aldus troc dauid met sinen mannen tot Ceila ende street tegen die Philistinen, ende ontdreef hen haer vee ende dede eenen slach aen hen ende sloechse met groter plagen, ende behielt die inwoonders van Ceila.

6

Maer in dier tijt doen Abiatar die sone Achimelech vluchte tot dauid te Ceila, soo hadde hi den heiligen lijfroc met hem af gebracht.

7

Doen wert Saul gebootscapt dat dauid te Ceila gecomen ware ende sprac, Ga naar margenoot+ God heeft hem in mijn handen ouergegeuen, want hi besloten is, nv hi in een stat gecomen is, met dueren ende grendelen bewaert.

8

Ende Saul be-[kolom]ual datmen allet volc roepen soude ten strijde nederwaerts tot Ceila, dat si dauiden ende zijn mannen souden beleggen.

9

Maer doen dauid vernomen hadde, dat Saul quaet tegen hem heymelic bereyde, so sprac hi totten priester Abiathar. Voecht den heiligen lijfroc herwaerts,

10

Ende dauid sprac. Ga naar margenoot+ HERE God van Israel, uwe knecht heuet gehoort, dat Saul daer na staet, dat hi te Ceila soude comen om die stat te verderuen om minent wille.

11

Sullen my die borgers van Ceila ooc in sinen handen leueren? ende sal Saul af comen, so v knecht gehoort heeft? dat vercondicht HERE God van Israel uwen knechte. Ende die HERE sprac Hi sal af comen.

12

Dauid sprac. Maer sullen die borgers van Ceila mi ende mijn mannen ouer leueren in die handen Saul? Ende die HEERE sprac. Ia si sullen v leueren.

13

Doen stont dauid op met sinen mannen dier bi ses hondert waren, ende trocken wt van Ceila, ende wandelden herwaert ende ginswaerts onseker waer si souden logeren. Doent nv Saul gebootscapt wert dat dauid van Seila geulodenn was ende behouden, soo liet hi al veynsende zijn wttrecken staen.

14

Maer dauid bleef inder woestinen inde alderuaste plaetsen, ende bleef opten borch inder woestinen Siph, in eenen donckeren berch. Maer Saul socht hem alle zijn leefdagen lanc. Maer die HREN en gaf hem noyt ouer in zijn handen.

15

Ende dauid sach dat Saul wt getrocken was om zijn leuen te soecken. Maer dauid was inder woestijnen Siph Ga naar margenoot* inden wout)

16

Ende doen stont Ionathas die sone Saul op ende ginc henen tot dauid Ga naar margenoot* int bosch ende stercte zijn hant in Gode, ende seide.

17

En wilt nyet vreesen mijns vaders hant Sauls, hi en sal v niet vinden, ende ghi sult coninc worden ouer Israel, ende ic sal die naeste bi v zijn Oock weet Saul mijn vader dat wel.

18

Ende si sloegen doen beide een verbont met malcanderen voor den HERE, ende dauid bleef Ga naar margenoot* int wout) ende Ionathas troc weder thuys.

19

Maer die Siphiten trocken tot Saul tot Gabaa, ende spraken. En is dauid niet bi ons verborghen, in die alder vaste plaetsen Ga naar margenoot* inden bosch) opten hueuele Achila, die ter rechter siden leyt aen die woestine?

20

so laet nv den coninc neder comen na alle zijns herten begeerten, so sullen wi hem ouer leueren in des conincks handen.

21

Doen sprack Saul, Gebenedijt sidy den HEERE, dat ghy mijns ontfermt hebt.

22

Dus ghaet nv heenen, ende werdes noch seekerder, dat ghy weetet, ende siet aen welcke plaetse zijn voeten gheweest zijn, ende wie hem aldaer ghesien hebben,

[pagina r6r]
[p. r6r]

Ga naar margenoot* daer ghy my gheseyt hebt, want hy ouerdenct dat ic hem haestighe lagen legghe,)

23

Besiet ende bespiet alle plaetsen ende holen, daer hi hem verberget, ende coemt weder tot mi, als ghijt seker zijt, op dat ick met v trecken mach, ia al waer hi ooc inder aerden verborgen, soo sal ic na hem vereyschen onder alle die duysenden in Iuda

24

Doen stonden si op, ende ghinghen tot Siph voor Saul henen, Maer Dauid ende zijn mannen waren in die woestine Maon, Ga naar margenoot+ opt velt, ter rechter siden Ga naar margenoot* Iesmuth,)

25

Ende Saul ghinck met sinen mannen, om hem te soecken, Doen wert dauid gebootschapt, ende hi ginc ter stont nederwaerts totter steenroetse, ende bleef inder woestinen Maon, Doen saul dat hoorde, veruolchde hi Dauid nae, inder woestinen Maon,

26

Ende Saul met sinen mannen ginc aen deen side des berchs, Ende Dauid met sinen mannen aen dander side des berchs, Maer Dauid Ga naar margenoot* wanhoepte muegen te ontcomen Sauls aensichte,) Want inder maniere van een corone omringde Saul met sinen mannen Dauiden met sinen mannen, dat hise soude gripen.

27

Maer daer quam een bode tot Saul, ende sprac, Haest v ende coemt, want die Philistinen zijn int lant geuallen,

28

Doen keerde hem Saul, ende hielt op van Dauid te veruolghen, ende trocken die Philistinen teghen, Daer af hietmen die plaetse die scheydende steenroetse,

1

Ende Dauid troc op van daer, ende bleef binnen dye alder vaste plaetse Engaddi.

§ Hoe Dauid tot Engaddi vliede, Ende hoe Dauid Saul in een speluncke vint, ende snijt den soom van Sauls mantel, ende Saul wert versoent.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
de. xxxiij.c

margenoot*
th. in de heide

margenoot*
th. in de heide

margenoot*
th. inde heide

margenoot*
th. inder heyden

margenoot*
theb. want mi is geseit dat hi listich is.

margenoot+
D
margenoot*
theb. inder woestinen.

margenoot*
th. haestede om Saul te ontgaen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken