Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxvi. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DIe van Siph quamen tot Saul te Ga naar margenoot* Gabaa) ende seyden. En is dauid niet verborgen opten hueuele Hachila, die tegen die woestine is?

2

Doen maecte hem Saul op, ende troc neder totter woestinen Siph, ende met hem drie duysent ionghe wt ghelesen mannen van Israhel, dat hy Dauid soude soecken inder woestijnen Siph,

3

ende leegherde hem opten hueuele Hachila, die teghen die voestine leyt, aenden wege. Maer Dauid Ga naar margenoot* woonde inder woestinen, ende doen hi sach dat saul hem na quam in die woestine,

4

so sandt hi bespieders wt, ende vernam dat Saul sekerlic comen was.

5

Ende Dauid stont heimelic op, ende quam aen die plaetse daer saul sinen leger hielt ende sach die plaetse daer saul lach met sinen velthooftman Abner den sone Ner. Ende saul lach inder tenten ende sliep, ende dat heyr volc ront om hem.

6

Doen antwoorde dauid, ende sprac tot Achimelech den Hethither, ende tot Abisai den sone Zeru, den broeder Ioab. Wie sal met mi afgaen tot saul inden leger? Abisai sprac Ic sal met v af gaen.

7

Ga naar margenoot+Alsoo quam Dauid ende Abisai totten volcke snachts, ende siet, Saul lach ende sliep inden waghenburch, ende zijn spies stack in die aerde, aen zijn hooft. Abner ende dat volc lach rontom hem.

8

Doen sprac Abisai tot Dauid. God heuet uwen viandt huyden in v hant besloten, so sal ic hem nv met die spies steken in dye aerde eens, ende ten sal ten tweedenmael niet van noode zijn.

[pagina r7v]
[p. r7v]

9

Dauid sprack tot Abisai. En doot hem niet, want wie sal die hant aen den gesalfden des HEREN slaen, ende onsculdich bliuen?

10

Voort seide Dauid. So warachtelic als de HERE leeft, ist dat hem die HERE niet en slaet, ofte sinen tijt come dat hi sterue, ofte in eenen strijt trecke ende vergae,

11

so si die HERE Ga naar margenoot* mi goetertieren) dat ic mijn handt aen den gesalfden des HEREN soude slaen. So neemt nv die spiese tot sinen hoofde, ende den waterbeker, ende laet ons gaen.

12

Also nam Dauid die spiese ende den waterbeker, die welcke aen Sauls hooft was, ende si gingen wech. Ende daer en was niemant diet sach, noch mercte, noch ontwaecte, maer si sliepen alle, want daer was eenen diepen slaep vanden HEERE op hen gheuallen.

13

Doen nv Dauid ouer op ghene side was gecomen, Ga naar margenoot+ so ginc hi op dat hoochste des berchs van verre, alsoo dat een wijde ruymte was tusschen hen,

14

ende riep dat volc aen, ende Abner den sone Ner, ende sprac. En hoordi niet Abner? Ende Abner antwoorde ende sprac. Wie zijt ghy die so roept ende quelt den coninc met onruste?

15

Ende Dauid sprac tot Abner. En sidi niet een man? Ende wie is ws ghelijck in Israel? Waer om en hebdi dan niet bewaert uwen heere den coninc? Want een van Ga naar margenoot* die scare) isser in gecomen om uwen heere den coninc te dooden.

16

Maer het en is niet fijn dat ghi gedaen hebt, So warachtelijc als die HERE leeft, ghi zijt kinderen des doots, dat ghy uwen heere den gesalfden des HEREN niet bewaert en hebt. Nv siet, waer is die spiese des conincs, ende den waterbeker die tot sinen hoofde waren.

17

Ga naar margenoot+Doen bekende Saul die stemme dauids ende sprac, En is dat niet uwe stemme mijn sone Dauid? Dauid sprac Het is mijn stemme mijn heer coninc.

18

Ende sprac voort. Waerom veruolcht mijn heere also sinen knecht? wat heb ic gedaen?, oft wat quaets is in mijnder hant?

19

So hoore doch mijn heere die coninc nv die woorden zijns knechts. Verweckt v die HERE teghen my, so laetmen eenen Ga naar margenoot* heyligen offer) om riecken ontsteken. Maer doent kinderen der menschen, so moeten si veruloect zijn voor den HERE, dat si mi huyden verstooten, dat ic niet en blyue woonen in des HEREN erfdeel, ende spreken. Gaet henen, dient anderen goden.

20

So laet nv mijn bloet wtstorten opter aerden voor den aensichte des HEREN, want die coninc van Israhel is wt ghetrocken om te soecken een vloo, ghelijck men een velthoen veruolcht op [kolom] dye berghen.

21

Ende Saul sprac, Ic heb gesondicht, coemt weder mijn sone Dauid. Ga naar margenoot+ Ic en sal v geen leedt meer doen, om dat mijn siel huyden dier geweest is in uwen oogen. Het schijnt nv wel, dat ic heb sottelic ende seer onwijsselic ghedaen Ga naar margenoot* ende zeer vele dinghen niet gheweten en hebbe)

22

Dauid antwoorde ende sprac. Siet hier is die spiese des conincs.

Een vanden ionghers gae ouer, ende haelse,

23

die HERE sal elcken loonen na zijn rechtuaerdicheit ende ghelooue. Want die HERE heeft v huyden in mijn hant ghegeuen, maer ic en wilde mijn hant aen den gesalfden des HEREN niet slaen.

24

Ende gelijc v siele huyden in mijn ooghen groot is gheacht gheweest, so moet mijn siele groot gheacht worden voor den ooghen des HEEREN, ende verlosse my van allen druck.

25

Saul sprac tot Dauid. Gebenedijt sidi mine sone Dauid, ghi sullet doen ende voluoren ende mogentich wesende suldi vermoegen. Dauid ginc zijnder straten, ende Saul keerde weder in zijn plaetse.

§ Hoe Dauid tot Achis den coninc van Geth vloot, die hem Sichelech gaf vanden rooue den welcken Dauid dreef, Ende hoe die coninc Dauid geloefde door sinen getrouwen dienst.

margenoot+
A
margenoot*
th. gibeath

margenoot*
th. bleef

margenoot+
B

margenoot*
th. verre van mi.

margenoot+
C

margenoot*
th. den volcke

margenoot+
D

margenoot*
h. spijsoffer

margenoot+
E
margenoot*
ten is nyet int he.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken