Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde die HERE sandt Nathan tot Dauid. Doen hi tot hem gecomen was sprac hi

[pagina s6v]
[p. s6v]

tot hem Ga naar margenoot* Antwoort mi een vonnis,) Daer waren twee mannen in een stadt, deenrijc, dander arm,

2

Die rijcke hadde zeer veel scapen ende runderen,

3

maer die arme en had maer een cleyn schaepken, dat hi gecocht hadde, ende hi voedet op, tot dattet groot wert, ende twies op bi hem ende bi zijn kinderen tsamen, Het adt van sinen broode, ende dranc van sinen beker, ende sliep in sinen schoot, ende hi hielt als een dochter,

4

Als den rijcken man een gast ouer quam, so spaerde hi te nemen van sinen scapen ende runderen, dat hi den ghaste bereyden soude eenmaeltijt, die tot hem gecomen was, ende nam tscaep des armen mans ende bereydet tot spise, den man die tot hem gecomen was.

5

Doen verbalch hem Dauid met grooter toornicheyt tegen dien man, Ga naar margenoot+ ende sprac tot Nathan, So warachtelijc, als die HEERE leeft, die man is een kint des doots, die dat gedaen heeft,

6

Daer toe sal hi dat schaep vieruoudich betalen, om dat hi dat gedaen heeft, ende niet gespaert en heeft.

7

Doen sprack Nathan tot Dauid, ☞ Ghi zijt die man, die dit gedaen heeft, Aldus spreect die HEERE die God van Israel, Ic heb v tot eenen coninc gesalft ouer Israel, ende verlost wt Sauls hant

8

ende heb v, ws heeren huys gegeuen, daer toe zijn wiuen in uwen schoot, ende heb v thuys van Israel ende van Iuda gegeuen, Ende zijn dese dingen cleyn, ic salder v noch veel grooter toeschicken,

9

Waeromme hebdy dan dat woort des HEEREN veracht, ☞ dat ghi sulcken quaet voor zijn ooghen dedet? Ga naar margenoot+ Vriam den Hethiter hebdy verslagen metten swaerde, ende zijn wijf hebdy v tot eenen wiue genomen, ende hem hebdy gedoot metten swaerde der kinderen Ammon.

10

Om deser saken wil, so en sal dat swaert, van uwen huise inder eewicheyt niet ghaen, om dat ghi mi veracht hebt, ende dwijf Vrie des Hethiters ghenomen hebt, dat si v wijf soude zijn,

11

Hierom so spreect die HEERE, Siet ic sal ongeluc ouer v verwecken wt uwen eygenen huyse, ende uwe wiuen nemen voor uwe oogen, ende salse uwen naesten geuen also dat hi bi uwe wiuen slapen sal, inden oogen der Sonnen,

12

want ghi hebbet heymelijc gedaen, maer ic sal dit doen voort aensichte van geheel Israel, ende int aensicht van deser Sonnen.

13

Ga naar margenoot+Doen sprac Dauid tot Nathan, ☞ Ick heb gesondicht tegen den HEERE. Nathan sprac tot Dauid, Ende die HEERE heeft v sonde ooc wech genomen, ghi en sult niet steruen,

14

Maer want ghi die vianden, des HEREN naem, door dese gheschiedenis hebt doen lasteren, so sal die sone die v gheboren is, die doot steruen,

15

Ende Nathan ginc wederom in zijn huys. Maer die HEERE sloech dat [kolom] kint, dat Vrias wijf Dauiden gebaert had, dattet doot sieck wert.

16

Ende Dauid badt den HEERE, om dat knechtken ende vaste, ende ginc in alleen verscheyden, ende Ga naar margenoot* lach) opter aerden

17

Maer die ouders zijns huys quamen ende dwonghen hem, dat hi opstaen soude vander aerden, ende hi en wildet niet doen, noch en adt met hen ooc gheen spise.

18

Ende tis gebuert, dat opten seuensten dach dat kint sterf, Ende Dauids knechten vreesden, hem dat te vercondigen, dat tkint doot was, Want si seyden, Siet doen tkint noch leuende was, spraken wi met hem, ende hi en hoorde onse stemme niet, Ga naar margenoot+ Hoe vele te meer sal hi hem mismaken, ist dat wi hem seggen, dat kint is doot?

19

Ende Dauid sach, dat zijn knechten heymelijc spraken, ende hi mercte, dat tkint doot was, ende sprack tot sinen knechten, Is dat kint doot? Si seyden, Ia, tis doot,

20

Doen stont Dauid op vander aerden, ende wiesch hem, ende salfde hem, ende dede andere cleederen aen, ende ghinc in dat huys des HEEREN, ende aenbadt, ☞ ende doen hi weders thuys quam, begheerde hi, datmen hem broot voort setten soude, ende hi adt.

21

Doen spraken zijn knechten tot hem, Wat reden is dat dinc, dat ghi dat doet? Doen dat kint noch leefde, vaste ghi ende weendet, maer nv het doot is, staet ghi op ende etet broot?

22

Ga naar margenoot+Hi sprac, Om dat kint vaste ic ende weende, doen dat leefde, Want ic dachte seggende, Wie wetet, oft mi die HEERE misschien dit knechtken ghaue, dat tkindt leuende bleef,

23

Maer nv het doot is, wat soude ick vasten? ☞ kan ict ooc wederom gehalen? Ick sal wel tot hem varen, Maer ten sal niet weder tot mi comen.

24

Ende doen trooste Dauid zijn wijf Beth Sabee ende hi ghinc tot haer in, ende sliep bi haer, ende si baerde eenen sone, dien hiet hi Salomon, ende die HEERE beminde hem,

25

Ende hi dede hem onder die hant Nathan des Propheten, die hiet hem Ga naar margenoot* den beminden des HEEREN) om dat hem die HEERE beminde.

26

Ga naar margenoot+Aldus streedt nv Ioab teghen Rabba der kinderen Ammon, ende Ga naar margenoot* bestormde) die coninclijcke stadt, Ga naar margenoot+

27

ende sandt boden tot Dauid ende liet hem seggen, Ick heb gestreden tegen Rabba, ende die water stadt Ga naar margenoot* is intenemen)

28

aldus neemt nv te hoope douerbleuen volck ende beleghert die stadt ende wintse, op dat als si van mi gewonnen ware, die verwinninge minen name niet toegheschreuen en worde.

29

Aldus nam Dauid alle tvolck te hoope, ende trock wech, ende streedt tegen Rabba, ende wantse,

30

ende nam die croone Ga naar margenoot* Melchon) haer conincs van sinen hoofde, die int gewichte een pont gouts hadde, ende edele gesteenten, ende wert

[pagina s7r]
[p. s7r]

Dauid op zijn hooft geset, ende voerde zeer vele roofs wter stadt.

31

Maer tvolc van daer binnen, leyde hi wt, ende leydese onder yseren sagen ende haken, ende yseren beytels, Ga naar margenoot* ende leydese ouer als tigelstenen), So dede hi alle den steden der kinderen Ammon, Doen keerde Dauid ende al theyr weder tot Ierusalem.

§ Hoe Ammon zijn suster Thamar vercrachte, Ende hoe Absalom Ammon doode inder maeltijt, Ende hoe Absalom tot Gessuri vluchtede, Ende hoe dat Dauid ophielt Absalom te veruolghen.

margenoot+
A
margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D

margenoot*
th. lach ouer nacht

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot*
th. Iedidia

margenoot+
G
margenoot*
thebr. wan
margenoot+
i para. iij.d

margenoot*
thebre. ghewonnen

margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot*
the. ende verbrandese in tichel ouens.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken