Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .iij. Capittel.

[pagina x6v]
[p. x6v]

1

Ga naar margenoot+MAer Ioram Achabs sone, wert Coninc ouer Israel tot Samarien, inden achthiensten iaer Iosaphat des Conincs van Iuda, ende regneerde twaelf iaer,

2

ende dede quaet voor den HEERE. Nochtans niet ghelijck zijn vader, ende sine moeder, want hy dede Baals calomnen wech, dye zijn vader hadde doen maken.

3

Maer hi bleef hanghen aen Ieroboams sonden des soons Nabath, dye Israhel dede sondighen, ende hy en ghinck daer niet af.

4

Maer sekerlijc Mesa, die Coninc der Moabiten hadde veel schapen, ende vertzijnsde den Coninc van Israhel, van hondert duysent lammeren, ende van hondert duysent rammen, met haeren vliessen.

5

Maer doen Achab doot was, doen ouertrede der Moabiten coninc, ende viel wederspannich den Coninc van Israhel.

6

Doen troc die Coninc Ioram ter seluer tijt wt van Samarien, ende ordineerde, ende ouertelde ten strijde gheheel Israel,

7

ende sandt tot Iosaphat den coninc van Iuda, ende dede hem seggen. Der Moabiten Coninc is van mi af geuallen tot wederspannicheyt, coemt met my ten stride teghen Ga naar margenoot* hem) Hi antwoorde. Ic sal mede opclimmen Ga naar margenoot* die mijn is, is dijn) ende mijn volc, is v volck, ende mijn paerden, v paerden.

8

Ende sprac. Door welcken wege sullen wi optrecken? Hi sprac. Door den wech der woestinen Edom.

9

Also troc die Coninc van Israel, ende dye Coninc van Iuda, ende die Coninc van Edom Ga naar margenoot+ Ende doen si seuen dach reysen omme trocken, soo en hadde dat heyr, noch dat vee dat hen nauolchde gheen water.

10

Doen sprac die Coninc van Israhel. O wee, wee, wee, die HERE heeft ons drie Coninghen te samen vergadert, dat hy ons inder Moabiten handen souden geuen.

11

Ende Iosaphat sprac. En is hier gheen prophete des HEREN, dat wy den HERE door hem Ga naar margenoot* bidden) mochten? Doen antwoorde een onder den knechten des Conincs van Israel, ende sprac. Hier is Helizeus die sone Saphat, die Helye water opten handen goot.

12

Iosaphat sprac. Des HEREN woort is bi hem. Also trocken tot hem af die Coninc van Israel, ende Iosaphat, ende die coninck van Edom.

13

Helizeus sprac totten Coninc van Israel. Wat hebt ghi met mi te doen? Ghaet henen totten propheten ws vaders, ende totten propheten uwer moeder. Die Coninc van Israel sprac tot hem. Waerom heeft die HERE dese drie Coninghen vergadert, dat hise in-[kolom]der Moabiten handen soude gheuen?

14

Helizeus sprac. Also warachtelic als die HEERE der heyrscaren leeft, voor dien ic stae. Waert dat ick dat aensicht van Iosaphat den Coninc van Iuda niet aen en saghe, ic en wilde v niet aen sien, noch achten,

15

Ga naar margenoot+Hierom brengt mi nv eenen speelman. Ga naar margenoot+ Ende doen die speelman dat snarenspel speelde, so quam die hant des HEREN ouer hem, ende hi sprac.

16

Also seyt die HERE.

Maect grachten aen dye grachte van dese beke.

17

Want alsoo spreeckt die HERE. Ghi en sult ghenen windt noch reghen sien, nochtans sal dye grachte van die beke vol waters worden, dat ghi ende v ghesinne, ende uwe vee drincket.

18

Daer toe is dat cleyn voor des HEREN aensicht. Hi sal ooc die Moabiten in uwen handen gheuen,

19

ende ghi sult slaen al die vaste steden, ende al die wtuercoren steden, ende sult al die goede vruchtbare boomen afhouwen, ende sult alle die waterfonteynen verstoppen, ende sult allen goeden acker met steenen woest maken, ende ouerdecken.

20

Hier om ist gesciet des morgens alsmen Ga naar margenoot* offerhanden) te offeren plach, siet doen quam een water door den wech van Edom, ende tlant wert veruult met wateren.

21

Doen die Moabiten hoorden dat de drie coninghen op getrocken waren, om tegen hen te striden, Ga naar margenoot+ riepen si te samen al die gewapende Ga naar margenoot* die gheschort waren metten swaerde in den gordel bouen) ende traden aen die palen.

22

Ende doen si smorgens vroech op gestaen, waren, ende die sonne op ghinck teghen dat water, soo dochte den Moabiten, dat water teghen hen root zijn als bloet,

23

ende seyden. Het is bloet vanden swaerden. Die Coningen hebben teghen malcanderen gestreden, ende die een sal den anderen gheslagen hebben Huy Moab, reyst nv henen totter bueten,

24

Ende doen si totten heyrlegher van Israel quamen, stonden die Israeliten op, ende sloeghen die Moabiten, ende si vloden voor hen. Maer Ga naar margenoot* die de victorie hadden, die) quamen in, ende sloeghen Moab,

25

ende die steden verdoruen si, ende elck wierp sine steenen op allen goeden acker, ende veruuldense, ende verstopten alle water fonteynen, ende hieuwen alle goede vruchtbaere boomen af, tot dat niet dan die steenen aen die careel mueren ouer bleuen, ende die stadt is omrinct gheweest, vanden slingher worpers, ende Ga naar margenoot* een groot deel gheslaghen)

26

Doen der Moabiten Coninc sach, dat hem den strijdt te sterc was, nam hi seuen hondert

[pagina x7r]
[p. x7r]

mannen tot hem, die dat swaert wttrocken om wt te breken tot den Coninc van Edom, Maer si en vermochtent niet,

27

Doen nam hi sinen eersten sone, die in zijn plaetse coninc soude worden, ende voor hem regeren, ende offerde hem opter mueren tot eenen brantoffer, Doen quam een groote gramscap ouer Israel, dat si ter stondt van hem af trocken, ende keerden wederomme tot haeren lande.

Van die ydele cruycken dye met olie geuult werden, van die vrouwe Heliseus wardinne, die beurucht wert, ende baerde eenen sone, ende hoe die sone starf, Ende hoe Heliseus desen sone verwecte.

margenoot+
A

margenoot*
th. Moab.
margenoot*
th. ic ben gelijck ghi

margenoot+
B

margenoot*
th. raet vraghen

margenoot+
C
margenoot+
iij.re. xvij.a ende .xviij.c

margenoot*
th spijsoffer

margenoot+
D
margenoot*
th. ende haer ouerste

margenoot*
the. si

margenoot*
th. sloegense


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken