Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde het is geschiet inder maent Nissan, des .xx. iaers des conincks Artarxexis, dat den wijn voor hem stont, ende ic hief den wijn op, ende gaft den coninc, ende ic was als een sieck mensche voor zijn aenschijn,

2

Doen sprac die coninc tot mi, Waerom is v gedaente droeflic, aengesien, dat ic v niet siec en sie, dat en is niet sonder sake, maer ick en weet niet wat quaet dat in v herte verborgen is, Ic vreesde zeer,

3

ende sprac totten coninc, Die coninc leue eewelic, waerom en soude ic niet droeflic sien? want die stat daer dat huys der begrauinge mijnder vaders is, leyt woest ende haer poorten zijn met vier verbernt,

4

Doen sprac die coninc tot mi, om wat dinc bidt ghi? doen badt ic god vanden hemel,

5

ende sprac totten coninc. Duncket den coninc goet, ende behaget uwe knechte voor v aensicht, dat ghi mi seyndet in Iuda, tot der stadt der begrauinge mijns vaders, ende ic salse timmeren.

6

Ende die coninc sprac tot mi, ende die coninginne die neffens hem sat, hoe lange sal v reyse dueren? ende wanneer sult ghi weder comen? Ga naar margenoot+ Ende ic was behaechlijc voor des conincs aensicht, ende hi sant mi, ende ic sette hem eenen gesetten tijt,

7

ende sprac totten coninc, Behaget den coninc, so geue hy brieuen totten princen ouer geen side des waters, dat si mi ouer leyden, tot dat ic int Iuetsche lant come,

8

Ende eenen brief aen Assaph den bewaerder des conicx warande, dat si my hout geuen tot balcken die poorten des tempels te decken, ende die torens die aende huysen ende aen der stadt mueren zijn, Ga naar margenoot+ ende totten huyse daer ic intrecken sal, ende die coninc gaf mi na die goede hant mijns gods ouer mi,

9

Ende ic quam totten princen aen gene side des waters, ende ic gaf hen des conincs brief, want die coninc seynde met mi, die hooftlieden ende ruyters,

10

Ende dit hoorde Sanaballat, die Horonite, ende Tobias der Amoniten knecht, ende bedroefden hen seer, dat een mensch gecomen ware die goet sochte voor dye kinderen van Israel,

11

ende doen ic te Ierusalem quam, ende .iij dagen daer geweest was,

12

stont ic des nachts op, ende luttel mannen met mi, want ic en seyt gheenen mensche, wat mi God in mijn herte gegeuen hadde te doen aen Ierusalem, ende daer en was gheen dier met mi dan daer ick op reet,

13

Ende ic reet wt door die dalpoort bi der nacht, ende voor die draecfonteyne, ende aen de mestpoorte, ende ic aenmercte die mueren Ierusalem, dye gescoort waren, ende die poorten met vier verbernt,

14

ende ginc ouer totter fonteyn poorte, ende tot des conincs waterganc ende [kolom] daer en was geen ruymte minen diere daer ic op sadt dat conste doorgaen,

15

doen troc ic bider nacht door die beke, ende besach die mueren ende keerde om, Ga naar margenoot+ ende quam ter dalpoorten weder thuys,

16

Ende die wet houders en wisten niet werwaerts ic ginc, oft wat ic maecte, want ic en hadt tot dier tijt toe den ioden ende den priesteren den raetsheren ende den anderen die aent werc arbeyden niet geseyt,

17

ende sprac tot hen, Ghi siet dat ongeluc daer wi in zijn, dat Ierusalem woest leyt, ende haer poorten zijn met vier verbernt, Coemt laet ons die mueren timmeren, op dat wi niet meer eenen lachter en zijn,

18

ende ic vercondichde hen die hant mijns Gods die goet ouer my was, daer toe die woorden des conincs die hy mi gesproken hadde, Ende si spraken, so laet ons op zijn, ende wi timmerden, ende haer handen werden gesterct int goet.

19

Maer doent Sanaballath die Horonite, ende Tobia der Ammoniten knecht, ende gosen die Araber hoorden, bespotten si ons, ende verachteden ons, ende spraken, wat dinc is dit dat ghi doet? Wilt ghi wederspannich den coninc afuallen?

20

Doen antwoorde ic, ende sprac tot hen, God vanden hemel helpt ons, ende wi zijn knechten laet ons opstaen ende timmeren, maer ghy en hebt gheen deele, noch recht, noch gedenckenisse in Ierusalem.

§ Hoe Ierusalem weder ghetimmert wert, ende wat deel een yeghelijc maecte aen die stadt.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken