Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina Cc2v]
[p. Cc2v]

§ Hier begint dat vierde boec Esdre.

§ Hoe God gheboot den prophete Esdre, dat hi den volcke soude haer sonden vercondighen, ende hoe dat haerder vaderen sonden in hen wiessen Ende hi vertelt de weldaet die de HEERE hen bewesen hadde.

§ Dat .I. Capittel.

1

Ga naar margenoot+DAt vierde boeck Esdre des propheten, des soons Zaraie, des soons azarie des soons Helchie, des soons Sallum des soons Sadoch, des soons Achitobs,

2

des soons Amarie des soons Azarie, des soons Marimoth, des soons Sarahie, de soons Vzie, des soons Bocci, des soons Abisue, des soons Phinees des soons Eleazar,

3

des zoons Aaron, wt den gheslachte Leui, die geuanghen was inder Meden lantschap, int rijcke Artharxerxis coninck van Persen,

4

Ende dat woort des HEEREN is tot mi gheschiet, seggende.

5

Gaet ende vercondicht minen volcke haer misdaden, ende haeren kinderen, die ongherechticheyden, die si teghen mi gedaen hebben, op dat zijt bootschappen, den kinderen der kinderen,

6

want die sonden haerder ouders zijn in hen gewassen, want si hebben mijns vergheten, ende hebben den vremden goden geoffert,

7

En heb icse niet wten lande van Egipten geleyt vanden diensthuyse? Maer si hebben mi vertoornt, ende si hebben mijn raden versmaet,

8

Maer slaet ghi wt die vlecht ws hoofts, ende worpt alle quaet ouer hen, want si en hebben mijnre wet niet ghehoorsaem gheweest, Maer het volc is ongheleert, ende ongedwonghen,

9

Hoe langhe sal icse lijden, dien ick soo veel weldaden gegeuen heb?

10

Ic heb veel coninghen, om haerent wille verdoruen, Pharaonem met sinen knapen, ende alle zijn heyr heb ick geslagen,

11

Ick vernielde alle de heydenen van haeren aensichte, ende ick verstroyde volcken int oosten van twee lantschapen, te wetene, Tyri ende Sidonis, ende ick sloech alle haer vianden doot.

12

Spreect ghi tot hen, segghende, Dit seyt die HEERE,

13

Ga naar margenoot+Heb ick v daerom door die zee gheleyt, ende v vant beghin vaste straten ghemaect, Ick ghaf v eenen leytsman, Moysen, ende den priester Aaron,

14

ic ghaf v licht door die calomne des viers, ende ick dede groote wonderlicheden onder v, Maer ghi hebt mijns vergheten, seyt die HERE.

15

Dit seyt die almachtighe HEERE, Dat velthoen heeft v tot een teeken geweest, ic ghaf v leghers tot bescherminghe, ende daer [kolom] murmureerde ghi,

16

ende ghi en verblidet niet in minen name, van die verwinninge van uwer vianden, Maer ghi hebt tot noch toe ghemurmureert,

17

Waer zijn die weldaden, die ick v ghegheuen heb? En riept ghi niet inder woestinen tot mi, doen ghi hongherdet,

18

seggende, Waer toe hebt ghi ons in dese woestine gebrocht, om ons te dooden? Het had ons beter geweest, den Egiptenaers te dienen, dan in dese woestine te steruen,

19

V suchten smertede mi, ende ic gaf v Manna tot spijse, Ga naar margenoot+ Ghi hebt der engelen broot gheten,

20

En hiew ick den herden steen niet wt, doen ghi dorstede, ende die wateren vloeyden tot satheyt? Om die hitte decte ick v metten bladeren der boomen,

21

Ick deelde v dat vette lant ende ic verwerp die Cananiten, Phereziten ende Philistinen van uwen aensichte, Wat sal ick v noch doen, seyt die HEERE.

22

Ga naar margenoot+Dit seyt die almachtige HEERE, Doen ghi in die woestine dorstende waert, in die riuiere der Amorriten, ende lasterdet minen naem,

23

Ick en ghaf v gheen vier voor de lasteringe, maer hout int water stekende maecte ic de riuiere soet,

24

Wat sal ic v doen Iacob? Iuda, ghi en hebt niet ghehoorsaem willen zijn, Ick sal tot anderen volcke gaen, ende ic sal hen minen naem gheuen, op dat si mijn wetlicheden bewaren,

25

want ghi hebt mi gelaten ende ick sal v verlaten, Ende als ghi ontfermherticheyt van mi bidt, so en sal ic v niet ontfermen,

26

Wanneer ghi mi aenroepen sult, so en sal ic v niet verhooren, want ghi hebt v handen met bloet besmet, ende uwe voeten en zijn niet traech tot dootslagen te doen,

27

Niet als oft ghi mi verlaten hadt, maer vseluen, seyt die HEERE,

28

Dit seyt die almachtige HERE, En badt ic v niet als die vader zijn sonen, ende die moeder haer dochteren, ende als een voester haer cleyn kinderkens,

29

op dat ghi mijn volc soudt zijn, ende ic v God, ende ghi mijne kinderen soudt zijn, ende ic v vader,

30

Hierom vergaderde ic v, gelijc een hinne haer kieckens onder haer vlogelen, Maer wat sal ick v nv doen? Ic sal v verworpen van minen aensichte,

31

Als ghi mi offerhande brengt, soo sal ick mijn aensicht van v afkeeren, Want ic hebbe uwe hoochtidelike dagen ende niew maenden, ende v besnidingen versmaet, ende verworpen,

32

Ick sandt mijn knapen die propheten tot v, diewelcke ghi naemt ende sloechtse doot, ende ghi verschoordet haer lichamen, der welcker bloet ick versoecken sal, seyt die HEERE.

33

Dit seyt die almachtighe HEERE, V huys is verwoest, Ga naar margenoot+ ic sal v verworpen, ghe-

[pagina Cc3r]
[p. Cc3r]

lijck die wint die stoppelen,

34

ende die kinderen en sullen gheen vrucht winnen, want si hebben mijn gebot veracht, ende si hebben dat quaet voor mi is, gedaen,

35

Ick sal uwe huysen leueren den comende volcke die mi niet hoorende, gheloouen, dien ic gheen teekenen en hebbe ghetoont, sullen doen dat ick geboden heb,

36

Si en hebben gheen propheten ghesien, ende si sullen huerder ongherechticheden ghedencken,

37

Ick getuyge des toecomende volcs genade, wiens cleyn kinderkens verhuegen met blijschapen, mi niet siende met vleeschelike ooghen, maer met den gheest gheloouende tghene dat ic ghesproken hebbe,

38

Ende nv broeder, aenschouwet welcke eeren, ende siet dat volc comende vant Oosten,

39

den welcken ic sal geuen dat hertoochschap Abraham, Ysaac, ende Iacob, ende Ozeee, ende Amos, ende Michee, ende Iohel, ende Abdias, ende Ione,

40

ende Naum, ende Abakuck, Sophonie, Aggei, Zacharie, ende Malachie, die oock die Enghel des HEEREN is gheheten.

§ Hoe die prophete Esdras den arghen volcke vercondichde, hoe goedertierlijck datse Godt sal voorsien, Ist dat si zijn gheboden houden, ende seyde hen, wat hem die enghel inden ghesichte gheseyt hadde.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
Manna dat is hemels broot

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken