Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dauids .xxxvi. Psalm. Ga naar margenoot+ § Noli Emulari.

[kolom]

1

EN wilt nyet benyden den quaetwilligen, ende en wilt niet wt boose minne nauolghen die wercken der quaetdoenders.

2

Ga naar margenoot+Want gelijc dat Ga naar margenoot* hoy) sullen si haest verdorret worden, ende gelijc dat verslenst moescruyt sullen si gheringhe afvallen.

3

Hoept inden HEERE ende doet goet, blijft woonen int lantschap, ende ghi sult geuoet worden in zijn rijcdom.

4

Hebt uwen lust inden HEERE, ende die sal v gheuen, so wat v herte wenschet.

5

Openbaert den HEERE uwen wech, ende hopet in hem, ende hi salt doen.

6

Ende hy sal uwe ghrechticheyt te voorschijn brengen, gelijc dat licht, ende v recht ghelijck den middach.

7

Ga naar margenoot+Weest den HEERE onderdanich, ende bidt hem, Ende den man dien het wel gaet, en wilt niet met onweerdicheyt beniden hem die in sinen wegen, den mensce die onrechtueerdicheyden werct.

8

Gaet af vander toornicheyt, ende laet die verbolgentheyt, en wilt nyet onweerdelijc beniden dat ghi oock quaet doet.

9

Want die quaetwillighe sullen worden wtgedaen te nyete, Maer dye den HEERE in lijdsaemheyt verbeyden, sullen dat lant beeruen.

10

Het is noch eenen cleynen tijt, ende dan en sal die sondaer niet meer wesen, ende ghi suldt sine plaetse soecken, ende sultse niet vinden.

11

Maer die saechtmoedighe sullen dat landt beeruen, ende sullen wellustighe blijschap hebben in vermenichfuldicheyt des vredes

12

Ga naar margenoot+Die sondaer sal lagen leggen den gerechtigen, ende sal crijselen met sinen tanden te samen ouer hem.

13

Maer die HEERE sal hem bespotten, want hi voorsiet dat sinen dach coemt.

14

Die sondaren hebben dat sweert wtgetrocken, ende spanden haeren boge, op dat si den allendigen ende armen souden bedriegen, ende pijnen die recht van herten zijn.

15

Haer swaert sal in haer herte gaen, ende hueren boghe moet breken.

16

Dat weynich is beter den rechtueerdigen bouen vele rijcdommen der sondigen.

17

Want die armen der ongoddelijcker sullen worden gebroken, maer die HEERE maect stantaftich die gherechtighe.

18

Die HEERE kent die dagen der onbesmetter, ende haer erffenisse sal eewelijck bliuen.

19

Si en sullen niet beschaemt worden inder booser tijt, ende inden dagen des hongers sullen si versadet worden.

[pagina Ii1v]
[p. Ii1v]

20

Want die ongodlijke sullen vergaen, Maer certeynlijc die vianden des HEREN Ga naar margenoot* als si gheeert zijn ende verheuen,) sullen si ghebreken, ghelijck den roocke ghebreket.

21

Ga naar margenoot+Die ongodlijcke sal ontleenen, ende niet betalen, Maer die rechtuaerdighe is ontfermhertich, ende gheeft weder.

22

Ga naar margenoot* Want die hem ghebenedien sullen beeruen dat lant, maer die hem veruloecken, sullen verstroeyt worden.)

23

Van Gode worden des mans ganghen gheuordert, ende sal willen sinen wech.

24

Als hi vallet, so en sal hi niet ghequetst worden, want die HEERE onderset zijn hant.

25

Ic ben ionck geweest, ende ben out gheworden ende en heb noch noyt ghesien, den gherechtighen verlaten, oft zijn zaet om broot gaen.

26

Alle den dach is hi ontfermhertich, ende leenet, ende zijn zaet sal zijn in ghebenedijnghe.

27

Wijct vanden quade, ende doet dat goet, ende blijft daer inder eewicheyt.

28

Ga naar margenoot+Want die HERE bemint dat recht, ende en sal zijn heylighen niet verlaten, eewelijck sullen si bewaert worden, Ga naar margenoot* donrechtuaerdighe sullen ghepijnicht worden,) ende dat zaet der onduechdelijcker sal vergaen.

29

Die rechtuaerdighe sullen beeruen dat lant ende blijuen eewelijck daer in woonen.

30

Den mont des rechtuaerdighen sal zijn ghedachten oeffenen in die wijsheyt, ende zijn tonghe sal spreken vanden oordeele.

31

Die wet zijns Gods is zijn herte, ende zijn ganghen en sullen niet Ga naar margenoot* worden onderghetreden.)

32

Ga naar margenoot+Die ongodlijcke siet op den rechtuaerdighen ende soect maniere om hem te dooden.

33

Maer die HEERE en sal hem niet in sinen handen laten, ende en sal hem niet verdoemen, als hi gheoordeelt wort.

34

Verwacht den HEERE, ende bewaert sinen wech, ende hi sal v verheffen, op dat ghi dat lant beeruet, als die sondaren vergaen sullen, sult ghi sien.

35

Ick sach eenen ongodlijcken zeer verheuen ende opgheuoert, ghelijck een Cederboom in Libano.

36

Ende ick ghinck voorbi, ende siet, doen en was hi niet. Ende ick heb hem ghesocht, ende zijn plaetse en is niet gheuonden.

37

Bewaert die onnooselheyt, ende aensiet die recheuaerdicheyt, Ga naar margenoot+ want Ga naar margenoot* si zijn den vreetsamelijcken menschen een ouerblijf.)

38

Maer die onrechtuaerdighe sullen te samen worden verstroeyt, ende die ongodlijcke ouerblijfselen sullen te samen vergaen.

39

Maer die salicheyt der rechtuaerdigher is [kolom] vanden HERE, ende die is haer beschermer inden tijt der verdruckinghe.

40

Ende die HERE salse helpen ende verlossen, ende salse verlossen vanden sondighen menschen, ende salse salich maken, want si hebben in hem ghehoept.

margenoot+
int he. den xxxvij. psa

margenoot+
A
margenoot*
the. gras.

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot*
th. al zijn si gelijck een costelijcke oye.

margenoot+
D

margenoot*
th. zijn ghebenedijde beeruen dat lant, maer zijn vermaledide worden wt geroeyt.

margenoot+
E
margenoot*
ten is niet int hebree.

margenoot*
the. slipperen.

margenoot+
F

margenoot+
G
margenoot*
th. ten laetsten sal dese vrede hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken