Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .viij. Capittel.

[pagina E3v]
[p. E3v]

1

Ga naar margenoot+ALdus reycte die wijsheyt sterckelic vanden eenen eynde totten anderen, ende si beschict alle dinghen soetelic,

2

Dese heb ick ghemint ende wtgesocht van mijnder iuecht, ende ic sochtse mi tot eender bruyt te nemen, ende ic wert een minnare haerder schoonheyt

3

die met Godt woonende is, prijst ende glorificeert haer edelheyt der gebuerte, ende daer en bouen die HEERE van alle dingen heeftse oock lief ghehadt,

4

want si is een leerersse der onderwisinghe Godts, ende een wtuerkiester zijnder wercken,

5

Ende ist dat die rijcdommen inden leuen begheert worden, wat mach rijckere ghezijn dan die wijsheyt, dye alle dinghen werct,

6

Ende ist dat het geuoelen werct, wie is meerder constenaer der dinghen dye zijn, dan die,

7

Ende ist dat yemant die rechtueerdicheyt lief heeft, ende deser arbeyden hebben groote duechden.

Ga naar margenoot+ Want si leert soberheyt ende voorsichticheyt, ende rechtueerdicheyt, ende duechde, ende niet en is den menschen orbaerliker int leuen

8

Ende ist dat yemant menichte van consten begeert, dan die drie dingen, so weet si die voorleden dinghen, ende si schattet van die toecomende, si weet die loosheyt der redenen, ende die ontbindinge der argumenten, si weet teekenen, ende monstren eer si geschieden, ende die geschiedenissen der tijden ende der weerelden.

9

Hier om nam ic voor mi dese tot mi te brengen, om daer mede te leuen, wetende dat si met my deelen sal vanden goeden, ende si sal toesprekinge mijnder ghedachten, ende mijns verdriets zijn.

10

Ga naar margenoot+Ick sal om harent wille claerheyt totten scharen hebben, ende eere bi die ouders,

11

Ic sal ionc ende scharp worden gheuonden int oordeel, ende ic sal wonderlic zijn in dat aensien der machtigher, ende der princen aensichten sullen my verwonderen,

12

Sy sullen mi swighende ontbeyden, ende si sullen my sprekende aenschouwen, ende als ic vele redenen sal vertrecken, soo sullen si die handen op haren mont leggen,

13

Hier en bouen sal ic door dese ontsterffelicheyt hebben, ende ic sal een eewige gedachtenisse achter laten den ghenen die na mi comen sullen,

14

Ick sal die volcken beschicken, ende die gheslachten sullen mi onderdanich zijn,

15

Veruaerlike coningen sullen vreesen, als si mi hooren, ende in die menichte sal ic goet schijnen, ende sterc int oorloge

16

Ga naar margenoot+Inghaende in mijn huys sal ick met haer rusten, want haer bywesen en heeft gheen bitterheyt, noch met haer te leuen en heeft gheen verdriet, maer blijschap ende vruechde,

17

Dese dinghen bi my seluen peysende, ende [kolom] haerder ghedachtich wesende in mijn herte dat onsterffelicheyt is int gedachte der wijsheyt,

18

ende haer vrientschap is een goede genuechte, ende inden wercken haerder handen is eersaemheyt sonder ontbrekinghe, ende die strijdinghe haerder spraken wijsheit, ende heerlicheyt in ghemeensckap haerder redene, ghinc ic al om soeckende, dat ic mi die tot mi soude nemen,

19

Ic was een kint vol natuerlicx begrijps, ende ick vercreech een goede siele,

20

Ende als ic meer goet was, quam ick totten onbesmetten lichame,

21

Ende doen ic wiste dat ick mi niet anders suyuer en mochte onthouden, ten ware dat God gaue, ende dat selue was die hoochste wijsheyt te weten, wiens gaue dese was, ginc ic totten HERE, ende ick badt hem ende sprac wt alle mijnder herten.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken