Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xvij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ HEERE uwe oordeelen zijn goet, ende uwe woorden zijn onuertellick om des wille doolden die ongemanierde sielen.

2

Ga naar margenoot+ Want als die ongerechte wanen dat si uwe heilige gheslachte moghen verheeren, gheboeyt zijnde met den banden der duysternissen, ende der langer nacht, besloten onder den daken, vluchtich der eewigher voorsienicheyt saghen si.

3

Ende als si wanen te schuylen inden donckeren sonden, so zijn si mids den duysteren bedecsele der vergetentheit verstroyt, veruaerlic scroemende, ende verstoort met zeer groote verwonderinge,

4

Want noch die speluncke diese onthielt, en bewaerdese niet zonder vreese, want dat nedercomende gheluyt verstoordese, ende droeuighe personen hen openbarende, ghauen hen scroeminge.

5

Ende gheene cracht des viers en mochten hen licht gheuen, noch die blinckende vlammen der sterren en mochten die yselijcke macht niet verlichten.

6

Ga naar margenoot+Maer hen openbaerde een onuerhuets vier, vol vreesen, ende sloech met vreesen dies aensichts dat niet ghesien en wert, achteden si argher te wesen die dinghen diemen sach,

7

ende dye bespottinghen der swerter const waren daer toe gheset, ende die glorie der wijsheyt is berispinghe met scaemten,

8

Want die ghene die beloofden vreesden, ende verstoringhen vander quellender sielen te verdriuen, dese queelden vol vresen met bespottinghe,

9

Want hoe wel si hen niet van seltsamen dingen en verstoorden, si werden nochtans beweecht, ende beuende vergingen si mids den doorganc der dieren, ende blasinge

[pagina E7r]
[p. E7r]

der serpenten, ende si loochende dat si die lucht saghen, die niemant met eeniger redene ontulien en mach,

10

Want die alderquaetste dingen voorcomen dicwil mits wroeghinghe der conscientien,

11

Want om dat die scalcheyt vreesachtich is, so heuet si getuych der verdoemenissen, Want een verstoorde conscientie, neemt altoos wreede dinghen voor.

Want vreese en is niet dan een behulp der vermetentheyt, ende een verliesinge der gheslachten der hulpen,

12

Ga naar margenoot+ Ende als de ontbeydinge minder is van binnen, rekent si meerder macht der saken, daer de pyne af voorstaet,

13

Maer die inden grouwelijcken nacht quamen, ende vanden nedersten ende vanden hoochsten ouercomende, sliepen si den seluen slaep,

14

somtiden werden si mits vreese der seltsamer dingen gequelt altemet ontbraken die zielen mits ouerbrenghinghe, want hen ouerquam een onuersien ende ongehoepte vreese,

15

daer na, wast dat yemant van hen daer neder was geuallen, die wert in die geuangkenisse bewaert sonder yseren besloten,

16

Want was yemant een dorpman oft een herder, oft dat die ackerman veronledicht was, so ghedoochde hi noot die hi niet ontulien en conste,

17

Want si waren altesamen met eender ketene der duysternisse tsamenghebonden, Weder dattet eenen blasenden gheest was, oft tusschen dicke tacken der boomen soete gheluyt der voghelen, oft cracht des waters dat zeer neder liep,

18

Ga naar margenoot+ oft groot geluyt van afgheworpen steenen, oft hateliken loope, der spelender dieren, oft een stercke stemme der loeyender beesten, oft ee wederluydender galm vanden alderhoochsten berghen, dedese ontbreken van vreesen,

19

Want alle dat aertrijck wert verlicht met blinckenden lichte, ende wert met ombeletten wercken onthouden,

20

Maer ouer die alleen was eenen swaren nacht gheset, een beeldt der duysternissen, die ouer hen comen soude, Aldus waren si hen seluen die swaerste duisternissen.

margenoot+
A

margenoot+
Exo. x.f

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken