Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ix. Capittel.

1

Ga naar margenoot+WIe sal geuen minen hoofde water, Ende minen oogen een fonteyne van tranen? Ende ic sal dach ende nacht beweenen die verslaghene der dochter mijns volcs.

2

Wie sal my gheuen inder wildernissen een vertrec plaetse der wandelaren, Ende ic sal mijn volck laten, ende gaen wech van hen, Want si zijn al ouerspeelders, ende een hoop van ouertredenden,

3

ende si Ga naar margenoot* staken haer tonge wt als eenen boghe der lueghenen) ende niet der waerheyt. Si zijn ghesterct int lant, want si zijn wtgegaen van quade te quade, ende si en bekenden mi niet seyt die HEERE.

4

Ga naar margenoot+Een yegelijc wachte hem van sinen naesten, ende en heb gheen betrouwen in elcken van sinen broeder, want elc broeder sal vertredende, vertreden,

5

ende elc vrient sal bedriechlijck voortgaen, ende een man sal sinen broeder bespotten, ende en sullen de waerheyt niet spreken

Want si hebben haer tongen geleert luegenen te spreken, ende arbeyden dat si onrechtuaerdelijc doen souden,

6

Dijne wooninge is int midden des bedrochs, Int bedroch weygerden si my [kolom] te kennen, seyt die HEERE,

7

Hierom seyt de HEERE der heyrscharen, Siet, ic salse smilten, ende proeuense, Want wat sal ick anders doen vanden aensichte der dochter mijns volcs

8

Haer tonghe is een quetsende gheschut, si heuet bedroch gesproken, Ga naar margenoot+ In haeren mont spreket si vrede met haeren vrient, ende heimelijc leyt si hem lagen, Ga naar margenoot+

9

En sal ic op dese dinghen niet versoecken, seyt die HEERE? oft en sal mijn siel niet wreken in dusdanige volc?

10

Op die bergen sal ic aennemen geween ende gheclaech, op die schoone dinghen der wildernissen ghehuyl, want si zijn verbrant, om dat gheen man en is die daer ouer gaet, ende si en hoorden die stemme des ghenen niet diese besat, Ga naar margenoot+ Vanden vogelen des hemels totten vee toe zijn si ouergheuaren, ende wech ghegaen.

11

Ende ic sal Hierusalem geuen in Ga naar margenoot* zanthoopen) ende in draken nesten, ende ic sal die steden van Iuda geuen in verwoestheden, om dat niemant en is die daer inne woont,

12

Wie is een wijs man dye dit verstaet, ende tot wien dat woordt van des HEEREN mont gedaen wort, dat hi dit bootschappen mach, waerom dat dat lant verdoruen ende verbrant is als een wildernisse, om dat niemant en is dier doorgaet?

13

Ende die HERE seyde, Want si hebben mine wet verlaten die ick hen gaf, ende en hebben mine stemme niet ghehoort ende en wandelden daer niet inne,

14

ende si zijn wech gegaen na die boosheyt haerder herten, Ga naar margenoot+ ende na Baalim, dwelc si geleert hadden van haeren vaders.

15

Hierom seyt die HEERE der heyrscharen God van Israel, Siet, ic sal dit volc spijsen met bitteren alsenen, ende ick sal hen te drincken gheuen galle water,

16

ende salse verstroeyen onder die heydenen, die si niet en kenden, si ende haer vaders, ende ick sal achter hen seynden tswaert, tot dat si te niet gheworden zijn.

17

Dit seyt dye HEERE der heyrscharen, Merct, ende roept die weenerssen dat si comen, ende seyndt totten wiuen die wijs zijn, dat si comen tot v,

18

ende haesten hen, ende nemen aen op ons weeninge, Onse oogen moeten tranen voorbrengen, Ga naar margenoot+ ende onse wijnbrauwen moeten van water neder vloeyen,

19

want die stemme van screyen is gehoort in Sion, Hoe zijn wi verwoest, ende anxtelijck beschaemt?, Want wi hebben dat lant ghelaten, onse wooningen zijn afgeworpen.

20

Ghi wiuen hoort hierom des HEEREN woort, ende uwe ooren die nemen aen dye redene zijns monts, Ga naar margenoot+ ende leert v dochteren gheween, ende elck wijf leer haer naeste wijf ghehuyl,

21

Wandt dye doot is op ghecomen door onse vensteren, si is gecomen in onse huysen te verderuen die cleyne kinderen van buyten, ende

[pagina M5v]
[p. M5v]

die iongelingen vander straten.

22

Spreect, Dit seyt die HERE, Ende des menschen doode lichaem sal vallen als den drec, op dat aensichte van tlantschap, ende als Ga naar margenoot* hoy) achter des maeyers rugge, ende niemant en is dye vergadert.

23

Ga naar margenoot+Dit seyt die HEERE, Die wijse Ga naar margenoot* en verblijde) niet in zijn wijsheyt, ende die stercke en Ga naar margenoot* verblijde) niet in zijn stercheit Ende die rijcke en Ga naar margenoot* verblijde niet in) zijn rijcdommen,

24

maer die Ga naar margenoot* verblijt, hi verblijde) hier in, dat hi mi weet ende kent, dat ick die HEERE ben, die ontfermherticheyt doe ende oordeel, ende rechtuaerdicheyt int lant, Want dese dingen genoegen mi, seyt die HEERE.

25

Siet, die dagen comen, seyt die HEERE, ende ic salt versoecken op elcken wiens manlicheit niet besneden en is,

26

op Egipten, ende op Iuda, ende op Edom, ende op Ammons kinderen, ende op Moab, ende op alle de ghene die Ga naar margenoot* rontsom geschoren zijn aen haeren cransche dye) inder wildernissen woonen, want alle heydenen hebben dat ouerslofken, maer alle dat huys van Israel is onbesneden van herten.☜

§ Hoe tvolc verwaent wert, dattet niet vreesen en sal dat gesterte, ende hoe die afgoderie gestraft wert.

margenoot+
A

margenoot*
th. spanden hair tongen gelijc eenen boghe tot bedriegherije.

margenoot+
B

margenoot+
C
margenoot+
psal. xxvi.

margenoot+
Ozee. xiiij

margenoot*
th. steenhoopen.

margenoot+
D

margenoot+
E

margenoot+
F

margenoot*
th. een hant vol aren.

margenoot+
G
margenoot*
h. en beroeme hem
margenoot*
the. beroeme hem
margenoot*
h. beroem hem niet van

margenoot*
h. hem beroemen wil die beroeme hem

margenoot*
h. op gene side des platten lants

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken