Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .lij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+SEdechias was een kint van .xxi. iaer, Ga naar margenoot+ doen hi began te regeren, ende hi regeerde .xi. iaer in Ierusalem. Ende zijnder moeder naem was Amithal, Ieremias dochter van Ga naar margenoot* Lobna.

2

Ende hi dede quaet in des HEREN oogen, na al dat Ga naar margenoot* Ioachim) gedaen had,

3

want des HEREN toorn was tegen Ierusalem ende tegen Iuda, tot dat hise wech worpen soude van sinen aensichte. Ende Sedechias ginc vanden coninc van Babilonien.

4

Ende het geuiel inden negensten iare van sinen rijcke, in die thiende maent, opten thienden dach vander maent, Ga naar margenoot+ dat Nabuchodonozor, die coninc van Babilonien quam. Ende hy ende alle zijn heyr tegen Ierusalem, ende beleydent, ende si maecten tegen Ierusalem vaste bolwercken rontsom,

5

ende die stadt was beleyt totten .xi. iare van Sedechias rijck.

6

Ga naar margenoot+Maer in die vierde maent, opten negensten dach vander maent Ga naar margenoot* wan die honger die stat) Ende tvolc vanden lande en hadde geen spise teten.

7

Ende die stat wert Ga naar margenoot* op gebroken) ende alle haer strijtbaer mannen, die crijsknechten vloden, ende si gingen snachts wter stat door den wech vander poorten, die tusscen die twee mueren was, ende die daer leyt tot des conincs houe waert,

8

Ende die Caldeeussce hadden die stadt alom beleyt. Ende dese trocken al wech, den wech Ga naar margenoot* die inder wildernissen leyt) ende der Caldeeuscher heyr veruolchde den coninc, ende si vingen Sedechiam in de Ga naar margenoot* wildernisse, die) neuen Hiericho is, ende al zijn geselscap vloot van hem

9

Ende doen si den coninc geuangen hadden [kolom] so voerden si hem totten coninc van Babilonien in Reblata, Ga naar margenoot+ int lant van Emath, ende hi sprac tot hem van rechte.

10

Ende die coninc van Babilonien doode Sedechias sonen voor sinen oogen Ende hi doode ooc alle die princen van Iuda in Reblata.

11

Ende hi stac Sedechias oogen wt, ende Ga naar margenoot* spande hem in boeyen) Ende die coninc van Babilonien bracht hem in Babilonien, ende hi leyde hem in dat huys des kerckers totten dage zijnre doot.

12

Ende in die vijfste maent, inden thienden daghe vander maent, dat is dat negentienste iaer Nabuchodonozors des conincs van Babilonien, so quam Nabusardan de velthooftman, die voor den coninc van Babilonien in Ierusalem stont,

13

ende hi ontstack des HEREN huys, ende des conincs huys, ende alle die huysen van Ierusalem, ende elc groot huys verbrande hi metten viere.

14

Ende dat heyr der Caldeeuscher dat metten heyrs velthooftman was, braken af alle die mueren, van Ierusalem.

15

Ende vanden armen volcke, ende vanden anderen volcke dat in die stat gebleuen was, Ga naar margenoot+ ende vanden vluchtigen die ouer geuloden waren totten coninc van Babilonien, ende die ander vander menichten, voerde Nabusardan die velthooftman wech geuangen,

16

Maer vanden armen volcke vanden lande, liet Nabusardan die prince vanden heyr, wijngaert mannen ende ackermannen.

17

Ende die Caldeeusche braken de metalen colomnen die in des HEREN huys waren, ende die metalen stapels, ende dye metalen zee, die in des HEREN huys was, ende si voerden alle haer coper in Babilonien.

18

Ende dye potten, ende die crauwels, ende vaten, ende Ga naar margenoot* scalen, ende die mortieren) ende alle die coperen vaten, die inden dienst geweest hadden, voerden si wech.

19

Ende die Ga naar margenoot* vaten daermen dat ruecwerc in hielt, ende die croesenen, ende die beckens, ende die candelaren, ende die mortiers, ende die nappen. Alle die gulden waren gulden, ende die silueren waren silueren).

Dye prince vanden heyr voerdet aldus wech

20

die twee calomnen, ende een metalen zee .xij. metalen calueren die onder die stuensels waren, Ga naar margenoot+ die die coninck Salomon in des HEREN huys gemaect hadde. Ga naar margenoot* Ende daer en was geen ghewichte des metaels van allen desen vaten)

21

Ende vanden calomnen waren. Een calomne was achtien ellenbogen in de hoochte ende een coorde van twaelf ellebogen Ga naar margenoot* omginc die calomne). Ende die dicte daer af was van vier vingeren, Ende si was binnen hol,

22

Ende op elck calomne was een coperen hooft, Ende die hoocheit van eenen hoofde was van vijf ellenbogen, ende die netkens, ende die gra-

[pagina P2v]
[p. P2v]

naet appelen Ga naar margenoot* op die croone), alomme wast al coperen, Ende aldus wast ooc in die ander calomne, ende granaet appelen.

23

Ga naar margenoot+Ende der granaet appelen waren ses ende tnegentich, nederwaert hangende, ende si waren alomme hondert gemaect met nettekens.

24

Ende die velthooftman nam Saraiam den priester der eerster oordininge, ende Sophoniam den priester der tweeder oordininge, ende die wachters vander poortale,

25

Ende hi nam eenen camerlinck vander stat, die gheset was bouen die strijtbaer mannen der crijschknechten, ende seuen mannen vanden ghenen die des conincs aensicht saghen, diemen in die stat vant, ende Ga naar margenoot* eenen scriuer), dye prince was vanden crijgers, die de nieuwe crijgers proefde, Ende tsestich mannen vanden volcke des lants, diemen int midden der stat vant,

26

Ende Nabusardan die velthooftman namse, ende hi voerdese totten coninc van Babilonien in Reblata.

27

Ende die coninck van Babilonien sloechse, ende doodese in Reblata, int lant van Emath, Ende Iuda wert alsoo ouer gheuoert wt zijn lant.

28

Dit is dat volc dat Nabuchodonosor ouer uoerde. Int seuenste iaer voerde hi ouer drie duysent, ende drientwintich Ioden.

29

Int achtiende iaer so voerde Nabuchodonosor ouer van Ierusalem, Ga naar margenoot+ acht hondert ende tweendertich sielen.

30

In Nabuchodonosors drientwintichste iaer, soo voerde ouer Nabusardan die velthooftman seuenhondert ende .xlv. sielen. Aldus waren dese sielen alle, vier duysent, ende ses hondert.

31

Ende het gheuiel inden seuenendertichsten iare van Ioachims des conincs van Iuda oueruaert, in de twaelfste maent, inden vijfentwintichsten dage vander maent, so verhief Euilmerodach die coninck van Babilonien, in dat iaer van sinen rijcke Ioachims des conincs van Iuda hooft, ende hi leyde hem wt dat midden vanden kercker,

32

ende sprac goede woorden met hem.

Ende hi settede sinen throon bouen der coningen throon, die bi hem in Babilonien waren,

33

Ende hi veranderde zijn cleederen zijns kerckers, ende hi adt altoos omtrent hem broot, alle die dagen zijns leuens.

34

Ende zijn Ga naar margenoot* spijsen waren eewighe spijsen, ende werden hem) gegeuen, nae die ordinancie des conincs van Babilonien alle daghe, totten daghe zijnre doot, ende alle die daghen zijns leuens.

§ Hier eyndt die Propheet Ieremias.

§ Hier na volgen Ieremias tranen dat is clagingen, oft beweeningen.

margenoot+
A
margenoot+
iiij.re. xxiiij d. ij.pa. xxxvi.d.
margenoot*
th. Libna

margenoot*
th. Ioiakim

margenoot+
iiij.reg. xv.

margenoot+
B
margenoot*
th. wies die hongher inder stat

margenoot*
th. geopent

margenoot*
h. totten blacken velde
margenoot*
th. blacken velde dat

margenoot+
C

margenoot*
the. bant hem met .ij. ketenen.

margenoot+
D

margenoot*
th. besprengt beckens ende lepels

margenoot*
th. beckens die pannen ende bespreng beckens potten candelaren lepelen ende scalen al wat silueren ende gulden was.

margenoot+
E
margenoot*
th. Dat metael van allen desen vaten, en was niet te wegen.

margenoot*
th. was haere mate

margenoot*
th. knoop

margenoot+
F

margenoot*
th. Sopher

margenoot+
G

margenoot*
h. spise wert hem dagelics

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken