Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xiiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde daer quamen tot mi mannen die ouders van Israel, en si saten voor mi.

2

Ende des HEEREN woort ghesciede tot mi, seggende,

3

Des menschen sone, Dese mannen hebben haer Ga naar margenoot* onreynicheyt) geleyt in haer herten, ende die erghernisse haerder boosheyt hebben si gheset teghen haer aensichte. Als ic geuraecht ben, en sal ic hem niet antwoorden?

4

Daer om soo spreect tot hen, ende ghi sult tot hen seggen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God) Ga naar margenoot* Die mensche, die mensche) vanden huyse van Israel, die zijn Ga naar margenoot* onreynicheyt) gheleyt heeft in zijn herte, ende die ergernisse zijnder boosheyt set teghen zijn aensicht, ende coemt tot eenen propheet, Ga naar margenoot+ om mi te vraghen door hem, Ic die HERE sal hem antwoorden naer die menichte van sinen Ga naar margenoot* onreynicheden)

5

dattet huys van Israel beuaen sal worden in zijn herte, die van mi wech zijn ghegaen door alhaer afgoden

6

Hierom segt tot den huyse van Israel Dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God). Bekeert v, ende gaet wech van uwen afgoden, ende keert v aensichten van al uwe besmettingen,

7

Want Ga naar margenoot* een man een man) vanden huyse van Israel, ende vanden heydens besneden die hen totter wet bekeert hebben, so wie een vremdelinck is in Israel, ist dat hi hem van mi veruremt, ende leyt hi zijn afgoden in zijn herte, Ga naar margenoot+ ende set hi die verergernisse zijnder boosheyt teghen zijn aensichte, ende coemt hi tot eenen propheet, dat hi door dien mi vragen sal, Ic die HEERE selue sal hem antwoorden,

8

ende ick sal mijn aensicht setten op dien mensche, ende ic sal hem setten tot een exempel ende in een ghemeyn woort, ende ic sal hem vernielen vant midden van minen volcke, ende ghi sult weten, dat ic die HEERE ben.

9

Ende als een propheet dwaelt, ende seyt hi een woort, ☞ Ic die HERE heb dien propheet bedrogen, ende ic sal mijn hant op hem voortsteken ende ic sal hem wtuegen vanden midden van minen volcke van Israel,

10

ende Ga naar margenoot* hi sal zijn) boosheyt dragen. Na des genen boosheyt die vraget, also sal des propheten boosheyt zijn,

11

dattet huys van Israel niet meer en dwale van mi, noch dattet niet besinet en worde in al sinen ouertredingen. Maer dat si mi zijn tot een volck, ende dat ick hen si tot een God, seyt die HEERE der heyrscaren.

12

Ga naar margenoot+Ende des HEREN woort gesciede tot mi, seggende,

13

Des menschen sone als mi dat lant gehsondicht heeft, dat dye ouertreder ouertrede, so sal icker mijn hant op wtsteken, ende ick sal Ga naar margenoot* die roede) van sinen [kolom] broode breken, ende ick sal den honger daer in seynden, ende ic sal van dien lande dootslaen den mensche, ende die beesten,

14

Ende oft dese drie mannen int midden van hem waren, Noë, Daniel, ende Iob, so sullen si alleen in haer gerechticheyt haere zielen verlossen, seyt die Ga naar margenoot* HERE der heyrscaren)

15

Alist ooc dat ic int lant brenge die quade beesten, om dat ict verwosten soude, ende ist onwandelbaer om datter niemant en is, die daer door gaet, om der beesten wille,

16

ende dese drie mannen waren daer in Ga naar margenoot* ick leue seyt die HEERE God) si en sullen sonen noch dochteren verlossen, maer si alleen sullen verlost worden, maer dat lant sal verwoest worden.

17

Ga naar margenoot+Oft brenge ic een swaert int lant ende ic segge den swaerde, gaet ouer dat lant, ende versla ic van dien lande den mensche ende die beesten,

18

Ende zijn dese drie mannen int midden van hem Ga naar margenoot* ick leue seyt die HERE God) si en sullen haer sonen ende haer dochteren niet verlossen, Maer si sullen alleen verlost worden.

19

Ende ist dat ic die pestilentie seynde opt lant, ende storte ic mijn gramscap daer op, inden bloede, so dat ic van dien lande wech neme, den mensche ende die beesten,

20

ende Noë, ende Daniel, ende Iob, int midden van dat lant zijn, Ga naar margenoot* ic leue seyt die HERE God), dat si en sullen den sone noch die dochter verlossen, Maer si sullen in die gherechticheyt haer sielen verlossen,

21

Want dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God)

Ist oock dat ic mijn vyer zeer quade oordelen, Ga naar margenoot+ dat swaert, ende den honger, ende quade beesten, ende pestilentie seynde in Ierusalem, ende versla ick van haer den mensche ende die beesten,

22

nochtans salder in gelaten worden die behoudinge, die sonen ende die dochteren wtleydende.

Siet, si sullen tot v wt gaen, ende ghi sult haeren wech sien ende haer nyeu vindingen, ende ghi sult vertroost worden op dat quaet dat ic ghebracht hebbe in Ierusalem, op allen dat ic daer in gebracht hebbe,

23

ende si sullen v vertroosten, als ghi haeren wech sien sult, ende haer vindingen. Ende ghi sult bekennen dat ic niet te vergeefs ghedaen en hebbe, alle dat ick in haer ghedaen hebbe, seyt die Ga naar margenoot* HEERE God).

§ Van dat woort Gods tegen Ierusalem den onvruchtbaren wijngaert.

margenoot+
A

margenoot*
th. afgoden

margenoot*
thebr. heerscappende Heere
margenoot*
h. Een yeghelijck
margenoot*
th. afgoden
margenoot+
B
margenoot*
th. afgoden

margenoot*
h. heerscapende here

margenoot*
th. Een yeghelijck.
margenoot+
C

margenoot*
th. si sullen beyde haer

margenoot+
D

margenoot*
th. den staf

margenoot*
h. heerscappende here

margenoot*
Sowaer als ic leue seyt de heerscapende HEERE

margenoot+
E

margenoot*
h. Sowaer als ick leue seyt de heerscapende HEERE

margenoot*
h. Sowaer als ic leue seyt de heerscapende Heere

margenoot*
theb. heerscappende HERE
margenoot+
F

margenoot*
h. heerscappende Heere

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken