Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xxxiiij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde des HEEREN woort gesciede tot mi, seggende,

2

Des menscen sone, propheteert vanden herderen van Israel, propheteert ende ghi sult de herderen seggen, Dit seyt die Ga naar margenoot* HERE God,) Wee den harderen van Israel die hen seluen voeden, En worden die cudden niet geuoet vanden herderen?

3

Ghi aedt Ga naar margenoot* tmelc), ende cleedet v metter wollen, ende dat gemest was, sloechdi doot, Maer mijn cudde en voede ghi niet, Ende dat cranc was en stercte ghi niet,

4

Ende dat siec was en genaesdi niet, Dat gebroken is, en hebdi niet verbonden, Ende dat verworpen is en haelde ghi niet weder, Ende dat verloren was, en socht ghi niet, Maer met felheden geboot ghi hen, ende met machten.

5

Ende mijn scapen zijn verstroyt, om datter geen herder en was, ende si zijn geworden in een verslindinge alle den beesten vanden velde, ende si zijn verstroeyt. ☜

6

Ga naar margenoot+Mijn cudden dwaelden op alle bergen, ende op alle hooge hueuelen, ende mijn cudden zijn verstroyt op alle dat aensichte der aerden, ende niemant en was daer diese sochte, niemant en was daer, segge ic, diese weder sochte.

7

Hierom ghi harders hoort des HEEREN woort,

8

Ga naar margenoot* Ick leue, seyt die HEERE God, want) om dat mijn cudden zijn geworden tot rooue, ende mijn scapen tot verslindinge al den beesten vanden velde, om datter geen harder en was, Want die harderen en sochten ooc mijn cudden niet, Maer die [kolom] herderen die voeden hen seluen, ende en voeden mijn cudden niet,

9

Hierom ghi herderen hoort des HEEREN woort.

10

☞ Dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God,) Siet, ic selue Ga naar margenoot+ sal op die herderen mijn cudde eyschen van haerder hant, ende ic salse doen ophouden dat si voort meer niet en sullen voeden mijn cudden, Noch die herderen en sullen niet meer hen seluen voeden, Ende ic sal mijn cudde verlossen van haeren mont, ende en sal voort meer hen niet tot spijse zijn.

11

Want dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God), Siet, ic selue sal mijn scapen soecken, ende versoeckense,

12

also een herder zijn cudde versoect, inden dage als hi is in die middenwaert van zijn verstroyde scapen, also sal ic mijn scapen versoecken, ende ic salse verlossen van allen plaetsen daer si in verstroyt waren, inden Ga naar margenoot* dage der wolcken ende der donckerheyt)

13

Ende ic salse wtleyden vanden volcke, ende ic salse vergaderen wt den lande, ende ic salse leyden, in haer lant, ende ic salse voeden op die bergen van Israel, Ga naar margenoot+ aen die riuieren ende in allen plaetsen des lants.

14

In die aldervruchtbaerste weyden sal ickse weyden, ende op die hooge berghen van Israel sullen haer weyden zijn, daer sullen si rusten inden groenen cruyden, ende si sullen in vette weyden geuoet worden, op die bergen van Israel.

15

Ick sal mijn scapen selue weyden, ende ic salse te gader doen liggen seyt die Ga naar margenoot* HEERE God),

16

Dat verloren was, sal ic weder soecken, ende dat verworpen was, sal ic weder brenghen, ende dat gebroken was, sal ic verbinden, ende dat cranc was, sal ic starcken, ende dat vet ende starc is, sal ick Ga naar margenoot* bewaren), ende ic salse weyden met doordeel.

17

Ga naar margenoot+Maer ghi mijn cudden, dit seyt die Ga naar margenoot* HEERE God,) Siet, ic oordeele tusschen vee ende vee, ende tusschen den ram ende den boc,

18

En wast v niet genoech dat ghi goede weyden afweydet? Hier en bouen die ouerbliuinge uwer weyden vertradi oock met uwen voeten, Ende als ghi dat alderclaerste water dronct, so verstoorde ghi met uwen voeten dat ander datter bleef?

19

Ende mijn scapen werden geuoet met tgene, dat ghi met uwen voeten vertreden hadt, ende dat uwe voeten verstoort hadden, dat droncken si.

20

Hierom seyt dit die Ga naar margenoot* HERE God) tot v, Siet, ic selue oordeele tusscen een vette beeste ende een magher beeste,

21

Om dat ghi metten siden ende metten scouderen hortet, met uwen hoornen stiet ghi alle dat crancke vee, tot dat si daer buyten verstroyt werden,

22

so sal ic mijn cudde behouden, ende si en sal niet meer tot rooue zijn, ende ic sal oordeelen tusschen vee, ende vee.

23

Ende ic sal op hen verwecken eenen herder, diese

[pagina R8v]
[p. R8v]

Ga naar margenoot* voeden) sal, minen knecht Dauid, Hi salse Ga naar margenoot* voeden) ende hi sal hen zijn tot een harder,

24

Ende ic die HERE sal hen zijn tot een God, ende Dauid mijn knecht prince int midden van hen, Ic die HEERE hebt gesproken.

25

Ende ic sal met hen een verbont des vreets maken, ende ic sal doen stille sitten die alderquaetste beesten vanden lande, Ende die in die wildernisse woonen, sullen in sekerheden slapen inden bosscen,

26

Ende ic salse setten in gebenedijnge alom mijn hueuelen, ende ic sal den regen tot sinen tijt voortbrenghen, ende het sullen zijn reghenen der gebenedijngen,

27

Ende Ga naar margenoot* dat hout vanden acker sal zijn) vruchten geuen, ende die aerde sal haer groeysel geuen, ende si sullen in haeren lande wesen sonder vreese, Ende si sullen weten dat ick die HEERE ben, als ic die ketenen van haeren iocken gebroken sal hebben, ende als icse sal hebben verlost vander genen hant die bouen hen heerschappie hebben.

28

Ga naar margenoot+Ende si en sullen voort meer den heydenen niet zijn tot rooue, noch die beesten des lants en sullense niet verslinden, Maer si sullen getrouwelijc woonen sonder eenige vreese,

29

Ende ic sal hen verwecken een vermaert groeysel, Ende si en sullen voort meer niet vermindert worden metten honger int lant, noch si en sullen den lachter der heydenen niet meer dragen,

30

Ende si sullen weten dat ic die HERE haer God ben met hen, ende si mijn volc, dat huys van Israel zijn, seyt die Ga naar margenoot* HERE God,)

31

Maer ghi mijn cudden, cudden mijnder weyden sidi menscen, ende ic ben die HERE uwe God, seyt Ga naar margenoot* God die HEERE.)

§ Dwoort Gods ouer den berch Seir, dat hi verwoest sal worden, om dat si tvolc Gods geplaecht hadden.

margenoot+
A

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
the. tvet

margenoot+
B

margenoot*
theb. alsoo waer als ic leue, seyt die heerscappende Heere.

margenoot*
h. heerscappende heere
margenoot+
C

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
th. wolckighen ende neuelachtigen daghe

margenoot+
D

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
th. verderuen

margenoot+
E
margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
thebr. heerscappende Heere

margenoot*
the. weyden
margenoot*
the. weyde

margenoot*
th. die boomen des ackers sullen haer

margenoot+
G

margenoot*
h. heerscappende heere

margenoot*
h. heerscappende heere

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken