Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xliij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+ENde hi leyde mi wt der poorten dye ten weghe na den oosten sach,

2

ende siet, dye heerlicheit Gods van Israel ghinc in, door den wech des oosten, ende hi hadde een stemme als een gheruysch van veel wateren, ende die aerde glinsterde van zijnder Ga naar margenoot* mogentheyt)

3

Ende ic sach dat visioen, na dye ghedaente, die ick ghesien hadde, als hy quam, om dye stadt te verderuen, ende zijn ghedaente na dat aensien, dat ick neffens dye ryuiere Chobar [kolom] ghesien hadde, Ende ic viel op mijn aensicht,

4

Ga naar margenoot+Ende des HEREN Ga naar margenoot* mogentheit) ginc inden tempel, door den wech der poorten, dye ten oosten sach,

5

Ende die Ga naar margenoot* geest) hief mi op, ende bracht mi in die binnenste zale, ende siet, dat huys wert veruult van die heerlicheyt des HEREN,

6

Ende ic hoorde hem wt den huyse tot mi spreken ende die man die neffens mi stont,

7

seyde tot mi, Des menschen sone, dit is die stat mijns coninclijcs stoels, ende die stadt der Ga naar margenoot* voetstappen) mijnre voeten, daer ic int midden der kinderen van Israel woone inder eewicheit Ende dat huis van Israel en sal minen heylighen naem voort meer niet ontheyligen, si ende haer coninghen, door haere oncuyscheden, ende door haerder coninghen Ga naar margenoot* vallen) ende door die hoochten

8

die si gemaect hebben haeren dorpel neffens den minen, ende haer posten neffens die mine, ende tusschen haer ende mi was eenen muer, Ende si besmette den minen heilighen naem, door haer onmenscelike afgriselicheden, die si deden. Ende hierom heb icse in mijnder gramschap verteert

9

Nv hierom so laetse wechdoen haer oncuysheit, ende haerder coningen Ga naar margenoot* vallinge) verre van mi, Ga naar margenoot+ ende ic sal altoos int midden van hen woonen,

10

Hierom ghi des menschen sone, thoont den huyse van Israel den tempel ende laetse bescaemt worden, van haeren Ga naar margenoot* quaetheden) Ende laet hen dat gestichte meten,

11

ende laetse hen schamen, van al dat ghene dat si ghedaen hebben, Thoont hen dye figuere vanden huyse, ende zijn ghestichte, vanden inghanghe, ende den wtghanck, ende al des huys bescriuinghe, ende al sine geboden, ende al sine ordinancie, ende alle zijn wetten, ende ghi sullet voor haeren ooghen bescriuen, Op dat si zijn bescriuinghe, ende zijn gheboden bewaren, ende doen moghen

12

Dit is die wet des huys opten toppe vanden berghe, Alle zijn eynden rontsomme, het is dat alderheylichste der heyligher dinghen Dit is dan die wet vanden huyse.

13

Dit zijn die maten vanden outaer, na den alderwarachtichsten Cubitus, die een cubitus, ende een Ga naar margenoot* palme) hadde.

Ga naar margenoot+ In sinen Ga naar margenoot* schoot was een cubitus, ende een cubitus in dye breede, ende dye eyndinghe tot sinen boorden, ende rontsomme hem een palme), Dat was oock die Ga naar margenoot* gracht) des outaers.

14

Ende vanden bodem der aerden totten laetsten sarcsteen waren twee cubitus, ende die breede van een cubitus, vanden meesten sarcsteen totten minsten, waren vier cubitus, ende die breede was een cubitus.

15

Ende Ga naar margenoot* dat opperste deel vanden

[pagina S5r]
[p. S5r]

outaer) was van vier cubitus, ende vanden Ga naar margenoot* oppersten deel vanden outaer) tot bouen waert, vier hoornen.

16

Ende dat wterste deel vanden outaer hadde .xij. cubitus. in die lengde, ende .xij. cubitus in die breede, Ende hi was viercantich met geliken zijden,

17

Ende den sarcsteen hadde .xiiij. cubitus in die lengde, ende .xiiij. cubitus in die breede in zijn vier hoecken, Ende om den outaer was een crone van een halue cubitus, ende haren Ga naar margenoot* schoot) was van een cubitus rontsom, Maer zijn trappen waren gekeert ten oostenwaert.

18

Ga naar margenoot+Ende hi seyde tot mi.

Des menschen sone, Dit seyt Ga naar margenoot* God de HERE) Dit zijn die maniere des outaers, so in wat dage dat hy ghemaect sal zijn, datmen daer op brantofferen offere, ende dat bloet daerop Ga naar margenoot* storte)

19

Ende ghi sult den priesteren geuen, ende den Leuiten die van Sadochs zade zijn, die tot mi toe gaen, seyt dye Ga naar margenoot* HEERE God) dat si mi offeren sullen een calf vanden coeyen, voor die sonde,

20

Ende nemende van sinen bloede, sult ghijt Ga naar margenoot* legghen) op die vier hoornen vanden outaer, ende op die vier hoecken vanden sarcsteene, ende op die crone al omme, ende ghy sult dien suyueren, ende versoenen,

21

Ende ghy sult dat calf nemen dat gheoffert is voor die sonde, ende ghi sult dat verbernen in een verscheyden plaetse vanden huyse, buyten dye heylighe plaetse.

22

Ga naar margenoot+Ende inden tweeden dach suldy offeren eenen bock vanden gheyten onbesmet, voor die sonde, ende si sullen den outaer suyueren, also si gesuyuert hebben metten calue,

23

Ende als ghi voldaen hebt den outaer suyuerende, soo sult ghi offeren een onbesmet calf vanden coeyen, ende eenen onbesmetten ram vander cudden,

24

ende ghy sultse offeren in des HEREN aenscouwen, ende die priesters sullender soudt op worpen, ende si sullense offeren den HERE tot een brantoffere

25

Seuen daghen suldi elcs daechs doen eenen bock, voor die sonde, ende ooc een calf van die coeyen, ende eenen ram vanden vee onbesmet sullen zijse offeren.

26

Seuen daghen sullen si den outaer versoenen ende die suyuer maken, ende si sullen zijn hant vullen.

27

Ende als dye daghen voldaen zijn, inden achsten dach, ende voort aen sullen die priesters opten outaer, uwe brantofferen maken, ende die si offeren voor den vrede, ende ghi sult mi aenghenaem zijn, seyt die Ga naar margenoot* HEERE God.)

§ Van die gesloten poorte. Ende dat die onbesnedene in dye heylige plaetse niet comen en souden. Vander Leuiten heylicheyt ende erflicheyt.

margenoot+
A

margenoot*
h. heerlicheyt

margenoot+
B
margenoot*
th. heerlicheyt

margenoot*
th. wint

margenoot*
th. voetsolen
margenoot*
theb. doode lichamen

margenoot*
theb. doode lichamen
margenoot+
C

margenoot*
th. misdaden

margenoot*
th. dwaerse hant.
margenoot+
D
margenoot*
the. die gront was een cubitus diep ende wijt, ende zijn lijsten die rontsom gingen waren een spanne breet
margenoot*
th. hoochte.

margenoot*
th. Ariel. ยง Ariel is dopperste stuc aenden outaer, op duytsce een stercke leeu daer af is de stadt Ierusalem Ariel genaemt Esa. xxix.
margenoot*
the. Ariel

margenoot*
the. gront

margenoot+
E
margenoot*
th heerscappende here
margenoot*
th sprenge

margenoot*
th. heerscapende here

margenoot*
the sprengen

margenoot+
F

margenoot*
th. heerscapende here

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken