Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .ix. Capittel.

1

Ga naar margenoot+INden seluen tijt, keerde Antiochus oneerlijc weder van Persen,

2

Want hi was in een stadt gegaen die Persipolis hiet, ende pijnde hem den tempel te beroouen, ende die stadt te oueruallen, maer doen die menichte tot wapenen liep, so vloden si, Ende also gheschiedet dat Antiochus na die vlucht vuylijc weder quam.

3

Ende als hi omtrent Egbathanam gecomen was, so bekende hi dat teghen Nycanor ende Timotheum geschiet was,

4

Ende verheuen in gramscapen, meynde hi dat onrecht der ghenen, die hem veriaecht hadden, op die Ioden soude moghen verhalen, Daerom dede hi sinen waghen zeer driuen sonder ophouden reysende, want dat hemels ordeel dranc hem, om dat hi so houaerdelijck sprack, dat hi te Ierusalem wilde comen, ende eenen hoop des graefs der Ioden daer af maken.

5

Ga naar margenoot+Maer die HERE Israels God diet altemael aensiet, sloech hem met eender ongeneselijker ende onsienlijker plagen. Als hi dese selue redenen gheeynt hadde, so beuinck hem een felle smerte des inghewants, ende bittere steecten zijnder binnensten,

6

Ende dat rechtuaerdelijck ghenoech, als die, die met vele ende nyeuwen pijningen der andere ingewanden had gepijnicht, hoe wel hi in geender manieren van zijnder boosheyt af en liet,

7

Hier bouen met hoouaerdicheyt veruult zijnde, vier bla-[kolom]sende metten moede tegen die Ioden, ende gebiedende, datmen die sake spoeden soude, gheuielt dat hi met eenen aenual gaende, vanden waghen viel, ende dat die leden mits sware tesamen stootinghe des lichaems ghequetst werden,

8

Dese die liet hem duncken, dat hi oock den vloeden der zee ghebieden mochte, bouen menschelijke mate, met hoouaerdicheyt veruult, ende die hoocheden der berghen in die schale weghen mochte, nv vernedert ter aerden, wert hi in eenen draechstoel ghedraghen, die openbaer cracht Gods in hem seluen betuyghende,

9

also dat van des ongodlijken lichaem, wormen crielden, ende zijn vlees leuende in smerten wtuloeyde, ende dat van sinen ruecke, ende stanck oock zijn heyr beswaert wert,

10

Ende die een luttel tijts te voren die sterren des hemels meynde te reycken, dien en mocht niemant, om onuerdrachlicheyt des stancs draghen.

11

Hier wt beghonst hi wt swaerder hoouaerdicheyt afgheleyt, tot kennisse zijns selfs te comen, vermaent mits die ongodlijcke plaghe, mits dat sine smerten elcke oogenblicke vermenichfuldichden.

12

Ende doen noch hi oock selue sinen stanck niet verdragen en mocht, sprac hi also, Het is rechtuaerdich Gode onderdanich te zijn, ende den sterflijken niet te gheuoelen, ghelijke dinghen, als van Gode,

13

Maer dese boose mensche badt den HERE, van welcken hi gheen ontfermherticheyt vercrijghen en soude,

14

Ende die stadt daer hi haestende toe quam, op dat hijse ter aerden soude nederworpen, ende een graf, der te samen ghedragender lichamen maken, nv begeert hijse weder vrij te geuen,

15

Ga naar margenoot+ende die Ioden die hi oock der begrauinge niet waerdich en soude achten, maer den vogelen ende wilden dyeren soude geuen, te verscoeren, ende die hi geseyt hadde metten cleyne kinderkens te vernielen, die geloefde hi nv, dien van Athenen gelijc te maken,

16

oock den heyligen tempel, dien hi te voren berooft hadde, dien beloefde hi nv metten alderbesten gauen te vercyeren, ende die heylige vaten te vermenichfuldigen ende die costen die totten offeranden behooren, van sinen renten te geuen,

17

bouen alle dese dinghen, dat hi een Iode soude worden, ende alle die plaetse der aerden door te wandelen, ende dat hi Gods macht soude vercondighen.

18

Maer als die smerten niet op en hielden, (want dat rechtuaerdighe oordeel Gods quam ouer hem) mishopende, schreef hi totten Ioden in deser manieren, eenen bidtbrief, dese dinghen inhoudende,

19

Den alderbesten borgheren den Ioden vele groete, ende wel te varen, ende salich te zijn, Die Coninck ende Prince Antiochus,

20

Ist dat ghi wel vaert, ende v

[pagina BB2r]
[p. BB2r]

kinderen, ende dat v alle dingen na uwen sinne zijn, so dancken wi grootelijck Godt met die aldermeeste dancbaerheyt,

21

Ende ick in crancheit ghestelt, maer uwer ghedachtich, goedertierlijck, wederghekeert vanden Persen plaetsen, ende met swaerder siecten beuanghen, heb ic nootsakelijck gheacht voor dat ghemeyn profijt sorge te hebben,

22

mi seluen niet wanhopende, maer vele hopen hebbende, die crancheit te ontgaen,

23

Maer aensiende dat ooc mijn vader tot welcken tijden hi dat heyr in ouer landen leyde, toonde wie na hem die heerlicheyt soude ontfangen,

24

op dat ofter yet contrarijs gheuiel oft swaers, dattet gebootschapt worde, dat si die binnen den landtschappen waren, nyet en souden worden gestoort, als si wisten wien die summe der saken ghelaten ware,

25

ende hier toe, merckende vanden naesten machtigen, ende ghebueren den tiden laghende, ende den wtganc verwachtende, hebbe ic minen sone Antiochum geseyt, ende voor mi genomen coninc te zijn, Ga naar margenoot+ den welcken ic vele van v luyden dicwils beual, als ic ten ouersten landen waert troc, ende datter na volcht, screef ic tot hem.

26

Aldus bidde ick v ende begeere, dat ghi ghedachtich der weldaden, openbaer ende heymelick, dat eenen yeghelic trouwe tot mi ende minen sone houde,

27

Want ic betrouwe dat hi segelijck ende beleefdelijcken doen sal, ende minen voornemen volghende, v gemeyn sal zijn.

28

Aldus die dootslager ende blasphemeerder alder qualijcste gheslagen, ende ghelijck hi die ander gehandelt hadde, so is hi gestoruen in vremden lande, in dat geberchte met eender deerlijcker doot,

29

Maer Philippus die met hem opgheuoet was, brachte zijn lichaem ouer, dye welcke ontsiende den sone Antiochi, is hi wech ghegaen in Egypten tot Ptolomeum Philometorem.

§ Hoe Iudas Machabeus den tempel ontfinc ende Hierusalem. Van die heerlijcke feeste met palmen gehouden. Hoe Antiochus sone zijns vaders rijck behielt.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken