Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .vij. Capittel.

1

Ga naar margenoot+EN weet ghi niet broeders (want dye de wet weten spreke ic) dat die wet so lange domineert ouer dye mensche, also langhe als hi leeft?

2

want een vrouwe dye onder den man is, so lange als die man leeft, is si der wet verbonden, mer waert dat dye man doot waer so is si ontbonden van die wet des mans

3

Aldus als die man leeft, soo sal si een ouerspeelster gherekent worden, ist dat si is met eenen anderen man. Mer waer dye man gestoruen, so is si vrij van die wet des mans, dat si gheen ouerspeelster en is, al is si met eenen anderen man.

4

Ga naar margenoot+Aldus mijn broeders ghi zijt der wet oec gedoodet door dat lichaem Christi, op dat ghi eens anders zijt, die vanden dooden op gestaen is, om dat ghi god vrucht soudt doen:

5

want als wi waren in dat vleesch, die begeerlicheyt der sonden, die welcke door die wet zijn wrochten in ons leden, om dye doot vrucht te doen.

6

Maer nv zijn wij ontbonden van die wet des doots, hem gestoruen wesende, in welcken

[pagina I2v]
[p. I2v]

wij ghehouden waren, op dat wi dienen souden door nyeuheit des geests, ende niet in outheyt des letters.

7

Daer om, wat sullen wij seggen? Is die wet sonde. Gheensins, mer die sonde en heb ick niet gekent, dan door dye wet: want begeerlicheyt en soude ic niet gekent hebben, ten waer de wet hadde geseit. Ga naar margenoot+ Ghi en sult niet begeeren.

8

Mer die sonde een oorsaeck nemende doort ghebodt, heeft in mi gewracht alle begheerlicheyt. Want sonder wet was die sonde doot.

9

Ga naar margenoot+Ende ick was leuende sonder wet hier voormaels, maer als dit ghebodt was comende, so is die sonde weder leuendich gheworden

10

maer ick ben ghestoruen. Ende dat ghebodt dat was totten leuen, is gheuonden by my te wesen tot die doot,

11

want die sonde een oorsaeck nemende doort ghebodt, heeft mi verleyt, ende daer door heeftet ghedoodet.

12

Aldus die wet in hem seluen is heylich, ende dat ghebodt is heylich, ende rechtuaerdich ende goet.

13

Daer om dat goet is, is my dat dye doot geworden? Gheensins, mer die sonde. Op dat die sonde soude bekent worden, door dat goet heeft si mi ghewrocht die doot, op dat worden soude de sonde oueruloedeliker sondigende door dat gebodt:

14

Ga naar margenoot+Want wi weten dat de wet geestelic is, mer ic ben vleeschelic vercoft onder die sonde.

15

Want dat ic wercke, en verstae ic nyet: want dat goet dat ic wil, dat en doe ick niet, maer dat quaet dat ic haet, doe ic.

16

Ende ist dat ic doe dat ic niet en wil, so consentere ick de wet datse goet is.

17

Ende dan en doe ic nv dat niet, mer die sonde die in mi is wonende.

18

Want ic weet dat in mi, dat is in mijn vleesch gheen goet en woont: want dat willen hangt mi aen, mer dat goet te volbrengen en vinde ic niet,

19

want ic en doe niet dat goet dat ic wil mer dat quaet dat ic niet en wil, dat doe ick

20

Voort, ist dat ic doe dat ghene die ic niet en wil, so en doe ic nv dat niet, maer die sonde die in mi wonende is.

21

Daer om so vinde ic de wet, willende goet doen, want dat quaet hangt mi aen:

22

want dye wet gods behaecht mi na den inwendigen mensche.

23

Maer ic sie een ander wet in mijn leden wederspannich wesende die wet mijns verstants, ende vangende mi onder die wet des sondes, welcke in mijn leden is.

24

Ick katiuich mensche, wie sal mi verlossen van dit lichaem des doots?

25

Die gracie gods, door Iesum cristum onsen heer. Aldus ic selue mettet verstandt, diene dye wet Gods, maer met dat [kolom] vleesch die wet des sondes.

margenoot+
A

margenoot+
B

margenoot+
Exo. xx.c. Deu. v.b

margenoot+
C

margenoot+
D


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken