Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vorsterman Bijbel (ca. 1528-1531)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (13.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vorsterman Bijbel

(ca. 1528-1531)–Anoniem Vorsterman Bijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

§ Dat .xv. Capittel.

1

Ga naar margenoot++ UOort broeders, ic make v bekent dat Euangelie dat ic v gepredict heb, dat ghi ontfanghen hebt, daer ghy ooc in staet,

2

door welck ghi oock salich wert, in wat manieren ict v vercondicht hebbe, ist dat ghijt onthoudt, ten si dat ghi te vergheefs ghelooft hebt.

3

Want ic hebbe v inden eersten ouergeleuert dat ic ontfangen hadde, dat Christus gestoruen is voor onse sonden nader scrifturen,

4

ende begrauen is, ende verresen is ten derden dage nader scriftueren.

5

Ende dat hi ghesien is van Cephas, daer na vanden eluen.

6

Daer na is hi gesien van meer dan vijfhondert broederen tsamen vanden welcken veel leuen tot nv toe, Ga naar margenoot+ ende somige slapen ooc.

7

Daer na is hi van Iacobo ghesien, daer na van allen die Apostelen.

8

Ten laetsten van allen, is hi ooc van mi [kolom] ghelijc van een verworpelinc gesien.

9

Ga naar margenoot+Want ick ben die minste der Apostelen, dye nyet weerdich en ben om een Apostel gheheeten te worden, want ic die kercke gods veruolcht hebbe.

10

Maer door Gods gracie ben ic, dat ick ben. Ende zijn gracie is in mi niet ledich gheweest. * maer ick heb oueruloedelijcker ghearbeyt, dan si alle te samen Nochtans nyet ick, maer dye gracie Gods met my.

11

Daer om, het si oft ick oft dye ander, alsoo hebben wi ghepreect, ende also hebt ghi ghelooft.

12

Ga naar margenoot++ Maer ist dat Christus ghepredict wort vander doot verresen te zijn, hoe segghender sommige onder v datter gheen verrisenis der doden en is?

13

want ist datter gheen verrisenis der doden en is, so en is Christus ooc niet verresen.

14

Maer ist dat Christus niet verresen en is, so is ons predicatie ydel, ende v gheloof is ooc ydel.

15

Ende wi worden ooc valsche tuygen Gods geuonden, want wi getuycht hebben tegen god, dat hy Christum verwect heeft, die hi niet verwect en heeft, ist dat de doden niet en verrisen.

16

Want ist dat die dooden niet en verrijsen, so en is Christus ooc niet verresen.

17

Is Christus niet verresen, so is v geloue ydel, noch zijt ghi in uwen sonden.

18

Daer om ooc dye gheslapen hebben in Christo, zijn die verloren?

19

Hebben wi alleen in desen leuen hoop in Christo, so zijn wi die allendichste van alle menschen.

20

Maer nv is Christus verresen vander doot, welcke die eerste gheweest heeft der gheenre dye sliepen. Ga naar margenoot+

21

Want ghelijck als door een mensche die doot, soo is oock door eenen mensche dye verrijsenisse der dooden

22

Ende ghelijck als si alle door Adam steruen also sullen si ooc door Christum alle leuendich ghemaect worden.

23

Een yeghelijck in zijn ordinancie. *

Die eerste Christus. Ga naar margenoot+ Daer nae die Christum toe behooren, die in zijn toecoemst gelooft hebben,

24

dan dat eynde. Also hi dat rijc God ende den vader ouergheleuert heeft, wanneer hy te nyet maken sal alle haer heerscappie, ende alle macht ende cracht.

25

Want hi moet regneren ter tijt toe, dat hy alle zijn vyanden onder zijn voeten heeft geleit.

26

Ende ten laetsten sal te nyet gebracht worden dye vyandelike doot,

27

Ga naar margenoot+want alle dinghen heeft hi onder zijn voeten geworpen. Ga naar margenoot+ Mer als hi spreect dat alle dinghen hem onderworpen zijn, so ist openbaer datmen wtnemen sal hem, die hem alle dinghen heeft ondergeworpen.

28

Maer als hem alle dingen onderworpen sullen zijn

[pagina K4r]
[p. K4r]

so sal oock die sone selue hem onderworpen worden, die hem alle dinghen onderworpen heeft, op dat God si al in allen.

29

Anders, wat sullen doen die voor den dooden ghedoopt worden, ist dat die dooden al heel niet en verrisen? Waer om werden si gedoopt voor haer?

30

Waer om zijn wi oock tot allen tijden in perikel?

31

Broeders, ick sterue daghelics om uwer glorien, Welck ick heb in Christo Iesu onsen Heere.

32

Ist dat ick naden mensche tot Ephesien metten beesten geuochten hebbe, Ga naar margenoot+ wat profijt is mi, ist dat die dooden nyet en verrisen? Laet ons eten ende drincken, want morgen sullen wi steruen.

33

En wort nyet bedroghen. Quade clappinghen verderuen goede manieren.

34

Wort wacker rechtueerdige, Ga naar margenoot+ ende en wilt niet sondighen, want sommighe en hebben gheen kennisse van Gode, tot uwer schaemten spreke ict.

35

Maer mocht yemant segghen. Hoe sullen die dooden verrisen? Ga naar margenoot+ ende met hoedanighen lichaem sullen si comen?

36

Dwaes, dat ghene dat ghi saeyt, en wort niet leuendich ghemaect, ten si dattet eerst sterue.

37

Ende dat ghi saeyt, en saeyt ghi niet een lichaem datter voortcomen sal, maer bloet koren, het si van taruwe oft eenich ander,

38

maer God gheeft hem een lichaem als hy wilt, ende een yegelick saet zijn eyghen lichaem.

39

+ Alle vleesch en is niet een vleesch, maer een ander is vleesch der menschen, een ander vleesch der beesten, een ander der visschen, een ander der voghelen.

40

Ende daer zijn hemelsche lichamen, ende daer zijn aertsche lichamen. Een ander glorie is der hemelscher, een ander der aertscher,

41

een ander claerheyt der Sonnen, een ander claerheyt der Manen, ende een ander claerheyt der Sterren, want die een Sterre is vander ander verscheyden in claerheyt.

42

Also is oock die verrisenisse der dooden, het wort gesait in verghanckelicheit, het staet op in onuerghanclicheyt,

43

het wort ghesait in oneeren, het verrijst in glorien, het wort gesaeyt in crancheyt, het verrijst in moghentheit,

44

het wort ghesayt een vleeschelijc lichaem, Ga naar margenoot+ het verrijst een gheestelick lichaem.

Isser een vleeschelijck lichaem, daer is oock een gheestelick lichaem, alsser gescreuen is, Ga naar margenoot+

45

Die eerste mensche Adam is ghemaect in een leuende siel. Die leste Adam in eenen gheest leuendich makende.

46

Maer niet eerst dat gheesteliken, maer dat vleescelick is, daer na dat gheestelike. * [kolom]

47

Die eerste mensche is aertsch vander aerden, die ander is hemels vanden hemel,

48

hoedanich als die aertsche is, alsodanich zijn si ooc die aertsch zijn. Ende hoedanich die hemelsche is, sodanich die hemels zijn.

49

Ende daer om ghelikerwijs wi gedragen hebben dat beelde des aertschen, also laet ons oock dragen dat beelde des hemelschen.

50

Dat segghe ick broeders, dat vleesch ende bloet dat erfnisse des rijcs Gods niet besitten en moghen. Noch oock verderffenis en sal besitten onuerderflicheyt.

51

Ga naar margenoot+Siet, ick segghe v verborghentheyt. Wi sullen alle verrijsen, maer niet alle verandert worden

52

in een puntken des tijts, in eenen ooghenblick, door die laetste basuyne, want si sal blasen, ende die dooden sullen op staen onuerganclick, ende wi sullen verandert worden:

53

want dit verderflicheyt moet aen trecken onuerderflicheyt, ende de sterflike moet aen doen onsterflicheyt.

54

Maer als dit sterfelike heeft aen ghetoghen onsterfelicheyt, dan sal veruult worden dat woort datter gescreuen is. Ga naar margenoot+ Die doot is verslonden in victorien.

55

O doot, waer is v victorie? O doot, waer is v prickel?

56

Dye prickel des doots is die sonde, ende dye cracht der sonden is die wet.

57

Mer Gode danc dye ons victorie gegeuen heeft door onsen heere Iesum Christum.

58

Aldus mijn lieue broeders weest stantachtich, onbeweechlick, ende altijt oueruloedich, in alle werc ons heeren, wetende dat uwen arbeyt nyet te vergheefs en is inden heere.

margenoot+
A

margenoot+
Ephe. ij.b

margenoot+
B

margenoot+
C

margenoot+
Collo. ij.c Apo. i.b.

margenoot+
Tessa. iiij. psal. c.ix. Heb. i.d. ende .x.c

margenoot+
D
margenoot+
psal. viij. Heb. ij.

margenoot+
Sapi. ij.b. esai. xxij.d

margenoot+
poeta Menander

margenoot+
E

margenoot+
F
margenoot+
Genesi. i.

margenoot+
G

margenoot+
Ozee. xij


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken