Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.56 MB)

ebook (23.33 MB)

XML (2.87 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1983

(1983)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

Niet Reinaert, de verteller is de schurk
Een nieuwe theorie over het verhaal van de vos

Reinaert primair door F.P. van Oostrom Uitgever: Hes, 38 p., f 19,50
Rein Bloem

Sinds F. Lulofs' boekje over de Reinaert Nu gaet reynaerde al huten spele (nu wordt het menens voor Reinaert, 1975) is het een beetje stil geworden rond de vos. Wel zond de NCRV in 1979 Reinaert als hoorspel uit in een niet te beste bewerking, wel verscheen, ook in 1979, de erbarmelijke hertaling door Ernst van Altena en in de Prisma-reeks een uitgave met een getrouwe vertaling door Arjaan van Nimwegen, maar nieuwe inzichten werden niet geformuleerd. Nu, met een nieuwe wetenschappelijke uitgave van Lulofs in het vooruitzicht, verschijnt een klein, uitdagend en verfrissend boekje van F.P. van Oostrom: Reinaert primair.

 

De titel stelt de vraag naar de receptie van de oorspronkelijke tekst: hoe heeft het publiek van de laat twaalfde-eeuwse of begin dertiende-eeuwse voorstelling (het staat wel vast dat de tekst door een verteller mondeling is voorgedragen) gereageerd?

De grondlegger van de moderne Reinaert-interpretatie, de geniale maar speculatieve W. Gs. Hellinga, ging ervan uit dat de verteller op een markt zijn verhaal stond te verkopen en dat het niet alleen een kwestie van vermaak was. Daarvoor speelde hij te vaak in op taboes als geweld, machtsmisbruik, ketterij en homoseksualiteit, op alle vormen van kwaad.



illustratie

Herman Pleij is in de NCRV-gids van 8 december 1979 nog dezelfde mening toegedaan en ook Paul Biegel in zijn kinderboekbewerking van 1972 en Ernst van Altena in zijn hertaling vatten het verhaal op als gericht tot het volk.

Helder, en wat mij betreft onomstotelijk, toont Van Oostrom aan dat een zodanige gerichtheid uiterst onwaarschijnlijk is: de lengte en de moeilijkheidsgraad van de tekst, vol juridische en literaire toespelingen, wijzen niet op een volks publiek in de open lucht.

Ook met de andere theorie over het geïntendeerd (= bedoeld) publiek rekent Van Oostrom af: uit het niet over de hekel halen van de gegoede burgerij, terwijl alle andere lagen van de maatschappij wel met hoon overladen worden, kan men niet afleiden dat de tekst door een burger voor zijn eigen ‘klasse’ geschreven en verteld is. Dat is een veel te rechtlijnige afleiding en houdt bovendien geen rekening met drie vaststaande gegevens:

1. van een burgerlijke literaire wereld is tot ver in de dertiende eeuw nog geen sprake;

2. de verwijzingen in de Reinaert kunnen alleen maar functioneren voor een publiek dat op de hoogte was van ridderromans en andere adellijke teksten;

3. de handschriften waarin de Reinaert voorkomt waren bestemd voor een adellijk milieu.

Aannemelijk

Bondig komt Van Oostrom tot de conclusie dat ‘tegenover dit aristocratisch geschal de stem des volks maar zwak klinkt’. Het lijkt na deze bewijsvoering op zijn minst aannemelijk dat meer dan dertig jaar lang (Hellinga begon zijn Reinaert-studie in 1952) een te volkse tekst de wereld is ingestuurd en dat de kinderen voor wie Paul Biegel ‘een eigentijdse bewerking’ maakte, hoe aardig ook, te gemeenzaam zijn aangesproken: ‘Zijn doel met deze tekst: het volk te vermaken, heb ik als voornaamste richtlijn aangehouden, en bewust gekozen voor een spreektaal-tekst in een poging de geladenheid van het middeleeuwse vers te spuien in het taaleigen van heden.’ In het tweede deel van zijn boekje werpt Van Oostrom de vragen naar de functie van de tekst op, en wat de hoge meneren ervan vonden.

Op grond van een paar dertiende-eeuwse, maar merendeels veertiende- en zelfs vijftiende-eeuwse uitspraken in adellijke teksten komt Van Oostrom tot een negatief beeld van de vos. Hij is het type van de scalc en dat heeft met schalks niets en met schurkachtigheid alles te maken. Schrijvers als Van Maerlant, Potter en Van Hildegaersberch waarschuwden tegen de streken van de vos, hij is geen haar beter dan de andere bedriegers en huichelaars in het dierenrijk. Ook de in de Reinaert zelf herhaalde malen gebruikte kwalificatie fel, lees sluw, gemeen, wijst in dezelfde richting. Heel speculatief - hij komt daar rond voor uit - stelt Van Oostrom dat de Reinaert primair ontvangen is als ‘een van de zeldzame middeleeuwse litteraire werken zonder positief personage met wie het zich zelfgenoegzaam identificeren is.’



illustratie
De vos als (boze) koning tronend op het rad van Fortuna, waarop de leeuw als verstoten vorst de laagste positie inneemt


Het woordje zelfgenoegzaam duidt binnen de speculatie op enige voorzichtigheid en het aanwijzen van minstens drie ontsnappingsmogelijkheden die het adellijk publiek had om aan het ongewone te ontkomen is ook gematigd: aan het hof besefte men dat het maar literatuur was, slechts een dierenroman. En omdat bij voorbeeld in een verhaal als Karel ende Elegast juist wel een aardig beeld van het hof was geschetst, vond men het allemaal niet zo erg als het in de Reinaert werd voorgesteld.

Het verhaal zit wel vol interne onlustgevoelens, maar zelfspot en zelfkritiek graven niet zo diep dat het eigen wereldbeeld deerlijk geschonden wordt. Aldus Van Oostrom, maar ik denk dat zijn conclusie wat dit betreft toch te haastig is.

Hij houdt met twee zaken te weinig rekening: de verhaalstructuur dwingt het publiek (van welke status ook) mee te gaan met de vos en de kwalificaties van de vos als boosaardig type hebben in de eerste plaats een functie in de context en situatie waarin de vos op dat moment met andere, lees tégen andere personages optreedt. De grap, de truc, de geniale vondst van het verhaal is dat het begint op een rechtszitting waar de beschuldigde vos afwezig is; pas als de bewijzen van zijn schuld geleverd zijn en hij tweemaal vergeefs aan het hof is gedaagd, verschijnt hij na de derde indaging ten tonele. Al die tijd hebben wij, het publiek, op zijn komst zitten wachten, we weten dat het nu menens wordt en horen dat de langverwachte een list in petto heeft. Op dat moment hangen wij aan zijn lippen, gaan we met hem mee, wie hij ook is, al was het de duivel zelf.

Lulofs zit er op dit punt volledig naast: hij geeft als reden voor de komst van de vos naar het hof dat hij optreedt namens de clan, de familie. Kwam hij niet, dan zou de familie onherstelbare oneer zijn aangedaan. Zo'n interpretatie gaat voorbij aan het feit dat de vos niet meer is dan een Stellvertreter, hij zit vast aan de verteller; díé is het die het verhaal stuurt, hij zelfheeft daarin niet veel te zeggen. We moeten niet watertrappen als we kunnen zwemmen, dus mee met de verteller, niet stilstaan bij de vos.

[pagina 35]
[p. 35]

Maar is dat boosaardige daar dan geen belemmering voor? In de eerste plaats laat natuurlijk elk mens zich graag met het kwaad in - als hem daartoe de fictieve mogelijkheid geboden wordt (zeg ik er geruststellend bij). Een thriller met Alain Delon als aartsschurk levert geen publiek moeilijkheden op, ook niet als een moralistische straf aan het einde eens uitblijft en hij per helicopter de wijk neemt naar zijn aards paradijs. En wat moralisten ook geprobeerd hebben: de stoute Piet de Smeerpoets wordt niet als afschrikwekkend voorbeeld gezien, maar is de lievelingsheld van menig kind. De hang naar het kwaad is geen onschuldige, maar wel een heerlijke zaak. In de gekuiste versie van de Reinaert voor kinderen door A. Hans (de pastoor verliest geen kloot maar een oor!) wordt de vos door de verteller geïntroduceerd als een loze schelm en met de zin: ‘Uren in 't rond was er geen grotere dief, geen wreder moordenaar.’

 

En die zin wordt later nog eens door de verteller (niet door een van de vijanden van de vos) herhaald. Hoe kuis en moralistisch Hans in zijn bewerking ook tekeergaat, hij ziet er kennelijk geen been in om de kinderen met zo'n schurk mee te laten gaan. In de tweede plaats is op te merken dat de verteller van de Reinaert het kwaad aan zijn hoofdpersoon toeschrijft als hij zich opstelt tegenover andere personages, de beer, de kater en uiteindelijk de leeuw.

Van Oostrom geeft een aantal plaatsen met fel (vals, sluw) als negatieve bepaling. Ik geef er vier van de vijf in de vertaling van Arjaan van Nimwegen:

1)Daarom lachte die valse Rein
2)Rein zegt heel wat fraais, maar vals en slecht is zijn hart
3)De valsaard zei...
4)Reinaart zag dat sluwe streken hem uit de put zouden halen.

In het eerste geval bedriegt de vos Bruun, in 2) en 3) Tibeert, in het laatste geval de koning.

Juist door in die omstandigheden de vos boosaardige trekken te geven, beklemtoont de verteller zijn en onze haat tegen schijnheilige bedriegers van lager allooi. Het gaat niet om zo maar wat leedvermaak, het gaat om regelrechte vernietiging.

Dat is in hoge mate verontrustend voor het meegaand publiek, dat niet in vrijblijvende zelfspot en zelfkritiek kan blijven steken, dat ook niet kan vluchten in zoveel aardiger verhalen over een hof. Het dierenverhaal is geen excuus, het dwingt op deze manier tot het besef van beestachtigheid en jungle; we lachen wreed mee met de vos en huilen met de wolven in het bos.

Natuurlijk hebben latere schrijvers gewaarschuwd voor de streken van de vos en hem als scalc afgebeeld. Maar zij haalden hem naar eer en geweten uit zijn spel, of liever gezegd uit het spel van de verteller, ze maakten er een levensles van. Arme watertrappers die hun lezers van het luctor non emergo, het worstel en verzuip in de Reinaert af willen houden. Van Oostrom schrijft: ‘Maar met een negatieve Reinaert worden diens tegenstanders nog niet positief.’

Dat is veel te zacht geformuleerd en verdoezelt de inzet van de strijd. De schurk die wij in de tekst noodgedwongen moeten zijn, verteller, personage en publiek, verhaalt zijn gramschap op de minderwaardige schurken, met het recht van de sterkste. Ernst van Altena die van de vos een volksheld maakt door, zoals Van Oostrom laat zien in een bijlage, alle felheid te schrappen, is als verteller een doetje, Willem die de Reinaert maakte een hardhandige doener. Hij grijpt ons bij de keel en zegt dat het voor de grap was. Niet de vos is de schurk in het spel, het is de verteller die het hem doet.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Reinaert primair: over het geïntendeerde publiek en de oorspronkelijke functie van Van den vos Reinaerde


auteurs

  • Rein Bloem