Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984 (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.05 MB)

ebook (33.17 MB)

XML (3.53 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1984

(1984)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Het concept van de brede tijd
Het waagstuk van A.F.Th. van der Heijden

De slag om de Blauwbrug f22,70 Vallende ouders, 471 p. f39, - (na 1.3.84 f45, -) door: A.F.Th. van der Heijden Uitgever: Querido
Jacques Kruithof

Het heeft nogal wat bekijks getrokken dat de schrijver die zich achter het pseudoniem Patrizio Canaponi verborg, nu zijn eigen naam, A.F.Th. van der Heijden, is gaan gebruiken. Wel vaker komen auteurs na verloop van tijd achter hun schuilnaam vandaan (nog niet zo heel lang geleden bij voorbeeld Maarten 't Hart), maar hier is iets ongewoons aan de hand. Het omvangrijke werk De tandeloze tijd, waarvan nu de eerste delen zijn uitgekomen, is om zo te zeggen niet van dezelfde hand die met Een gondel in de Herengracht in 1978 debuteerde. Canaponi lijkt meer op een ‘heteroniem’, in de trant van Fernando Pessoa, dan op een eenvoudige schuilnaam.

 

De nu verschenen boeken zijn te beschouwen als Van der Heijdens debuut; de schrijversgestalte Canaponi lijkt voorlopig aan de wilgen gehangen. Is dit al iets buitenissigs, naar omvang is deze ‘eersteling’ heel uitzonderlijk. De tandeloze tijd moet een romancyclus worden van vele honderden bladzijden. Onlangs zijn uitgebracht de ‘proloog’, De slag om de Blauwbrug, en het eerste van de drie delen, Vallende ouders. Later dit jaar moeten De gevarendriehoek en ten slotte Sneeuwnacht in september hier nog bij komen. Op het eerste gezicht is dit al een indrukwekkend project, zoals in Nederland zeker door een betrekkelijk jonge schrijver sinds heel lang niet meer ondernomen is.

De cyclus heeft een dubbelzinnige titel: hij gaat over een tijd zonder tanden, en over een manier om ‘de tand des tijds’ te weerstaan. Naar het zich laat aanzien wordt de roman een autobiografie van de hoofdpersoon en verteller, Albert Egberts: een terugblik op veel verloren tijd, wanneer hij dertig jaar geworden is. Daarnaast is het geheel blijkbaar bedoeld als de roman van een ‘lost generation’, en een tijdsbeeld van de jaren zeventig. En dan handelt de reeks nog op een min of meer filosofische wijze over de tijd: Egberts ontwikkelt gedachten over een ‘leven in de breedte’. Je luistert naar Mozart, en ‘volstrekt synchroon’ duiken een erotische fantasie, en een paar jeugdherinneringen op, zodat een enkele minuut zich associatief vult als een uitdijend heelal. In een van de fraaiste passages levert dat een soort paradox van Zeno op, waardoor het stervensuur onbereikbaar wordt.



illustratie
A.F.Th. van der Heijden, tekening Siegfried Woldhek


Lethargie

De proloog De slag om de Blauwbrug dient als introductie van de hoofdfiguur: zijn wederwaardigheden op de dag van Beatrix' inhuldiging brengen hem tot een ‘recherche du temps perdu’, en voor de lezer komt hij meteen uit de verf als heroïne-verslaafde, die ‘beweegt en niet vooruit komt’, die ‘onvrij in de stilstand’ leeft, om met René Stoute te spreken. Deze junk, die met scharen auto's openbreekt, perfectioneert de lethargie van de voorafgaande jaren, het ‘oblomovisme’ van zijn studietijd, tussen mensen die op feestjes ‘schaamteloos tonen dat hun leven niets voorstelt’.

Dat leven wordt uitvoerig verteld in Vallende ouders, maar moet in het volgende deel nog in den brede aan bod komen. De nadruk ligt hier op Egberts' jeugd: in een kleinburgerlijk, Brabants gezin. De vader Albert Egberts is een alcoholische slapjanus, de moeder een aandoenlijk, van jongs af aan onderdrukt wezen. In de mysterieuze oom Egbert Egberts ziet de jonge Albert, naar kinderlijke gewoonte, een echte vaderfiguur.

Dit gezin is bijna van meet af aan verbonden met het quasi-grootburgerlijke gezin Schwantje; de zoon Theo of Thjum is lange tijd de boezemvriend en studiegenoot van Albert junior. Ook hier oppert de verteller allerlei ingewikkelde onderlinge relaties, een semi-incestueus netwerk van vermoedens, suggesties en verlangens. Voor een deel gaat het terug op denkbeelden van vroeger, maar merendeels blijkt het de verteller nog altijd parten te spelen: hij heeft een spannender voorgeschiedenis nodig, om eindelijk in beweging te kunnen komen.

Doordat Egberts geen chronologisch verhaal opdist, maar dikwijls de associaties volgt die bij het ‘brede leven’ horen, is de hoofdlijn al duidelijk: een onbehaaglijke jeugd in Geldrop, in ledigheid doorgebrachte studiejaren te Nijmegen, en de laatste tijd in het beloofde land Amsterdam, dat in plaats van melk en honing, shots en bitterheid heeft gebracht. Het is een relaas van indolentie, gebrek aan geestdrift en capaciteiten, en voor zover het als portret van een generatie moet dienen, de ontmaskering van een stel spruiten van de welvaartsstaat dat te lang in de watten is gelegd, waardoor het wijsneuzig en leeghoofdig aan het leven moet beginnen. Veel kans op overleven is er onder dergelijke omstandigheden uiteraard niet.

Ik moet erkennen dat ik niet goed weet, welke maatstaf voor Van der Heijdens Tandeloze tijd toepasselijk is. Bij zo'n ambitieuze opzet valt het oordeel allicht strenger uit dan indien een schrijver van tijd tot tijd pretentieloze verhalenbundels en bescheiden romans publiceert. Het heeft iets onrechtvaardigs, pas echt kieskeurig te worden wanneer iemand een flinke vracht hooi op zijn vork neemt, en het resultaat dadelijk aan Proust of Vestdijk te meten, zelfs nog voor de romancyclus voltooid is.

Een auteur die het zich zo moeilijk maakt als Van der Heijden, kan rekenen op mijn respect. Ik ga aanstonds een waslijst aan bezwaren afwerken, maar niet dan nadat ik de-

[pagina 7]
[p. 7]

monstratief mijn hoed heb afgenomen voor zo veel lef: een beginnend oeuvre zijn congé geven, en terug naar ‘af’ gaan met een regelrecht waagstuk.

Een zwakke stee vormen de schampere opmerkingen aan het adres van marxistische studenten, middelmatige kunstenaars in de BKR, mooipraters over de Derde Wereld en dergelijke tijdsverschijnselen. Ze zijn nooit werkelijk snijdend, ze halen het niet bij losse opmerkingen van Jan Blokker bij voorbeeld, en ze passen slecht bij iemand die levenslang buitenstaander en waarnemer is geweest.

Straatrumoer

Het heeft er veel van weg dat deze uithalen er om programmatische redenen in staan, precies zoals veel ‘straatrumoer’ en verwijzingen naar de actualiteit een willekeurige en gezochte indruk maken. De slag om de Blauwbrug begint al met een neonazi en een racistische taxichauffeur; verder komen ter sprake: de werkloosheid, de armoede in Pakistan, de krakers en de rellen, de Israëlische aanval op het vliegveld van Entebbe, en zijdelings nog meer.

Het maakt telkens een misplaatste indruk, omdat Albert Egberts er nauwelijks belangstelling voor toont: ‘sinds de radioberichten over de spectaculaire bevrijding die ochtend probeerde ik, wat voorheen niet bij me op was gekomen, mijn positie te bepalen, een mening te vormen... Ik kreeg het niet voor elkaar. En besefte dat het nooit anders geweest was. De inspanning om het journaal van acht uur te volgen: al na enkele minuten zakte mijn aandacht weg.’

Zo'n onopmerkzame anti-held behoort uiteraard tot de stamgasten van de Nederlandse literatuur, maar hij wordt slechts zelden een fascinerend personage. Ik kan Egberts niet bijster interessant vinden, en zijn beslommeringen met het buitenechtelijk geslachtsverkeer in Geldrop maken zijn herinneringen nauwelijks boeiender, al moeten ze veel van het verhaal dragen. Dat Van der Heijden zijn hoofdfiguur aan de heroïne verslaafd laat raken, past vanzelfsprekend mooi in het tijdsbeeld, maar doet meteen wat modieus aan, en het versterkt het isolement van deze ‘oblomovist’. Hij wordt een ongeïnteresseerde waarnemer, die alleen belangstelling toont voor zijn piepkleine wereld - te klein, dunkt me, voor een zo groots opgezette roman.

Ik houd hier natuurlijk geen pleidooi voor ‘positieve helden’ of zo, maar als de personages niet bepaald belangwekkend zijn, moet een boek het van iets anders hebben. Spanning, ironie, stijl bij voorbeeld: die bepalen voor een groot deel het verschil tussen Couperus en de ‘kleine’ naturalisten, of tussen W.F. Hermans en de modale pessimist. Hier ontwaar ik enkel de zoveelste Vatersucher, wiens geringheid geen tegenwicht vindt in het kaliber van de tekst.

Stilistisch zijn beide delen tamelijk mat. Er zijn geen zinnen die blijven hangen in het geheugen, en vrijwel uitsluitend in passages over het thema van de tijd, komt de verteller op dreef. De toonzetting is al niet goed, in de openingszinnen van Vallende ouders: ‘Catastrofes treden zelden in hun eentje op. Het liefst overvallen ze je in groepsverband.’ Inderdaad, een ongeluk komt zelden alleen.

Bovendien is het verhaal nogal eens onhandig verteld. Dat is goed te zien in het derde gedeelte van het hoofdstuk ‘Bevroren schoensmeer’, dat inzet met een zinledige ruimtebeschrijving, en daarna via allerlei associaties verloopt, waaronder een rare vergelijking van het eigen zieleleven met vals antiek, om na zes bladen een volstrekt irrelevante boot de naam Hieronymus Bosch te kunnen geven. Dikwijls wordt niet zo zeer de tijd breed, als wel de verteller breedsprakig.

Wat het boek tot dusverre nog enige spanning geeft, ligt in de suggesties en signalen over conflicten en oude taboes: homoseksualiteit, ondergeschoven kinderen, de dreiging van incest, en in de moord die in het vervolg gepleegd zal worden. Het zal me benieuwen of Van der Heijden, wanneer deze draden zijn uitgesponnen, voldoende draagkracht voor zijn cyclus heeft gevonden.

Een literair oordeel wordt nooit bewezen; ik heb hier alleen wat adstructies gegeven bij een gevoel van teleurstelling. Het thema, het concept van de brede tijd, is uiterst interessant, maar het raakt bedolven onder de anekdoten, te kleine denkramen en het gratuite straatrumoer. Een spijtige, maar onontkoombare conclusie.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De tandeloze tijd. Proloog. De slag om de Blauwbrug


auteurs

  • Jacques Kruithof

  • beeld van A.F.Th. van der Heijden