Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (58.14 MB)

ebook (47.93 MB)

XML (7.91 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986

(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoe het brave Nederland rebels werd
De wet van de overgecompenseerde achterstand

De Nederlandse samenleving sinds 1815. Wording en samenhang onder redactie van F.L. van Holthoorn Uitgever: Van Gorcum, 399 p., f65, -
De paradoxen van de vernieuwing. Het nieuwe als macht, mythe en cliché door H.W. von der Dunk, E.M. Mulder e.a. Uitgever: Markant, 103 p., f 18,75
De bruid in de schuit. De consolidatie van de republiek 1609-1650 door S. Groenveld en H.L.Ph. Leeuwenberg Uitgever: De Walburg Pers, 255 p., f39,50

Chris van der Heijden



illustratie
Protestantse familie in gebed aan tafel, 1627


Is er enige samenhang te ontdekken in de Nederlandse geschiedenis sinds 1815? Dat is de kernvraag van een aantal opstellen die onlangs onder de titel De Nederlandse samenleving sinds 1815. Wording en Samenhang verschenen. De redacteur van deze bundel (F.L. van Holthoorn) haalt in zijn nawoord de Franse filosoof Victor Cousin aan die in de jaren dertig van de vorige eeuw over Nederland schreef dat ‘alles in Holland iets prozaïsch en burgerlijks in zich vervat; alles heeft practijk en nut ten doel - in Holland geene idealen, waarin het ook zij - Het is meer een braaf dan een groot volk’. ‘Deze uitspraak,’ zo vervolgt Van Holthoorn, ‘is het motto van deze samenvattende beschouwing.’ Maar is dat nu zo, is Nederland sinds de zeventiende eeuw inderdaad braaf geworden? En zo ja, waaruit blijkt dat? En hoe is het te verklaren?

Onmiskenbaar is dat er in het Koninkrijk Nederland tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog geen diepgrijpende conflicten plaatsgevonden hebben, afgezien dan van de afscheiding van België. Een revolutionaire arbeidersbeweging heeft hier nooit voet aan de grond gekregen; het anarchisme heeft in Nederland niets betekend; de Eerste Wereldoorlog ging aan ons voorbij; de naoorlogse revolutie kwam niet verder dan ‘de vergissing van Troelstra’, het fascisme en communisme hebben nooit meer dan een handjevol aanhangers gehad. Op politiek gebied is de uitspraak van Cousin dus zonder twijfel juist gebleken: een braaf volk.

Het traditionele beeld van de Nederlandse economie in de negentiende eeuw sluit hierbij aan: terwijl de omringende landen fabrieken bouwden en een proletariaat kweekten, bleef Nederland teren op rijkdom uit vroegere eeuwen. Pas nadat de liberalen de touwtjes in handen hadden gekregen, na 1850 dus, kwam hierin verandering en begon stapje voor stapje ook hier de economische modernisering. Maar die ging zo tergend langzaam dat Nederland nog in 1940 een matig geïndustrialiseerd land was. En al is dit beeld in recent onderzoek wel enigszins genuanceerd, het houdt nog steeds. Ook de ontwikkeling in de demografie (door A.M. van der Woude in deze bundel boeiend beschreven) sluit hierbij aan: de Nederlandse bevolking begon veel later te groeien dan die in andere westerse landen en de cijfers die Van der Woude daarbij levert zijn inderdaad onthullend. Tussen 1820 en 1830 was in alle omringende landen het bevolkingsoverschot (= geboortecijfer min sterftecijfer) groter dan 10 per duizend. In Engeland was het zelfs 15,9, in Duitsland 13,1, in België 11,5. In Nederland groeide de bevolking per jaar echter maar met 9,5 per duizend. Dat veranderde pas vanaf het eind van de eeuw.



illustratie
Titelpagina van de Nederlandse Lutherbijbel, 1648


Politiek, economie, demografie, op al deze gebieden vond er dus een vergelijkbare ontwikkeling plaats en het is niet moeilijk (zoals in deze bundel ook gebeurt) om op nog meer terreinen voorbeelden van 's lands ‘achterlijkheid’ te vinden. Een braaf volk, inderdaad. Maar erg verrassend is die conclusie niet. Interessant wordt die constatering pas als de ontwikkeling na 1945 ertegen afgezet wordt. Want wat blijkt? Om even met de demografie door te gaan: vanaf het begin van de twintigste eeuw en zeker na de Eerste Wereldoorlog zijn de rollen omgedraaid. Terwijl er in de omringende landen steeds minder mensen overblijven, groeit de Nederlandse bevolking spectaculair. In de jaren vijftig van deze eeuw is het verschil zelfs onthutsend: terwijl in de drie genoemde landen het bevolkingsoverschot respectievelijk 4,1, 6,1 en 4,9 bedraagt, is het in Nederland maar liefst 14,1. Dit cijfer staat voor een ommekeer die indirect alles te maken heeft met de faam die Nederland sinds een jaar of twintig in het buitenland geniet: een van de modernste landen van de wereld te zijn. Dat proces komt in dit boek met opstellen over migratie, educatie, verzuiling en arbeidersbeweging onvoldoende aan bod. Hier wordt voornamelijk de Nederlandse samenleving tussen 1815 en 1940 beschreven. De periode daarna is erbij gemoffeld.

Dogma

De naoorlogse ontwikkelingen zijn indirect het onderwerp van een andere bundel opstellen, lezingen die vorig jaar op een symposium van een Utrechtse studentenvereniging gehouden werden onder de titel De paradoxen van de vernieuwing. Het nieuwe als macht, mythe en cliché. Daarin zegt de historicus Von der Dunk onder meer dat ‘zelden de identificatie van “nieuw” met “goed” zo onbekommerd, vanzelfsprekend en luidruchtig tot dogma verheven (werd) als toen (in de jaren zestig). Het was een algemeen westers verschijnsel, maar in Nederland bleek, om allerlei redenen die hier niet kunnen worden behandeld, de weerstand tegen deze vernieuwingsdrift bijzonder zwak.’ In de andere lezingen klinkt eenzelfde constatering door en vooral ook weerzin

[pagina 10]
[p. 10]

tegen deze ‘macht van het nieuwe’. ‘Er is niets nieuws onder de zon,’ lijken de hooggeleerde sprekers met Prediker te roepen en een van hen gaat zelfs zover dat hij de huidige wetenschapsmensen terugstuurt naar de oude Grieken. ‘Postmodern wetenschappelijk onderzoek is hoofdzakelijk geen nieuw onderzoek (maar) om te beginnen Parmenides bestuderen, en Plato en Aristoteles. Net zo lang tot wij weer begrijpen wat zij toen begrepen.’ Al die revoluties waren kortom ook echte revoluties: we zijn geen stap verder gekomen, hebben alleen maar afgeleerd. Maar goed, daar gaat het me eigenlijk niet om. Het gaat hier om dat ene zinnetje dat Von der Dunk tussen twee komma's smokkelt: ‘om allerlei redenen die hier niet kunnen worden behandeld.’ Wat zijn die redenen? Zijn het dezelfde die de vooruitgang hier in de negentiende eeuw tegenhielden?



illustratie
Schilderij van de vermogende koopman David Leeuw met zijn gezin, 1671


Een aantal jaren geleden werd in het Centraal Museum van Utrecht een prachtige tentoonstelling gehouden rond de Unie die de noordelijke provincies in 1579 in deze stad sloten. Er verscheen een catalogus onder de titel De kogel door de kerk? en daarin werd de Nederlandse geschiedenis tussen 1559 en 1609 beschreven, de jaren waarin de afscheiding van Spanje plaatsvond en duidelijk werd dat de Republiek een eigen ontwikkeling zou doormaken. Van dat boek verscheen onlangs een tweede deel, getiteld De bruid in de schuit. Daarin wordt de geschiedenis tussen 1609 en 1650 behandeld, de jaren dus waarin de Republiek haar positie consolideerde en een zelfbewuste staat werd, economisch in ieder geval de sterkste van Europa. ‘Hoe valt het te verklaren,’ zo zeggen de schrijvers in hun conclusie, ‘dat deze kleine staat zich tot een krachtig lichaam ontwikkelde?’ Opnieuw die vraag. Hun antwoord - hoe vaag ook - zal wel ongeveer juist zijn: de verschillende politieke fracties werkten nauw samen zolang zij dezelfde buitenlandse vijand hadden; de calvinisten zorgden voor de religieuze motivatie, de regenten en handeldrijvende burgers voor het benodigde geld; voorts had de Republiek het geluk dat haar tegenstanders, de Habsburgers, het internationaal moeilijk hadden en op meerdere fronten moesten vechten. Dit alles gaf Frederik Hendrik de gelegenheid om zijn militaire genialiteit met resultaat te gebruiken. ‘Zo kwam de Republiek uit de strijd tevoorschijn als een macht van betekenis op politiek en economisch terrein die in Europa de rol van grote mogendheid ging spelen - althans zolang andere staten haar als zodanig zouden accepteren en zijzelf deze positie kon volhouden.’ Het antwoord op de vraag die ook in de twee eerder genoemde bundels gesteld werd ligt hier, denk ik. Door toevallige en minder toevallige oorzaken werd de Republiek een macht van betekenis. Die macht heeft zij eeuwen lang - je zou kunnen zeggen tot 1940 - geconsolideerd om de doodeenvoudige reden dat er geen dwingende noodzaak was om te veranderen. Alles ging toch (betrekkelijk) goed? Maar dat was schijn, want al ging het binnenslands dan misschien relatief goed, het buitenland rukte op. En dat op ieder gebied. De crisis toonde dat het eerst, de Duitsers lieten met grof geweld nog eens even duidelijk zien dat ‘die Hollanders niet moesten denken dat ze nog altijd konden teren op de trots en spaarcenten van Piet Hein’. Het was definitief afgelopen met de uitzonderingspositie. En zoals het in de Japanse economie ging, verliep het hier op cultureel gebied. Van een ‘achterlijk’ werd Nederland een ‘voorlijk’ land. Of om het met Jan Romeins wet van de remmende voorsprong te zeggen: de wet van de overgecompenseerde achterstand kweekte in een braaf land een rebels volkje dat volgens sommige critici alle bacillen verspreidt die de moderne wereld verzieken. Bijvoorbeeld de Hollanditis. ■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Chris van der Heijden

  • over H.W. von der Dunk

  • over Simon Groenveld

  • over H.L.Ph. Leeuwenberg

  • over F.L. van Holthoorn

  • over E.M. Mulder