Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (58.14 MB)

ebook (47.93 MB)

XML (7.91 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986

(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

Dr. L. de Jong over Nederland en Indië in de Tweede Wereldoorlog
Het einde van het Hollands imperium

Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Nederlands-Indië. delen 11A en B door L. de Jong Uitgever: Staatsuitgeverij, 11 A, 1114 p., f73, -. 11B, 1140 p., f69,50

Igor Cornelissen

Ik heb de laatste jaren nogal wat mensen gesproken die hoogst ontevreden waren over De Jongs geschiedschrijving. Dat waren geen NSB'ers maar mensen die in het verzet hadden gezeten of vervolgd waren geweest. Hun eigen geschiedenis waren ze niet of nauwelijks tegengekomen. Of onjuist. De ware betekenis van hun in Drente opererende knokploeg was onderbelicht, het lot van de joden in Twente was te kort behandeld, de schrijver had niet begrepen hoe belangrijk, ja hoe doorslaggevend het werk van de spionagegroep in Den Helder of Terneuzen was geweest. Vaak mondden die klachten dan uit in het verwijt dat De Jong de geschiedenis van bezet Nederland ook niet kon schrijven omdat hij er, in mei 1940 naar Londen gevlucht, niet bij is geweest.

Deelnemers en overlevenden willen dat de geschiedschrijver door hun ogen kijkt en hun rol helder belicht, overbelicht eigenlijk. De historicus heeft een andere taak. Hij schrijft vooral voor een publiek dat er nog niet is, het nageslacht dat een duidelijk en helder totaaloverzicht zal verlangen.

Een historicus is niet alleen (met mate) subjectief, hij weet ook dat hij geen samensteller van een catalogus moet zijn. Wie Chinese postzegels verzamelt, weet dat de veel gebruikte Yvert & Tellier hoogst onvolledig is; hij zal de Michel-catalogus verkiezen en wil hij nog dieper duiken dan zijn de gespecialiseerde werken van K.S. Chang of N.C. Yang onmisbaar. Daarin staat wél de Chinese Sovjet-postzegel afgedrukt die tijdens Mao's Lange Mars werd gebruikt. Zo zag ik dus direct dat de paar regels die L. de Jong schrijft over de zegels die in Indië tijdens de Japanse bezetting werden gebruikt, hoogst onvolledig zijn.

 

Er zijn een paar opmerkelijke verschillen tussen De Jongs beschrijving van Nederland en ‘Londen’ tijdens de Tweede Wereldoorlog en die van de grote kolonie. Na de bevrijding van Nederland bleek er in het moederland weinig veranderd te zijn. Amsterdam huilt, waar het eens heeft gelachen... heet het liedje dat moest aangeven hoe de slachting van de joden de hoofdstad had veranderd. Aan het huilen kwam snel een einde. De communisten boekten een enorme verkiezingsoverwinning in 1946. Dat was het wel zo'n beetje. Maatschappelijk en politiek leek het Nederland van de jaren 1945-1955 bedenkelijk veel op dat van 1939.

In diezelfde naoorlogse jaren kwam er echter een einde aan het imperium. Indië verloren, rampspoed geboren, had de bourgeoisie voorspeld. Nederland viel van economische wereldmacht terug tot een met Denemarken vergelijkbaar landje. Van Colijn tot Drees. Van een staatsman met een koloniaal-militaire achtergrond en petroleumbindingen naar een nationale wethouder wiens basis bij Nieuwe Schans ophield.



illustratie
het verplichte dagelijkse eerbetoon aan de Japanse keizer


Dát beeld, dié verandering, dát verschil heeft De Jong niet alleen beseft vóór hij met het schrijven begon, hij heeft het ook voortreffelijk in kaart gebracht. Kon De Jong zijn eerste deel (Voorspel, 1969) bij het einde van de Franse bezetting in 1813 laten beginnen om vervolgens via Thorbecke en de mislukte ‘revolutie’ van 1918 snel naar de jaren dertig over te stappen, de delen over Indië beginnen bij de Oost-Indische Compagnie, behandelen de invloed van het hindoeïsme, de invloed van de Chinezen, Multatuli, de Atjeh-oorlogen, contractkoelies, armoede, onderwijs en islam enzovoort. Dat is een grove en onvolledige opsomming die bij De Jong beter in elkaar steekt. Ook compositorisch, want daarin vooral is hij een meester.

Moest dat er allemaal in? Jazeker. De Jongs belangrijkste thema is dat door de Japanse bezetting het nationalistische streven in Indonesië, de wil tot onafhankelijkheid in een stroomversnelling kwam. Alle elementen die wel moesten leiden tot het ineenstorten van het Nederlandse gezag overzee, waren ver voor 1942 al aanwezig. De islam, om een voorbeeld te noemen, was zo'n factor. Een (niet-blanke) godsdienst die rondom de Eerste Wereldoorlog politiek-maatschappelijke gestalte kreeg in de massabeweging Sarekat Islam. Religie als dekmantel, vlag soms, van een streven naar onafhankelijkheid. De vergelijking met de echte Nederlandse revolutie, ook wel Tachtigjarige Oorlog genoemd, dringt zich op. Ogenschijnlijk levert zó De Jongs geschiedschrijving kwantitatief een wanverhouding op. Niet dat hij de slag in de Javazee en andere treffens met de Japanse agressor niet breed uitmeet, niet dat hij niet aangrijpend het lot neerschrijft van de krijgsgevangenen en andere geïnterneerden - in de periode vóór de Japanse aanval wordt het Indonesische nationalisme overbelicht en is er te weinig aandacht besteed aan al die ‘goede dingen’ die het Nederlandse bestuur er op het gebied van het onderwijs en de medische zorg deed. Dat verwijt is De Jong ten minste gemaakt. Niet alleen uit conservatieve oud-koloniale kringen.



illustratie
Zieken (de verpleger schept een tropenzweer uit)


Ik vind die kritiek onjuist. De Jong had niet de opdracht om een geschiedenis van het gekoloniseerde Indië te schrijven. Hij moest het hebben over bezetting en verzet. Uit de periode die aan maart 1942 vooraf ging benadrukte hij die factoren die duidelijk maakten waarom bij voorbeeld de Indonesische massa op zijn best onverschillig stond tegenover de fabuleuze nederlaag die de Nederlanders leden tegen het Japanse leger. Een gezichtsverlies van jewelste. De toeans hadden nauwelijks weerstand kunnen bieden en waren smadelijk als gevangenen afgevoerd - zoals inheemse nationalisten en communisten vroeger. En alleen zo kon De Jong duidelijk maken waarom er in het bezette Indonesië van inheems verzet vrijwel geen sprake was. Zo ook, om een ander hoogtepunt in de delen 11a en 11b te noemen, kon hij de Werdegang (het Japanse woord ervoor ken ik niet) van nationalistische leiders als Sjahrir, Hatta en vooral Soekarno beschrijven.



illustratie
De Japanse capitulatie, vooraan Mamoroe Sjigemitsoe, minister van Buitenlandse Zaken, en generaal Josjijiro Oemezo


Soekarno de collaborateur, niets minder dan dat. Maar ook de samenwerker met de Jappen die door het Nederlandse bestuur moedwillig in hun armen was gejaagd. Voor de oorlog was Soekarno geïnterneerd. Hij was een nationalist die een (moderne) islam met het marxisme wilde verbinden en dat dan planten op de Indonesische verhoudingen. Hij was fel anti-Japans. Hij zei dat niet alleen, hij schreef het ook: een volk van knuppelaars, erger dan de Nederlanders. Kort voor de Japanse invasie verzocht hij, smeekte hij de Nederlandse autoriteiten hem mee te nemen naar Australië. Die weigerden, negeerden hem. Wat moesten ze daar in Australië met zo'n onbetrouwbare nationalist? Tijdens de Japanse bezetting ontpopt Soekarno zich als stroman van de bezetter, al laat De Jong er geen twijfel over bestaan dat Indonesiës onafhankelijkheid zijn einddoel blijft. Een eerlijk beeld.

Romoesja's

Er zijn een paar gigantische problemen waar De Jong bij zijn beschrijving mee te maken kreeg. Hij mag dan tijdens de bezetting in Engeland hebben gezeten, hij wist al dat er rondom Hoogezand-Sappemeer geen ondoordringbare wouden waren. Hij wist dus ook al voor hij met schrijven begon dat een maquis hier onmogelijk was. Hij kende de Nederlandse kaart en aard. Ergens in een voetnoot in deze delen verzucht hij: Wat wist ik toen weinig van Indonesië. Ik zou nu kunnen zeggen als dat niet wat onvriendelijk klonk: De Jong heeft aardig wat bijgelezen. Dat moest hij ook wel. Hij had er niet gewoond en was er nooit geweest. Over Nederland schrijvend, hoefde hij niet na te zoeken hoe groot de afstand Vlissingen-Middelburg was. Maar waar lag de Preanger nu ook weer precies en hoe zat dat met de Pakanbaroe-spoorweg op Sumatra, een traject van 220 kilometer dat in eerste instantie door romoesja's, Ja-

[pagina 9]
[p. 9]

vaanse dwangarbeiders, werd aangelegd en waar later ook Nederlanders, Indische Nederlanders, Britten, Australiërs en Amerikanen moesten werken. Die spoorlijn komt klaar op de dag dat Japan capituleert, 15 augustus 1945. Het was een slecht gevangenkamp. Tropenzweren worden behandeld door ze dagelijks met een nat doekje uit te vegen ‘of ze te laten schoon eten door maden. De maden eten het afgestoten weefsel op.’

Indonesië was een andere wereld die De Jong zich zo goed mogelijk eigen moest maken. Ik kan lang turen op een afgedrukt kaartje dat Indonesië projecteert op Europa. Zelfde schaal uiteraard. De noordpunt van Sumatra steekt ergens achter Ierland in zee, Nieuw-Guinea bevindt zich ter hoogte van de Oeral.

Die gordel van smaragd werd dus eens, tot in de kleinste uithoeken, vanuit Den Haag geregeerd. De kleinschaligheid waartoe de beschrijving van Nederland tijdens de bezetting wel moest vervallen is voor Indonesië ontoereikend en ongepast. Het heeft De Jong zichtbaar problemen opgeleverd. Over nazi-Duitsland mocht hij meer bekend veronderstellen dan over Nippon waar hij een breed hoofdstuk aan wijdt, waarin hij zich zelfs waagt aan een definiëring van de volksaard. Een hachelijke onderneming, zoals hij zelf toegeeft. De Japanse samenleving vertoonde een neiging tot ‘opvallend conformisme’. Omdat we daar niet veel verder mee komen als het gaat het Japanse expansionisme in de jaren twintig en dertig te verklaren, geeft de geschiedschrijver naar behoren, en geheel in de school van Romein, voldoende cijfers over grondstoffen, im- en export. Dat verklaart meer dan een goedbedoelde poging een volksaard te definiëren.

Er is nog een probleem waarmee De Jong heeft geworsteld en die barrière heeft hij niet kunnen overbruggen. Raak en scherp is hij in zijn typeringen van de verschillende gouverneurs-generaal. Idenburg, De Jonge en Starkenborgh krijgen waar ze recht op hebben. Dáár was genoeg literatuur over. Ook de gevangenen in de Japanse kampen zullen zich herkennen. Maar de inheemse bevolking? Hoe dacht die precies? Vaak moet De Jong toegeven dat hem het geschreven materiaal ontbrak. Ik heb het er niet meer op nagelezen maar ik geloof dat hij in zijn deel over de Meidagen in Nederland (1940) ergens uit een dagboek citeert van een boerenknecht die tijdens het melken Duitse parachutisten omlaag ziet komen. Die man noteerde die avond in zijn dagboek wat er in hem was omgegaan. Dat soort aantekeningen ontbreken voor Indonesië totaal.



illustratie
In het vrouwen- en kinderkamp Tjideng


Laat ik een voorbeeld geven. In het begin van deel 11a (eerste helft) constateert De Jong dat er in Indonesië, in tegenstelling tot Brits-Indië en China grootscheepse hongersnood werd voorkomen. ‘In Nederlands-Indië was de inheemse bevolking veelal ondervoed maar de honger eiste er nauwelijks mensenlevens.’ Dat ‘nauwelijks’ vind ik al raar, maar daar gaat het me nog niet om. De Jong citeert elders uit een rapport van twee katholieke kamerleden die de kolonie in 1938 bezochten. De parlementariërs hadden enkele stadskampongs bezocht en uit hun in Nederland slechts binnenskamers verspreide rapport blijkt dat die kampongs, van afstand schilderachtig, gebouwd zijn op modder, stront en pis. De directeur van gemeentewerken in Batavia had de kamerleden ook nog verteld dat van de vijfenveertigduizend Europeanen in Batavia er nog geen tien ooit in die kampong waren geweest. Goed dan zal de directeur zich vergist hebben, zullen het er honderd zijn geweest. Ik had bij lezing vaak het gevoel: waar blijft nu toch dat dagboek van de Indonesiër uit die kampong die daar dan - hoog bezoek - eindelijk een blanda aan ziet komen? Die inheemse die nauwelijks of net niet verhongerde, heeft die nooit iets opgeschreven? De Jong maakt veelvuldig gebruik van de memoires van de intelligente Sjahrir, van Hatta en van uitspraken door Soekarno gedaan aan zijn biografen. Maar dat was de westers opgevoede bovenlaag. De dessabewoner krijgt bij De Jong geen stem. Zou dat anders zijn geweest als De Jong Bahasa Indonesia had gekend en archiefonderzoek in Indonesië had kunnen verrichten?

Enghartig beleid

Wijlen Jan Rogier heeft De Jong vaak verweten dat deze zo naar rechts was opgeschoven, nationalist en ongeremd monarchist was geworden. Het aardige in deze delen is dat De Jong uitgaat van standpunten die hij als socialistisch student voor de oorlog innam: Indonesië zou onafhankelijk moeten worden, niet morgen, misschien ook niet overmorgen maar toch zeker niet pas over dertig jaar, wat verlichte progressieven meenden. Ik zeg niet dat De Jong nu pas in zijn geschiedschrijving retrospectief terugkeert tot zijn standpunten van student, want ook na de oorlog was hij een tegenstander van de koloniale oorlogen van Nederland tegen de jonge republiek. Wat hem zijn radio-uitzendingen bij de VARA kostte. Dat De Jong zo scherp laat zien dat het bekrompen, enghartige Nederlandse koloniale beleid moest uitlopen op een catastrofe, vind ik nog geen verdienste. Wél dat hij verschillende malen zonder te nadrukkelijk te worden de tragedie schetst van Nederlanders die het land kenden en liefhadden. Te beginnen met de grote geleerde en islamkenner Snouck Hurgronje die het Nederlandse bestuur in 1923 al ‘een aaneenschakelijking van gruwelijke misverstanden’ noemde.

Die tragische tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid komt bij voorbeeld ook naar voren als jhr. Van Starkenborgh Stachouwer, de laatste gouverneur-generaal, in maart 1941 koningin Wilhelmina advies moet geven voor een radiotoespraak die zij wil houden. Moest ze ook iets zeggen dat op Indië betrekking had? Het is ongeveer een jaar na de bezetting van Nederland. Het is een jaar voor de inval van Japan. Starkenborgh adviseert haar telegrafisch niet verder te gaan dan te zeggen dat het onderwerp bijzondere aandacht zal vergen. ‘Dit zal wel teleurstelling geven maar niets zeggen is nog erger.’ Toen de koningin op 20 maart haar toespraak hield, zei ze maar helemaal niets over Indië.

Enkele maanden later mag Starkenborgh een vage verklaring afgeven over een rijksconferentie van ‘vooraanstaande personen’ die na de oorlog zal plaatsvinden. Het bleef bij woorden. Het paternalistische koloniale regime kón niet anders, omdat het de eis tot onafhankelijkheid slechts zag als een ondermijnende kreet van ultralinks in Nederland en een paar dolgedraaide nationalisten in de kolonie zélf. Ruim tweeduizend pagina's druks. Had het niet wat korter gekund?

Nooit heb ik scherper het beeld van het ondergaande imperium gezien dan bij Jacques de Kadt die in 1978 een deel van zijn memoires schreef over zijn Indische periode, de jaren die dubbel telden. De Kadt beschrijft de feestelijkheden op Koninginnedag 1941 in Batavia. Veel spandoeken met Trouw aan het gezag en Liefde voor de Vorstin. De stoeten bestaan voor een groot deel uit inlanders. De Kadt had echter al genoeg spontane demonstraties gezien. In Nederland en in Moskou. Van het ‘nogal slome geschuifel’ over het Koningsplein in Batavia kon hij moeilijk onder de indruk komen. Dat slome geschuifel is me bij gebleven en het typeert korter en ook dodelijker het nabije einde van het koloniaal regime dan vele pagina's bij De Jong. Zó mag men echter niet afmeten. De Kadt schreef herinneringen, De Jong een geschiedenis.

 

Korter had De Jong niet hoeven te schrijven, wel anders. Ik miste nogal wat. Een van de uitstekende illustraties toont ons een theeplanter in zijn voorgalerij in 1888. De ‘goeie ouwe tijd’ dus. Aan die foto is niets mis; er waren ten slotte nogal wat theeplanters en andere ondernemers die de kolonie maakten tot wat het was: een wingewest. Wat ik miste waren de foto's maar vooral de verhalen van de niet-kolonialen in de kolonie. Hoe dacht de, ik neem maar een voorbeeld, sociaal-democratische onderwijzer die ergens in de rimboe zijn best deed? Hij was er misschien heen gegaan half uit idealisme, half voor het salaris; hij was geen revolutionair maar zeker ook geen reactionair. Díé mensen ontbreken al evenzeer bij De Jong als de anonieme koeli of landarbeider. Niet dat die gematigd progressieve Europeaan het beleid ooit ergens beïnvloedde - bij De Jong blijkt steeds het tegendeel - zijn of haar stem had in de geschiedschrijving niet mogen ontbreken.

Een ernstiger bezwaar is dat De Jong wel laat zien dat Nederland met deze kolonie een wereldfactor was voor 1945, maar dat door de internationale feiten onvoldoende laat spreken. Dat het grondstoffenarme Japan al tientallen jaren ‘belangstelling’ had voor de aan tin, suiker, aardolie, rubber zo rijke eilanden wordt voldoende beklemtoond, maar dat bijvoorbeeld Duitsland en ook Engeland begerige ogen hadden, komt onvoldoende uit de verf. Welk diplomatiek spel werd hier achter de schermen gespeeld? Al in de jaren twintig waren er stemmen opgegaan die vonden dat de ‘onrechtvaardigheid van Versailles’ maar gecompenseerd moest worden met enkele Indonesische eilanden. Op 30 september 1938 noteerde de goed geïnformeerde Ernst Heldring in zijn dagboek dat de belangstelling van nazi-Duitsland voor Sumatra weliswaar niet openlijk is maar toch ‘onloochenbaar’. De Jong heeft dit krachtenspel nauwelijks aangeboord waardoor zijn verhaal, hoe meeslepend ook, vaak wat recht-toe-recht-aan blijft.

De Jong schrijft, hoe vaak is dat al gezegd, boeiend. Ook als hij in deze delen weinig vuurwerk aandraagt (een

[pagina 10]
[p. 10]

England-Spiel, een Van 't Sant, een King Kong ontbraken nu eenmaal), dan weet hij toch uit de studies van anderen de relevante passages te citeren. Zijn schrijfstijl is echter soms irriterend archaïsch. Termen als ‘in dier voege’, ‘dat hem te stade kwam’ en ‘zulks ondanks het feit dat’ (waarvoor we in het Nederlands de woorden hoewel en ofschoon hebben), passen in een ambtelijk stuk uit 1936. Het is nu een halve eeuw later! De Jong schrijft zoals hij denkt: gewichtig.

 

Een slotopmerking onder voorbehoud omdat het mogelijk is dat De Jong daar nog op wil terugkomen in een vervolgdeel.

Het gaat me om het politieke klimaat in de Jappenkampen.

Heeft men er dáár iets van begrepen? Is toen tot de gevangen Europeanen doorgedrongen dat het einde van het koloniale tijdperk zeer nabij was? Natuurlijk ken ik ook de verhalen over die huilende baboes en djongos die zo vrrrreselijk bedroefd waren. Eerst toen hun meneer en mevrouw zich voor de Jappenkampen moesten melden; later toen ze de Republik Indonesia moesten verlaten omdat er voor hen geen emplooi meer was of omdat het klimaat onverdraaglijk werd. Die bediendes waren, weten we nu, niet representatief voor de miljoenenbevolking. Hadden de Nederlanders die tussen 1942 en 1945 in de kampen zaten dat niet toen al kunnen weten?

In 1944 verscheen er in het bevrijde Maastricht een boekje En nu... Indië. Een van de auteurs was W.G.N. de Keizer die voor de oorlog een nogal omstreden rol in Indië had gespeeld en later hoofdredacteur van Elsevier werd. In dat 199 pagina's tellende boekje lees ik dat de Indonesische extremisten, zij die voor directe onafhankelijkheid zijn, nooit meer dan een ‘splinterkleine fractie van een percent der bevolking’ hebben uitgemaakt. Integendeel doet De Keizer het Nederlandse publiek in 1944 geloven, bij het allergrootste deel der inheemse bevolking dat bewust met de Nederlandse bewoners in aanraking kwam, bestond ‘zonder enige twijfel’ een ‘goede, vriendelijke en welwillende gezindheid jegens de Nederlanders’.

In zijn heldere en scherpe De Indonesische tragedie (1950) schat De Kadt dat er van de 50.000 volbloed Europeanen en 200.000 Indo-Europeanen op zijn hoogst enkele honderden normale betrekkingen hadden met Indonesiërs. Niet dus praten op een vriendelijke wijze zoals men achterlijke kinderen toespreekt, verduidelijkte De Kadt, maar gesprekken zoals in Europa intellectuelen met elkaar voeren en elkaar dus van tijd tot tijd ongezouten de waarheid zeggen.

In de kampen was, schreef De Kadt in hetzelfde boek, de stemming vóór alles anti-Indonesisch. In een boek van een Nederlander die er ruim vijfenveertig jaar woonde, trof ik een nog wrangere beschrijving over de geest in de kampen aan. Het is een boek van D.M.G. Koch, een socialist die in 1956 zijn Verantwoording schreef. Marcel Koch, een zeer beschaafd en dus fijnzinnig man, moest ook al vaststellen dat de kennis over de politieke ontwikkelingen in Indonesië bij de Nederlanders nihil was. ‘Men zat boordevol wraakgevoelens’, wat toen dus betekende dat Soekarno en Hatta vuige landverraders waren en zo snel mogelijk opgeknoopt moesten worden. Net als De Kadt heeft Koch in de kampen cursussen gegegeven. 't Heeft aantoonbaar niets uitgemaakt.

Toen in 1960 Kochs Batig slot postuum verscheen, een reeks prachtige portretten over figuren uit het oude Indië was er een gewijd aan de nationalist dr. Tjipto Mangoenkoesoemo die bijna twintig van zijn beste jaren in verbanning was gehouden. Aan het slot van dat portret schreef Koch bitter over het Nederlandse bewind als een regime ‘dat niets begreep, niets leerde en niets afleerde en het einde vond dat het verdiende’.

Een meedogenloos oordeel van een man die bijna een halve eeuw in de tropen doorbracht.

De conclusie van dr. De Jong is wezenlijk niet anders. Waarmee hij dus, zoals gezegd, op zijn vooroorlogse positie van socialistisch student terugkomt.

In juni 1941 mocht Van Starkenborgh namens de koningin eindelijk bekend maken dat er na de oorlog een rijksconferentie zou worden gehouden. De structuur van het koninkrijk zou er ter sprake komen. Vage taal verder. De Jong citeert een inheems dagblad dat toen schreef: ‘In onze harten is geen blijheid meer, onze harten zijn koud geworden en een gevoel van apathie maakt zich van ons meester.’

Dr. L. de Jong heeft met passie en detail beschreven waar die apathie vandaan kwam en waar ze toe leidde. Geen geringe prestatie.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog


auteurs

  • Igor Cornelissen