Frans Kellendonk
vervolg van pagina 9
dat interview zegt hij dat ‘een samenleving in de volste zin van het woord... door een religieus ideaal, een metafysisch doel, bezield moet zijn.’ Voor de Westerse samenleving zou dat alleen maar het christendom kunnen zijn. Dit is een uitspraak uit de categorie ‘de grote greep’, die de eigenschap hebben een scheiding der geesten voort te brengen. Bovendien beïnvloedt een grote greep vele kleintjes: zodra iemand ervan uitgaat dat een samenleving door een metafysisch ideaal bezield moet zijn bevordert hij niet de levensdrift, maar wordt een subtiel uitsluitingsmechanisme in werking gesteld. In tegenstelling tot wat Kellendonk beweert bevorderen wereldhistorische utopieën niet de distinctiedrift van mensen, ze beperken ze omdat ze van mensen een eenheid maken, en ‘eenheidsdrift is doodsdrift’, zoals Carry van Bruggen zei. Ook in het interview wemelt het van tegenspraken. Zo zou zowel het individu als de samenleving utopieën nodig hebben ‘als vormbeginsel, als dynamische kracht’. Maar staat even verder: ‘alle utopieën, ook de Amerikaanse, zijn in wezen communistisch. Ze veronderstellen de gelijkvormigheid van iedereen. Met andere woorden: de dood van het individu.’ Dus: hoewel we utopieën nodig hebben zijn ze tegelijk onze ondergang.
Kellendonk vindt ook: ‘hoe groter de gelijkheid, des te meer discriminatie en racisme. Distinctiedrift is levensdrift. Het individu speelt op en zoekt een vijand.’ Ik zou eerder denken: hoe meer principiële gelijkheid, hoe meer wezenlijke differentiatie. Kellendonk denkt dat principiële gelijkheid ook betekent dat er geen verschillen tussen mensen meer mogelijk kunnen zijn. Precies zoals hij er kennelijk van uitgaat dat tolerantie eigenlijk onverschilligheid betekent.
Kellendonk maakt met Mystiek lichaam de indruk steeds minder een dualist te worden; zijn denkbeelden nemen macrokosmische vormen aan en die plegen veel microkosmische problemen op te lossen. Als hij zegt dat ‘alle utopieën, de communistische heilstaat, de Amerikaanse droom, het Koninkrijk Gods’ allemaal hetzelfde zijn, dan denkt hij bijvoorbeeld niet meer aan microkosmos van de praktijk, waarin deze utopieën verschillen als dag en nacht.
Kellendonk is een schrijver die de touwtjes tijdens het schrijven goed in handen heeft (zonder dat zijn roman of verhalen daardoor onbewust of doorgeconstrueerd zijn). Maar tegen H.M. van den Brink zegt hij: ‘Ik heb tijdens het schrijven van dit boek heel sterk gevoeld dat het verhaal zijn eigen loop ging nemen, dat ik krachten in het leven had geroepen waardoor ik me moest laten leiden en dat ik, voorbij een zeker punt, niet meer alles kon doen wat ik wou.’ Dit kent iedere schrijver. Maar uiteindelijk is hij er toch zelf bij als er echt ontsporing dreigt. Alle brille en waarachtigheid ten spijt, er ontspoort iets in Mystiek lichaam. Kellendonk stelt zijn thematiek grotesk op scherp, ook zijn gedachten over joden en ‘het jodendom’. Ook al was het niet zijn intentie, wie het zo stelt moet er zich niet over verbazen dat men hem van ‘antisemitisme’ beschuldigt. Wie zo hoog en onrealistisch speelt met de moraal in een roman, kan hem hoog terug verwachten. ■