De bestendigheid van het provisorische
Paul Valéry als dompteur van de taal
Wat af is, is niet gemaakt door Paul Valéry Vertaling Piet Meeuse Uitgever: De Bezige Bij, f 39,50
Henk Propper
Paul Valéry was de laatste twee decennia van zijn leven een idool. Een grote groep bewonderaars bewierookte in hem het renaissance- ideaal van de uomo universale, van wie hij de laatste afstammeling zou zijn. Het zal niemand verbazen dat hij ten onrechte daarvoor werd aangezien: Valéry wás een getalenteerd wiskundige, hij was thuis in verschillende wetenschappen, hij kón voortreffelijk tekenen, hij was een begaafd literator en ook in het retorische bezat hij grote macht. Zijn essaybundel Wat af is, is niet gemaakt (voornamelijk bewerkingen van eerder gehouden lezingen) vormen daarvan het bewijs. Valéry kon nog veel meer, maar een uomo universale was hij niet, alleen al niet omdat bij hem het virtuele kunnen (pouvoir) centraal stond en niet zozeer het doen. Illustratief hiervoor is een uitspraak van hem uit 1898: ‘Ik wens te kunnen, slechts te kunnen.’
Het idee van ‘alles kunnen, niets doen’ is op Valéry weliswaar niet echt van toepassing, maar aan de andere kant was hij toch ook bepaald geen monumentenbouwer, geen afmaker, eerder een architect van een nooit te voltooien denkmachine, een geheugenpaleis (zijn eigen geest) dan een metselaar met echte stenen, een dichter van afgeronde poëzie. Ik moet dit nader uitleggen, men zou Valéry ten onrechte kunnen beschouwen als niet-creatief. Ook in het licht van het feit dat Valéry in 1897 de poëzie in zich guillotineerde en tevens besloot niet meer voor (het) publiek te schrijven, zou dit makkelijk kunnen gebeuren. Valérys aandacht ging eigenlijk uitsluitend uit naar het creëren, naar het creatieve proces, niet naar de creatie, het uiteindelijke produkt. Wat men normaliter als het produkt (als een werk) beschouwt, dat behield voor Valéry altijd iets voorlopigs. Wezenlijk eraan was dat het niet af was. De ware aard van het kunstwerk school voor hem in het onvoltooide, anders gezegd: in de bestendigheid van het provisorische: ‘Alles wat ik schrijf heeft het karakter nooit definitief te willen worden. ’ Duurzaam is slechts het proces van het maken. Dit wordt door Valéry namelijk opgevat als een leerproces, een oefening van de geest. Zo noteert hij in 1902 of 1903 in zijn Cahiers: ‘De anderen maken boeken, ik maak mijn geest.’
In die Cahiers, de schriften waarin hij jarenlang gedurende de ochtenduren vanaf 5 uur bijhield wat hem voor de geest kwam, staan heel wat fragmenten die hij bestemde voor een Verhandeling over de training van de geest. Die verhandeling wilde hij Gladiator noemen, naar een beroemd renpaard. Zelf heeft Valéry ook veel weg gehad van een gladiator. Je zou hem ook een jockey kunnen noemen of een dompteur, maar dan een die de taal dresseert. Valéry was een liefhebber van het spectaculaire gevecht op leven en dood waarin niets anders kon worden gewonnen dan oefening, beheersing. De arena waarin dit alles plaatsvond was de eigen geest, het wapen was de taal die zich aan zichzelf scherpte.
Valéry beschouwde de filosofie als een ‘mentale rijkunst’, een dressuur van de geest, een serie spirituele manoeuvres waarvan idealiter alleen hijzelf getuige was. Een groot deel van zijn leven heeft Valéry erin volhard zijn denkarbeid in volstrekte eenzaamheid uit te voeren, in de overtuiging dat een schrijver die zich richt naar een publiek zich onvermijdelijk en noodzakelijk daarnaar plooit, met als gevolg dat het denken wordt afgeleid van zichzelf.