Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.67 MB)

ebook (33.69 MB)

XML (7.46 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989

(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De ondergrondse belofte
Piet Calis' studie naar literaire jongerentijdschriften in de oorlog

Het ondergronds verwachten Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 door Piet Calis Uitgever Meulenhoff, 562 p., f 65,-

Ton Anbeek

In het tweede oorlogsjaar begint de bezetter zijn macht over het literaire leven in Nederland te vergroten. De oprichting van de Kultuurkamer leidt dan tot de gewetenskwestie: wie wil blijven publiceren, moet lid worden. Al toont niet iedere auteur evenveel karakter als Roland Holst, het openbare literaire leven raakt langzamerhand ontregeld. Geleidelijk verdwijnen de meeste literaire tijdschriften. Wie in de oorlog jong is en zijn gedichten kwijt wil, moet zelf een blaadje oprichten en dat clandestien laten circuleren. Van die vluchtige periodieken zijn er in de bezettingstijd veel geweest en nooit had iemand uitvoerig naar de inhoud daarvan gekeken. Die lacune heeft Piet Calis nu met zijn omvangrijke proefschrift Het ondergronds verwachten definitief dichtgestopt.

Calis richt zich vooral op de tijdschriften waarin de jongste generatie publiceerde. Veel van die auteurs zijn nu in de vergetelheid geraakt, al komt men soms opeens latere grootheden als Joekes, Marcus Bakker of Puchinger (bien étonnés...) als jong literator tegen. Van de behandelde tijdschriften is Podium het bekendst geworden, omdat het in de jaren vijftig tot het orgaan van de experimentele dichters zou uitgroeien.

Het meest interessant in de oorlogsjaren is De schone zakdoek, een blad in één exemplaar (dus eigenlijk geen tijdschrift in technische zin), dat in Utrecht werd vervaardigd door Getrude Pape en Theo van Baaren. De schone zakdoek vormt een van de zeldzame uitlopers van het internationale surrealisme, dat verder zoals bekend in Nederland nauwelijks een voet aan de grond kreeg. De beginselverklaring heette geheel in deze speelse geest ‘Beginselverduistering’, en bestond dus uit een zwarte bladzij. De medewerkers speelden surrealistische spelletjes die in het blad staan afgedrukt. Daarnaast vindt men werk van Lehmann en Van Geel, terwijl Buddingh' er zijn gorgelrijmen, zoals de onsterfelijke ‘Blauwbilgorgel’ in publiceerde. Eigenaardig genoeg voelden de initiatiefnemers er weinig voor om in 1945 het experiment bovengronds voort te zetten. Theo van Baaren zei: ‘Na de oorlog kwamen er zoveel tijdschriften uit, je had wel gek moeten zijn om er nog een te maken.’ En daarmee verdween een van de aardigste uitlopers van het interbellum.

Marsman en Forum

De schone zakdoek onderscheidt zich inhoudelijk sterk van de andere tijdschriften die Calis bespreekt. De poëzie die in die bladen werd gepubliceerd (en het ging vooral om gedichten - proza neemt een minderheidspositie in) bestaat voornamelijk uit nagalmen van Marsman. Op het eerste gezicht lijkt het eigenaardig dat jonge dichters in zulke barre omstandigheden poëzie met zo'n hoge romantische vlucht schreven. Calis verklaart het als een poging te ontsnappen aan de deprimerende realiteit. Misschien ligt het eenvoudiger: jongeren voelen zich nu eenmaal eerder aangetrokken tot de kosmische verlokking van een ‘groot en meeslepend leven’. Marsman betekende voor die generatie wat Lodeizen zal worden voor dichtende tieners uit de jaren zestig en zeventig: een ‘cultfiguur’.

Ook de essays die in de clandestiene bladen verschenen, bieden weinig nieuws: algemeen wordt de noodzaak van het ‘engagement’ onderstreept, de dichter moest niet losstaan van de wereld. Gemakkelijk herkent men de slogans van het vooroorlogse tijdschrift Forum. Het eigenaardige is dat de gepubliceerde romantische gedichten niet erg ‘geëngageerd’ lijken. Al met al laat de produktie in de clandestiene tijdschriften weinig verrassends zien. Marsman en Ter Braak zijn de vaders van de jonge scribenten.



illustratie
uit ‘De schone zakdoek’


Het is dan ook verwonderlijk dat Calis in zijn slothoofdstuk wil bewijzen dat de ontwikkeling van de naoorlogse literatuur al ‘ten dele’ in de door hem bekeken blaadjes zou zijn voorbereid, zowel op het gebied van de poëzie (de beweging van Vijftig) als op dat van het proza (Blaman, Hermans, Reve). Die stelling lijkt me niet te handhaven. Want wat is de relatie tussen de periodieken en de personen die Calis oproept met de revolutie van Vijftig? Natuurlijk, Kouwenaar publiceerde in Lichting, maar als nog ontroerend traditioneel dichter. Rodenko werkte mee aan Maecenas, maar hij behoorde later niet tot de harde kern van Vijftig. Zelf draagt Calis het materiaal aan dat zijn these over de doorwerking vernietigt: de vernieuwers van Vijftig publiceerden voor het grootste deel niet in de door hem onderzochte blaadjes. En, als gezegd, in de poëzie die er wel in verscheen, leefde vooral Marsman voort. Er loopt geen rechte lijn van een van deze sympathieke clandestiene bladen naar de Keizer der Experimentelen, Lucebert. Of naar Blurb van Vinkenoog of Braak van Kousbroek en Campert. Ook hier is Calis zelf de beste advocaat van de duivel: als het experiment werkelijk in de oorlog was voorbereid, waarom duurde het dan nog vier, vijf jaar voor de ritselende revolutie van Lucebert en de zijnen echt losbrak?

Hetzelfde geldt voor het proza. Het is in de clandestiene bladen zwak vertegenwoordigd (Hermans treedt alleen als dichter op). Calis' redenering verloopt als volgt: in de ondergrondse bladen werd om morele vernieuwing geroepen. Wel, dat brachten Reve, Blaman en Hermans, en dus is hun werk een voortzetting van de ondergrondse tendens. Maar ook deze conclusie wordt te snel getrokken. Want de naoorlogse roman stuitte op groot verzet in de toenmalige kritiek omdat hij zo nihilistisch, ontluisterend, amoreel enzovoort was. Van Duinkerken sprak over de ‘levensleer van de hongerwinter’, die in het werk van Blaman, Reve, Hermans werd gepredikt. Daar steekt het ontroerende idealisme dat men in de ondergrondse bladen vindt, scherp tegen af. Zo heeft Planije het in Parade der profeten over ‘het verloren vertrouwen in God, mens en schoonheid’. Sierksma stond in Podium het beeld van de nieuwe, de ‘adellijke’ mens voor ogen, terwijl de katholieken van Overtocht en de communisten van Zaans groen weer andere idealen hadden. Maar een idealistische visie koesterden ze allemaal. Er is een enkele uitzondering, zoals Klaas Woudt. Als deze Klaas Woudt na de oorlog een romancier van het formaat Hermans was geworden, zou Calis een been hebben om op te staan. Nu kan een onbevooroordeeld lezer van het materiaal alleen maar een grote kloof constateren tussen het clandestiene idealisme (waar de titel van Calis' boek naar verwijst) en het nihilisme in de naoorlogse Nederlandse roman.

Prestatie

Het is jammer dat Calis, in een te groot enthousiasme voor de door hem opgegraven tijdschriften, het belang van die bladen overschat. Zijn studie verliest uiteraard daarmee niets van haar documentaire waarde. Meer dan vijfhonderd bladzijden op een onderhoudende manier volschrijven over literatuur die eigenlijk - afgezien van de omstandigheden waaronder ze ontstond - niet zo bijzonder blijkt, dat is bovendien een niet geringe prestatie. Calis vult zijn materiaal aan met uitspraken van de hoofdpersonen of mensen uit hun omgeving die hij interviewde. Daardoor ontstaat een buitengewoon boeiend, soms aangrijpend verhaal. Zo roept hij de weerbarstige persoonlijkheid van Leo Frijda op, dichter met revolutionaire ideeen en verzetsheld die in 1943 ter dood veroordeeld en gefusilleerd werd. Een van de vele slachtoffers van de bezetting, maar zijn geschiedenis blijft bij omdat in de korte tijd dat hij leefde iets opflitste van de grote mogelijkheden die hij in zich had.

De studie van Calis boeit niet zozeer door de literatuur die erin beschreven wordt, maar vooral omdat de jonge schrijvers op de voet worden gevolgd bij het produceren en verspreiden van hun ‘verboden’ tijdschriftjes. De meesten zouden na de oorlog niet meer schrijven of in ieder geval: niet meer publiceren. Twee, Kouwenaar en Hermans, ontwikkelden zich in een andere richting tot de belangrijkste naoorlogse auteurs. En enkelen, waaronder een van de meest getalenteerden, overleefden de oorlog niet.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945


auteurs

  • Ton Anbeek