Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.67 MB)

ebook (33.69 MB)

XML (7.46 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989

(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

‘Ik wil een rustig man worden en gelijk Boeddha mijn glimlach verzorgen’
De brieven en de ‘Boontjes’ van Louis Paul Boon

Als een onweder bij zomerdag De briefwisseling tussen Louis Paul Boon en Willem Elsschot Bezorgd door Jos Muyres en Vic van de Reijt Uitgever Querido, 112 p., f 29,90
Brieven aan literaire vrienden door Louis Paul Boon Uitgever De Arbeiderspers (Privé-Domein), 240 p., f 49,90
Boontjes deel 1: 1959-1960; deel 2: 1961 door Louis Paul Boon Samenstelling en annotatie Herwig Leus, Julien Weverbergh, Wim de Poorter en Frans Vyncke Uitgever Houtekiet, 418 p., f 54,50 per deel

Diny Schouten

‘Beste Pol, Gij zijt formidabel, met uw potlood en uwen inkt. Dat is het laatste. Al schreeft gij met stront...’

Die formidabele zin is van Willem Elsschot, die hem in januari 1945 op papier zette om de dertigjarige (en dertig jaar jongere) Louis Paul Boon per ommegaand moed in te spreken. Als antwoord op Boons neerslachtige brief schrijft Elsschot meer opbeurends, in al even kapitale bewoordingen: ‘Wees met u zelf niet ontevreden en dank de Heer die u gemaakt heeft zooals gij zijt: een ongelikte beer, voorzien van vier stevige klauwen.’ Boon, die zijn bezorgdheid had geuit hoe Elsschot zijn evacuatie naar Brussel mocht hebben doorstaan, wordt met opgeruimde achteloosheid gerustgesteld: ‘Maak u in mij niet ongerust. Toen mijn ruiten de derde maal uitvlogen heb ik met mijn oude bedgenoot mijn biezen gepakt en mijn intrek genomen bij mijn oudste dochter in Brussel, gevolgd door die eene zoon die ik nog steeds aan mijn been heb. Laat de Duitschers zich nu maar verder oefenen. Hun munitie zal wel eens opraken.’

Boon schreef Elsschot zijn nood over het als zware last gevoelde schrijverschap; de infame reacties op zijn roman over Vincent van Gogh Abel Gholaerts hadden hem op het hart getrapt: ‘We mogen schrijven wat we willen, we mogen ons hart uit onze borst halen en zeggen: neem, hier is het. Wat zal men zeggen? Er ontbreekt een n aan. En als ik mij dan afvraag waarom ik nog wil verder schrijven dan moet ik mijzelf antwoorden: omdat gij het graag doet, omdat gij het niet missen kunt, omdat ik iets moet hebben om mij aan vast te houden of dat ik anders omver val.’ Boon klaagde bitter over gebrek aan waardering (‘Iets wat goed is in Vlaanderen zit vergeten’), maar de grond van zijn somberheid is de twijfel of hijzelf zich ooit in zijn werk zal kunnen ‘uitspreken’ - zijn Vergeten straat beschouwt hij ‘als ik er goed over nadenk’ als een mislukking.

Vergeten straat was Boons derde boek. Het debuut De voorstad groeit was in 1942 bekroond met de Leo J. Krynprijs en in 1943 uitgegeven door Manteau. Abel Gholaerts verscheen in 1944. Aan het eind van datzelfde jaar had Boon het voltooide typoscript van Vergeten straat naar Elsschot gezonden, een gewoonte die was ontstaan nadat Elsschot was ingegaan op Boons met schroom gedane verzoek om diens ‘eerlijke, hartsgrondige meening’ te mogen horen over Gholaerts. Elsschot had er ‘zéér mooie dingen’ in gevonden, maar viel erover dat Boon in het boek bangelijk verzweeg dat Gholaerts de zoon was van een pastoor: ‘Het maken van dat kind had een kapitale scène kunnen zijn. Jammer.’

Van de briefwisseling tussen Boon en Elsschot zijn zesentwintig brieven bewaard gebleven: twintig van Boon, zes van Elsschot. Eigenlijk geen zes maar vijf, want één brief is Elsschots inleiding op Boons in 1947 verschenen kroniek Mijn kleine oorlog. ‘Ik wou verdomme dat u weigerde,’ had Boon aan Elsschot geschreven: het verzoek om dat voorwoord was oorspronkelijk afkomstig van Nico Rost, die er een Nederlandse uitgever voor dacht te hebben gevonden, en Boon vond het merkbaar gênant om dat verzoek over te brengen. ‘Kwestie van den verkoop in Nederland,’ zette Boon er grimmig bij.



illustratie
Louis Paul Boon
j.c. boon


‘Een harde vriendschap’, is de ondertitel van Als een onweder bij zomerdag. De briefwisseling tussen Louis Paul Boon en Willem Elsschot. Het citaat plukten de bezorgers uit een in deze briefuitgave opgenomen prachtstukje van Boon, geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Vlaamse Staatsprijs voor proza aan Elsschots novelle Het dwaallicht in 1949. Boon gedenkt er de woorden in die Elsschot zich bij hun eerste ontmoeting (het diner in Aux Armes de Bruxelles waarmee de Krynprijs werd gevierd) liet ontvallen: ‘Dan sloeg hij zijn armen om mij heen, en hij zei: Broer, ge hebt daar iets gemaakt dat goed is.’ ‘Maar hij werd een broer waar ge ruzie mee hebt en waar ge tegen vecht,’ vervolgt Boon, ‘doch die ge verdedigt met hand en tand als er zich vreemden gaan mee moeien. Een harde vriendschap.’ In 1970 schreef Boon nogmaals (en voor het laatst) in de Vooruit over Elsschot: ‘Wel met een beetje trots mag ik zeggen, Elsschot persoonlijk te hebben gekend, en met hem te hebben gepraat en ruzie gemaakt. Want ik was in die tijd nog een snotneus met allerlei waanwijze gedachten, en Elsschot een ouwe heer die het van niemand meer wou gezegd krijgen. Daar had hij gelijk in, en ik ook.’

Borms

De ruzie waar Boon op doelt was eens voor al. Met Brief XXIV, geschreven in maart 1947, brak de vriendschap op het gedicht ‘Borms’, dat Elsschot wilde opdragen aan Boon. Boon weigerde geschrokken: ‘En nu, ja, ik heb dat gedicht over Borms gelezen. Gij hebt moed. Gij durft tegen heel de wereld stroom op te roeien. Dat is zeer mooi van u. Maar besef tevens dat door de schuld van de Bormsen (slachtoffers van de even grote schuldige: de Belgische Staat) zovelen mijner vrienden gestorven zijn in Dachau, in Breendonk, in Buchenwald. (...) Begrijp me goed, vriend, dat ik nog steeds officieel een communist ben, en toch tegen de partij in de kleine zwarte verdedig. Als gij dan de verdediging van Borms onderschrijft, wil ik die samen met u onderschrijven. Maar wat ik niet wil, dat is, termen onderschrijven zoals “Vlaanderen's Eergevoel”, of zoals: “het Vlaamse volk dat genoeg gebedeld heeft aan de poort.” Ik haat zoiets, vriend De Ridder, ik walg van die dingen. Vandaag of morgen zullen zij weer door onze straten trekken met hun leeuwenvlaggen, hun benagelde botten, hun roffelende trommen.’

De briefwisseling tussen twee harde koppen als Elsschot en Boon is als uitgave van ongemeen hoog literair niveau, misschien juist omdat Boon zich bij zijn ‘waarde vriend De Ridder’ niet erg op zijn gemak voelde. De brieven aan andere ‘literaire vrienden’, die Jos Muyres bezorgde in de serie Privé-domein steken er bleekjes bij af. De correspondenten zijn de schrijvers Maurice Roelants, Raymond Herreman, Hubert Lampo, Jan Schepens, Gerrit Borgers, Jan Walravens, en de uitgevers Angèle Manteau, Reinold Kuipers en Bert Bakker: een gezelschap literaire mandarijnen, met wie Boons betrekkingen (op Jan Walravens na) voelbaar afstandelijk bleven. Brieven aan literaire vrienden ‘stelt de lezer in de gelegenheid een kijkje te nemen in de keuken van Boons schrijverschap,’ zegt Muyres in zijn inleiding. Daar is helaas zowat alles mee gezegd. Het merendeel van de brieven gaat over Boons medewerking aan literaire tijdschriften, betreffen verzoeken om recensie-exemplaren of vragen om bemiddeling bij het vinden van vaste inkomsten - Boons financiële omstandigheden waren tot zijn aanstelling als redacteur van de Vooruit (in 1954) buitengewoon benard. Nogal eens klinkt Boon vermoeid als het gaat om toekenning van literaire prijzen: de soort waardering waarop hij inderdaad zeer lang (tot 1972, toen hem de Staatsprijs werd toegekend) op heeft moeten wachten. Tegenover Herreman laat hij zich (in 1957) gemelijk iets ontvallen over de ‘Claesen en Timmermansen’ die wél gelauwerd worden, maar dat het er allemaal niet meer toe doet: ‘Sinds drie jaar schreef ik niets meer, geen woord, geen letter. Ik heb niets meer te zeggen. Ik wil een rustig man worden, op een bank in mijn tuin zitten, en gelijk Boedha mijn glimlach verzorgen.’ De jonge Boon, met overmoed schrijvend aan zijn Madame Odile (de oorspronkelijke titel van De Kapellekensbaan) kon nog wel eens mooi uithalen. In 1946, uit een brief aan Jan Schepens, redactiesecretaris van De Vlaamse Gids, in welk tijdschrift steevast gekrakeel was om Boons boekenrubriek ‘Geniaal... maar met te korte beentjes’: ‘O Jan mijn man die madame odile slaat de hele Vlaamse literatuur omver. Al wat tot nu toe bij ons geschreven werd is kinderspel, groteske pogingen van dilettanten, zeever in pakjes.’

Naar (op het oog) even zelfverzekerde passages over eigen kunnen verwijzen de editeurs van de integraal verzamelde Boontjes, waarvan nu twee delen verschenen zijn. De uitgave is op minstens acht delen berekend, want Boon vulde negentien jaar zijn hoekje in de Vooruit, vrijwel zonder onderbreking: een feuilleton van vijfduizend bladzijden, ‘iets dat ze na mijn dood zouden bundelen tot een monsterboek in tien delen, en dat de bijbel van deze tijd ging zijn’, schreef Boontje bij het jubileum van zijn vijfhonderdste stukje, en: ‘een meesterwerk waaraan Fedor Maria Vestdijk zèlf een puntje mag zuigen’. Leus en Weverbergh nemen in de inleiding zulke uitspraken hoogst ernstig op, en spreken daarom van ‘Boons levenswerk’, en ‘een groots opgezette roman fleuve’, maar daarmee smokkelen ze toch stiekem, want ‘Boontje’ zei zulke dingen gelukkig maar als grapje. ‘Groots opgezet’ werden de Boontjes juist niet, hun argeloosheid is er nu juist zo aardig aan. In de ‘Boontjes’ is de schrijver inderdaad een rustig man geworden, die gelijk een Boeddha ‘zijn glimlach verzorgt’. Als het een dag zo eens wat minder uitkwam breide Boon gewoon een stukje verder aan het zotte ‘zondagsleven’ van de geboezemde superstar ‘Pompon’, een wonderlijk amalgaam van Marilyn Monroe, Zsa Zsa Gabor, Mamie van Doren, Brigitte Bardot en andere lieftalligheden, keuvelde hij niets dan een moppentrommel bijeen, of vertelde hij een vers verschenen boekje na van Henri - ‘Heeft u ook de zenuwen?’ - Knap, In deel twee maakt het zondagsfeuilleton over filmcarrière, zelfmoordpogingen en huwelijken van Pomponneke plaats voor een wekelijkse handleiding in het kaartleggen. Boon geeft daarin het soort waarzegsters-platitudes over het verloop van de menselijke reis, en toch is dat soms onverwacht mooi en diep (tot het commentaar bij de Boontjes 1961 hoort een niet onaardige, geleerde beschouwing over de betekenis van het tarotspel voor Boons oeuvre). Het heeft allemaal wel degelijk recht om integraal in prachtband-met-leeslint verzameld te worden, om dezelfde reden waarom het niet gezond is om de highlights uit een opera achter elkaar te horen. Het tempo wordt daar overspannen van, en Boontjes mindere dagen doseren daarom zeer goed de hoogstandjes. Om het een ‘roman fleuve’ te willen noemen is een beetje quatsch, Boontje zelf zei eenvoudig dat hij elke dag een eitje legde, ‘en er wat bij kakel’. Het meeste ís ook niet meer dan amusant gekakel: bijeenverzonnen avonturen van bijeenverzonnen personages als ‘Miss Blauwbaard’, ‘Ganzemanneke’, ‘meneer Krawat’ en ‘boer Woestenbeer’ uit ‘Waaiendijck’, ‘Manke Fiel’, ‘nicht Elsje’, ‘Peetje Sooi’, mensen die blijmoedig hun zwarigheden torsen. Vervelen doet die doorlopende voorstelling van komische sketchjes niet, al schrijft de Boon die het over zichzelf heeft, of over al wie er in zijn buurt komt, het prachtigst. Een stukje over griep begint zo: ‘Ware ik in uw plaats, ik zou dit stukje vandaag niet lezen. Ik schrijf het met de huiver over de rug, al niezend en al snotterend. Ik voel het best genoeg, het gaat griep worden. Blijf dus uit de buurt want lang geleden zei Oma het reeds: 't Komt allemaal rap genoeg vanzelf, dat ge 't niet moet gaan zoeken.’ Bij dát genre stukjes dringt de overeenkomst met Carmiggelt zich op. Het is misschien godslasterlijk om te veel over het verschil te zeggen, maar ik kan niet voor me houden dat in mijn ogen Boon de bovenmeester is. Bij beiden zit koketterie verstopt in de rol van een wat bedaagd ‘namaak-ik’, dat zonder zich druk te maken kan kijken naar het draaien van de wereld, omdat het zich verzoend heeft met zijn desillusies - maar Boons ‘Boontje’ is toch net iets minder een cliché, en bovendien verzoenender. Er zijn bewijzen voor het bestaan van een ander schrijversego, de grommende, vertwijfelde Isengrimus, die in deze jaren zachtjes met zijn kettingen rammelde, maar die zich koest hield - de Boon die vroeg wat alles voor zin mocht hebben, de Boon die door de Heer voorzien werd ‘van vier stevige klauwen’.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Als een onweder bij zomerdag. De briefwisseling tussen Louis Paul Boon en Willem Elsschot

  • over Brieven aan literaire vrienden

  • over Boontjes 1959-1965


auteurs

  • Diny Schouten

  • beeld van Louis Paul Boon