Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990 (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.08 MB)

ebook (24.65 MB)

XML (4.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990

(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

De monarchie als fetisj

Een over Oranje Of de Republiek der Nederlanden door Hans van den Bergh Uitgever G.A. van Oorschot, 38 p., f 14,90
The Monarchy A Critique of Britain's Favourite Fetish door Christopher Hitchins Uitgever Chatto & Windus, CounterBlasts no. 10, 42 p. Importeur Consul Books f 14,90
Koningin Emma Regentes van het Koninkrijk door Marcel E. Verburg Uitgever Bosch & Keuning, 219 p., f 39,50
Een eeuw vorstinnen Honderd jaar vrouwen op de Nederlandse troon door dra M.G. Schenk Uitgever De Boekerij, 152 p., f 39,90

Diny Schouten

Alle Nederlanders zijn gelijk, maar sommige families - ze kunnen bijvoorbeeld Guglielmo of Van Amsberg heten - zijn net iets gelijker dan andere. Kan iemand dat wat schelen? Er bestaat in Nederland een eerder op folklore en bijgeloof dan op historie gebouwd instituut dat ‘Het Koninklijk Huis’ genoemd wordt en van ‘Oranje’ heet te zijn, welks leden ‘onschendbaar’ zijn verklaard, dat vrijgesteld is van belastingplichten en successierechten, en waarvan het clanhoofd van staatswege toestemming heeft om, uit overwegingen die buiten de parlementaire controle vallen, aan een wet kracht van bestuur te onthouden. We verbeelden ons dat we in een democratisch land leven en dat ‘ons volk’ naar verlichte denkbeelden van twee eeuwen her soeverein gemaakt is, maar zouden we een tegenvoeter, zeg een Chinese geleerde in het staatsrecht die hier de boel eens kwam inspecteren, van iets anders kunnen overtuigen dan dat we ons diep hebben te buigen voor de sterke wil van een welgestelde, vrijzinnig-christelijke mevrouw, woonachtig in Den Haag, die in haar correspondentie altijd vermeldt dat God exclusief op háár hand is?

Hans van den Bergh, literatuurprofessor van zijn vak maar met bekommernis om de publieke zaak, beklaagt zich in zijn schotschrift tegen Oranje herhaaldelijk dat hij de enige is die zich druk maakt over de bedenkelijke atavismen in ons staatsbestel. Zijn verongelijktheid dat er tóch niemand te vinden zal zijn die naar hem luisteren wil, lijkt als voorspelling zichzelf te hebben vervuld. Het schotschrift Eén tegen Oranje of de Republiek der Nederlanden is al een paar maanden uit, en ik heb niet gemerkt dat er iets anders op volgde dan een veelzeggend zwijgen.

Het is jammer dat Van den Bergh het niet kon nalaten om de denkbeelden van ‘de Weense toverdokter’ erbij te halen om zijn weerzin tegen een over het Nederlandse volk wakende ‘Moedergodin’ te verklaren. Die koddigheid doet af aan de verbluffende overeenkomsten die de antropoloog zou zien met ‘primitief’ of ‘onderontwikkeld’ geheten culturen - en het is leerzaam om dat eens in het gezicht geslingerd te krijgen. Christopher Hitchins, die eveneens via een pamflet lucht geeft aan dezelfde ergernis - ook over het Britse koningshuis heerst een ‘officiële’ maar onfeitelijke opinie dat het slechts een ceremoniële, decoratieve functie vervult - noemt de publicitaire tamtam over een botje waarde Britse Koningin-Moeder onlangs bíjna in was gebleven, onder de voorbeelden van ‘het soort afgodendienst waarvan we ons voorstelden dat we naar India en Afrika gingen om het te genezen’. Hitchins neemt in zijn Critique of Britain's Favourite Fetish de mythische en mystieke aspecten van het koningshuis anders dan Van den Bergh níét luchtig



illustratie
Wilhelmina, Juliana en Beatrix, 31 januari 1956


Honderd jaar koninginnen in Nederland

op. Het vormt de kern van zijn waarschuwing tegen ‘politiek georkestreerde magie’. De staat verdedigt een fiks aantal reactionaire waarden (‘de continuïteit’, ‘de nationale eenheid’, ‘de stabiliteit’) door de idolatrie voor ‘een Poujadiste met ideeën boven haar stand’ te regisseren, waarschuwt Hitchins. Zijn voorbeelden zijn onder zijn nadere inspectie allerminst onschuldig. Een van de kleinere, geniepige, is het gordijntje dat een plaquette in Westminster Hall tijdelijk aan het oog onttrok. De gebeurtenis die erop gememoreerd werd, was dat Karel I op die plek zijn doodvonnis aanhoorde, maar bij een bezoek van Elizabeth II ter gelegenheid van driehonderd jaar The Crown in Parliament werd díé herdenking minder passend geacht. Bij dezelfde tentoonstelling (over ‘onze’ William III en Mary) was Williams onderwerping van de katholieke Ieren - de wortel, mag men wel zeggen, van een sedertdien onstabiliserende maatschappelijke factor - discreet overgeslagen. Dergelijke staaltjes van het kuisen van ‘compromitterende’ historie, schrijft Hitchins allerminst ‘amused’, dateren uit dezelfde tijd ‘dat zelfs in de Sovjet-Unie en Polen een hele reeks tot dusver onnoembare gebeurtenissen konden worden onderworpen aan een onvooringenomen evaluatie’.

Ministerslijn

De verontwaardiging van Van den Bergh in Eén over Oranje is theoretischer. Als acute klacht heeft hij alleen de kruiperigheid der autoriteiten versus het hooghartig egoïsme van prinses Christina. Maar natuurlijk zijn er ook hier heel wat lijken weggemoffeld in de kast. Van den Bergh maakt zich vrolijk over de vijf miljoen goudguldens waarvoor de latere koning Willem I zijn troonaanspraken ruilde tegen het door Napoleon aangeboden hertogschap over Fulda, of Wilhelmina's in 1943 aan minister president Gerbrandy verzonden voorstel om de te verwachten naoorlogse herinrichting van Nederland te beginnen met het naar huis sturen van het parlement.

Waar het Van den Bergh ernst wordt is dat ook van de recentste twee ‘Oranjes’ vergaande staatsbemoeienis bekend is geworden: Juliana, die het kabinet-Den Uyl afdwong, en Beatrix, die het tweede kabinet-Van Agt probeerde te voorkomen. Toevallig helemaal geen slechte ideeën, vindt Van den Bergh, maar juist de toevalligheid waardoor ze in de openbaarheid kwamen maakt hem nog kwaaier. Dat de koningin wekelijks, over een directe ‘ministerslijn’, confereert met de premier, dat níét bekend mag worden wie haar raadgevers zijn, noch wat haar adviezen inhouden, impliceert dat we in staatsrechtelijke zin geen burgers maar onderdanen zijn. Tot zover is het betoog ferm en verstandig; het is werkelijk jammer van de moppigheid van ideetjes als dat we er als natie het beste aan deden om het voorbeeld van Zwitserland of Italië te volgen. Daar spelen, aldus Van den Bergh, ‘vriendelijke oude heren of dames waar nooit iemand iets over hoort, ceremonieel staatshoofdje, zonder ook maar de minste invloed of bevoegdheid’.

 

H.M. Beatrix, zo valt te leren uit ‘dra’ M.G. Schenks gedenkboek Een eeuw vorstinnen, heeft de beleefdheid ons nimmer ‘onderdanen’ te noemen. Voor onze huidige vorstin zijn we ‘medeburgers’, verzekert mevrouw Schenk devoot. En ook bevestigt ze wat Van den Bergh slechts kon gissen: dat het onze koningin zéér behaagt om zich te laten complimenteren met haar ‘republikeinse gezindheid’. Mevrouw Schenk vergelijkt de levens van vier opeenvolgende koninginnen op de thematische grondslagen van jeugd, educatie, huwelijk, dynastieke opvattingen, openbaar optreden en oude dag. Die ‘voorheen & thans’-methode maakt haar boek onserieuzer en onfeitelijker dan ik op grond van de gediplomeerdheid van de doctoranda hoopte dat het zou zijn. Het komt er kort gezegd op neer dat de historica er niet over uit verteld raakt hoe verbazend veel er veranderde in honderd jaar. Ze richt haar belangstelling op de aandoenlijkheidswaarde: Emma als de ‘liefste oude dame van Europa’, Wilhelmina als ‘Moeder des Vaderlands’, Juliana als de maatschappelijk werkster die ze liever had willen worden, Beatrix als de toffe meid die zich zómaar, spontaan, op haar verjaring liet zoenen door een Jordaner. Van de liefhebberijen van de vier vorstinnen (in chronologische volgorde: kantklossen, aquarelleren, toneelspelen en boetseren) kun je niet zeggen dat die publicitair niet voldoende breed zijn uitgemeten, de herhaling ervan is hier even obligaat als de bewoordingen afgekloven zijn; na vluchtig afgehandelde affaires als die om Greet Hofmans (1956), het huwelijk van Irene (1964) en Lockheed (1976) heet het dat ‘de mens Juliana’ degene is van wie men kan zeggen ‘dat zij de enige was die stond voor hetgeen zij zei en deed’. Voor mevrouw Schenk heeft ‘Jula’ toch al een streepje voor; het onderschrift bij een foto van een paard rijdende prinses Beatrix luidt vinnig: ‘Het beoefenen van de paardesport hoort tot de traditionele bezigheden van leden van koninklijke families. Als kind had Juliana het ook geleerd, maar al in haar studententijd is zij ermee opgehouden. Op een vraag waarom, luidde het antwoord: Ach, ik houd er niet zo van je wil aan een dier op te leggen.’

Protégés

Bij de gelegenheid van ‘honderd jaar vorstinnen’ (Koningin Emma, tweede echtgenote van Willem III, werd in november 1890 tot regentes benoemd, eerst over haar echtgenoot en drie dagen later over haar tienjarige dochter Wilhelmina) verscheen ook een serieuze studie: de staatsrechtelijk georiënteerde Emmabiografie van Marcel Verburg. Verburg concentreert zich op de diverse kleinere conflicten tussen Emma en haar opeenvolgende vier kabinetten, en op de totstandkoming van de (verruimde) Kieswet van 1894, waarvoor de minister-president Van Tienhoven haar dwong om de kamer te ontbinden. Ze vergaf het hem nimmer. Van Verburg valt helaas niet te zeggen dat hem de gave van een mooie penvoering geschonken is; hij presenteert zijn onderzoekingen plichtmatig en angstvallig minutieus. Aan de dorheid van de materie heeft ook de Koningin-Regentes schuld; de indruk die je uit dit boek krijgt is dat al wat haar interesse had in regeren zich beperkte tot het protegeren van lievelingen van wijlen haar echtgenoot, meest kolonels uit het door het hof gekoesterde ‘Infanterie-Regiment Grenadiers en Jagers’. Willem III, uit andere publikaties dan deze nu bepaald niet bekend als een zorgzaam huisvader voor zijn onderdanen, wordt door Verburg met onstaatsrechtelijke nadruk gepresenteerd als iemand die zich ‘als mens, weliswaar in de late herfst van zijn leven, een liefhebbend echtgenoot en vader had betoond’. Wat Emma als regentes betreft: de politieke werkelijkheid staat ver af van de idylle van de ziekenhuis bezoekende, kantklossende ‘liefste oude dame van Europa’ (van haar kan overigens wel gezegd kan worden dat ze gevoel voor publicity had). Als opperbevelhebster van het Nederlandse leger droeg ze zorg dat ‘de verrichtingen in Indië’ in elke troonrede opnieuw het predikaat ‘loffelijk’ meekregen. Opmerkelijk, maar je kunt het ook stuitend noemen, is de onverzettelijkheid van de Regentes, die liever haar minister van Oorlog ontsloeg dan haar privileges inzake bevorderingen op te geven. (Seyffardt, met wie de hevigste conflicten ontstonden, diende zijn ontslag daadwerkelijk in wegens haar traineren van een benoeming uit nooit bekend geworden motieven). ‘Een braaf burgervrouwtje, dat meer te rade gaat met haar hart dan met haar verstand,’ oordeelde minister Weitzel, toen het kabinet het regentschap van de betrekkelijk recent uit Duitsland geïmporteerde prinses moest goedkeuren. Voor Verburg is dat kennelijk té erg: hij citeert Weitzel in een noot. Het slothoofdstuk van Koningin Emma, Regentes van het koninkrijk wordt ingenomen door de evaluatie van Emma's staatkundige verrichtingen. Dáár heet Emma, met zalvende overbodigheid en geheel in tegenspraak met de voorgaande hoofdstukken: ‘een leergierige vrouw, voor wie niets te veel was, als de plicht dat van haar eiste’. Welk ontzagwekkend taboe is het toch, dat een laat-twintigste-eeuwse, vermoedelijk inkeurige wetenschapper aan een christelijke universiteit zo'n geur van heiligheid meent op te snuiven bij een obscuur prinsesje met ambities boven haar stand, van wie het gebeente reeds lang tot stof is weergekeerd? De monarchie als fetisj - maar het zal gewoon wel zijn omdat de toegang tot het Koninklijk Huisarchief bewaakt wordt door lakeien.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Eén over Oranje of de Republiek der Nederlanden


auteurs

  • Diny Schouten

  • over M.G. Schenk

  • over Marcel E. Verburg