Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990 (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990
Afbeelding van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990Toon afbeelding van titelpagina van Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.08 MB)

ebook (24.65 MB)

XML (4.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrij Nederland. Boekenbijlage 1990

(1990)– [tijdschrift] Vrij Nederland–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ton Anbeek
Vervolg van pagina 1

karakters. En tenslotte veronderstelt deze aanpak dat de schrijvers en dichters geplaatst worden in een bepaalde tijd en niet worden gezien in een tijdlozer perspectief. Dit historisme valt niet zo erg op omdat Anbeek niet afwijkt van de tamelijk gebruikelijke chronologische uiteenzetting en zich bepaald beperkingen heeft opgelegd in de uitstapjes naar de ideeëngeschiedenis, iets wat een schoolboek-geschiedenis als Het spel en de knikkers van Piet Calis, F.P. Huygens en B.W.E. Veurman wel doet (en zo aantrekkelijk maakt). Anbeek heeft wel waardering voor de manier waarop Herman Pleij, F.P. van Oostrom en Marita Mathijsen een bredere geschiedschrijving beoefenen, maar waarom hij zichzelf dan zoveel beperkingen heeft opgelegd, is niet duidelijk.

‘Literatuurgeschiedschrijving is beeldvorming’ zei Anbeek in zijn oratie in 1982. Zijn geschiedenis verandert echter niet erg veel aan het bestaande beeld, wat nog versterkt wordt door de strikt chronologische manier waarop hij zijn boek heeft geschreven. Toch schrijf ik dit met enige aarzeling, want veel van wat Anbeek weglaat vul ik tijdens het lezen zelf in, terwijl voor iemand die zijn boek als zijn eerste literatuurgeschiedenis leest het dé geschiedenis is, met alles wat er weggelaten is. Hij zal dan weliswaar lezen over de Tachtigers, het naturalisme, het symbolisme in Nederland, de neoromantische en neoclassicistische tendenties, het expressionisme, Nijhoff, Forum, Van Schendel, Criterium, Achterberg, de Vijftigers, de naoorlogse schrijvers Blaman, Van het Reve, Hermans, de kleine realisten en de Revisorgeneratie, maar bijvoorbeeld niets over al de individuele schrijvers die ik al noemde of de literatuur van de zuilen (katholicisme en protestantisme) in de jaren dertig. De reden is waarschijnlijk dat de schrijvers van De gemeenschap, De nieuwe gemeenschap en Opwaartsche Wegen niet wezenlijk hebben bijgedragen aan de literaire normverandering. Alle beginselverklaringen en poëtica's aan de hand waarvan Anbeek zijn geschiedenis heeft geschreven zijn van zuiver literaire en niet van levensbeschouwelijke aard, hoogstens vermeldt hij (zoals in het geval van het ‘Ander proza’) dat er een politieke of ideologische kant aan zit.

Spilfunctie

Door de veranderingen in de literaire oriëntatie als leidraad te nemen komt Anbeek natuurlijk herhaaldelijk in moeilijkheden als hij een schrijver nergens bij kan indelen. In het geval van Nijhoff heeft dat zijn voordelen, omdat diens ambiguïteit hem goed van pas komt precies midden in zijn boek: Nijhoff vervult een spilfunctie aan wie hij veel kan illustreren. De vraag of een schrijver of dichter al dan niet tot een bepaalde richting behoort wordt door Anbeek vaak als een alibi gebruikt om het ook over verwante dichters te hebben, een methode waardoor zijn uitgangspunt er in de praktijk minder strikt gaat uitzien. Het globale overzicht dat Anbeek geeft wordt nog meer genuanceerd door het herhaaldelijk optreden van wat hij ‘dieptepeilingen’ noemt: een iets uitvoeriger bespreking van romans of gedichten die voorbeelden zijn van een kleine revolutie in de literatuur. Anbeek geeft dan uiterst beknopte maar scherpzinnige interpretaties. Het is de afwisseling van ter zake doende algemene geschiedschrijving en deze functionele en kernachtige illustraties waardoor het boek geleidelijk zijn gehalte krijgt. Anbeek heeft voor de periode die hij behandelt natuurlijk veel steun aan de vele detailstudies die beschikbaar zijn, maar hij is er niet van afhankelijk. Juist uit zijn ‘dieptepeilingen’ blijkt dat hij van zijn eigen waarnemingen uitgaat, wat zijn boek in al zijn distantie een persoonlijke consistentie verleent.


De dbnl is niet gemachtigd een illustratie uit het origineel hier weer te geven.

Ton Anbeek
klaas koppe


Het beeld van de Nederlandse literatuur verandert door Anbeeks boek niet wezenlijk omdat zijn optiek nog een te traditionele is. Voor een ander beeld had hij zich vaker moeten verplaatsen in de positie van een lezer in de eenentwintigste eeuw. Een geschiedenis van de Nederlandse literatuur van (nagenoeg) de afgelopen eeuw aan het eind van de twintigste eeuw vraagt langzamerhand om een aantal sweeping statements die iets in een flits samenvatten. Daar is soms wel sprake van, maar zo terloops dat Anbeek de reikwijdte er niet van lijkt te zien. Het valt hem op dat in de Nederlandse literatuur een ontkerstening op grote schaal plaatsheeft, maar dat de schrijvers in de tweede helft van deze eeuw niettemin nog in groten getale over het geloof schrijven - het soort observatie dat men kan vergelijken met die voor de negentiende-eeuwse literatuur toen de Tachtigers afscheid namen van de preekstoelschrijvers. Verhelderend is ook een andere opmerking, eveneens iets waar men zich niet zo bewust van is: het grote verschil tussen de prozaisten (Blaman, Hermans, Van het Reve) en de dichters (de Vijftigers) en de schilders (Cobra) na de oorlog. Bij de prozaïsten bestond de neiging om de mensen somberder en kleiner te maken, bij de dichters en schilders was daarentegen alles gericht op het vitaliseren van het leven. De Nederlandse literatuur schijnt altijd een Januskop te hebben gehad: de pessimist Emants tegenover de optimist Gorter, de het leven ‘dervende’ Bloem tegenover de music-hall Van Ostaijen, de morose Hermans tegenover de vitale Lucebert. De lachende derde is dan Gerrit Komrij.

Het zijn zulke (in dit geval nogal wilde) generalisaties waaraan het ontbreekt. Er ontbreekt nog veel meer aan deze Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (zoals de bijna niet te verantwoorden afwezigheid van de hele Vlaamse literatuur), maar wat er wel in staat heeft een doordachte samenhang en wordt niet ontsierd door al te veel parti pris, wat voor een betrouwbare geschiedenis van de literatuur (na de wat al te zeer door Anbeek verguisde Knuvelder) een weldaad is.

■


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985


auteurs

  • Carel Peeters

  • beeld van Ton Anbeek