Yang. Jaargang 10
(1974)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
De mens Clem Schouwenaars
| |
[pagina 73]
| |
systematisch alle bruggen op te blazen. Verliet zijn vrouw. Zei z'n baan op. Verstrikte zich in een verhouding. Deed een zelfmoordpoging. Trok zich een jaar lang haast als een eremiet terug in Lampernisse. Werkt nu hard, heeft zich een beetje uit het ‘mondaine literaire leven’ teruggetrokken. Clem Schouwenaars is dus eigenlijk toch geen vlotte jongen. Wie en hoe hij in feite is, lees je het beste in zijn boeken, die haast onverbloemd autobiografisch zijn.’Ga naar eind(3). Wie is deze man, met de voor zijn leeftijd ongewoon witgrijze krulharen, de steevast dezelfde donkere hoornen bril, de skeptische, ietwat misprijzende neerwaartse trekken om de mond, de man met het hart op de tong en in de pen, die vooral schrijft voor zijn persoonlijke hygiëne en daarbij, zoals wel eens gezegd wordt, nog sneller schrijft dan wij kunnen lezen? Zijn werken geven er inderdaad een antwoord op. Clemens-Renaat-Alice-Jozef Schouwenaars werd geboren onder het sterrebeeld van de Steenbok op 28 december 1932 te Oude-God, een gehucht van de gemeente MortselGa naar eind(4). Zijn vader, Jozef Schouwenaars (Mortsel, 1902-Mortsel, 1960), en moeder, Angèle Van Puymbrouck (Borgerhout, 1905-Mortsel, 1960), kregen vier kinderen: het eerste werd dood geboren, het tweede, Clemens, ging op tweeënhalfjarige leeftijd dood aan kroep, het meisje Greta, dat in 1930 werd geboren, stierf in 1943 onder de puinen van een Amerikaans bombardementGa naar eind(5). Clem bleef als enig kind over en zal zijn leven lang door zijn moeder verwend blijven. Vader Jozef Schouwenaars was de oudste uit een gezin van vier. Wegens de oorlogsomstandigheden (14-18) kregen hij en de tweede broer niet de kans om verder te studeren. De jongste broer verwierf later de graad van doctor in de scheikunde en het enige meisje, Maria M.C. Schouwenaars, werd inspektrice lager onderwijs en publiceerde enkele moraliserende boekjes over de opvoeding van het jonge meisje. Aanvankelijk goudsmid, werd vader Schouwenaars na de krisis van de jaren '30 bediende bij Gevaert te | |
[pagina 74]
| |
Mortsel, wat hij tot zijn dood zal blijven. Van natuur zeer pessimistisch, liet hij het echter niet aan de buitenwereld blijken, anders dan moeder Schouwenaars die heel onzeker en onstandvastig was, gevolg van een jarenlang gekonditioneerd en betutteld zijn door haar autoritaire moeder, ‘de slechte grootmoeder’Ga naar eind(6). Beide grootouders woonden bij het gezin in. Met grootvader, die in 1945 stierf, kon de jonge Clem goed opschieten. De oude man wist het goed met kinderen aan te leggen en kon bovendien een aardig glaasje drinken. Vandaar allicht de sympathie die Clem Schouwenaars steeds voor vrolijke drinkebroers heeft opgebracht, wat herhaaldelijk uit zijn werk blijkt. Voor de betuttelende ‘slechte grootmoeder’ had de jongen echter geen grein belangstelling. De kleuterschool te Oude-God/Mortsel bezorgt hem met Soeur Henriette al dadelijk een weerzin voor de school en het onderwijsGa naar eind(7). De lagere-schooltijd brengt hij door te Mortsel, tot op 5 april 1943, - hij zit dan in het vijfde leerjaar -, een verschrikkelijk gebeuren zijn jonge leven blijvend tekent: een Amerikaans bombardement, dat nauwelijks 8 minuten duurde, verwoest de school van zijn 13-jarige zus Greta. Samen met vader graaft de nog niet eens 11-jarige knaap het lijkje eigenhandig vanonder de puinen uitGa naar eind(8). Moeder zal het nooit meer helemaal te boven komen. In 1944 wordt hij leerling in de Grieks-Latijnse humaniora van het Sint-Jan Berchmanskollege te Antwerpen. Het is de tijd van de V1- en V2-bommen en van studeren komt, wegens de voortdurende luchtalarms, niet veel terecht. Voor de adolescent is het echter een boeiende tijd. De oorlogsomstandigheden maken hem vroegrijp. Hij beleeft de eerste kalverliefdes en seksueel wordt hij in die tijd door een veel oudere vrouw ingewijdGa naar eind(9). In het kollege wordt hij weldra een van de ‘tenoren’ van het zangkoor. Daar ontluikt ook zijn grote liefde voor de muziek. Hierover zegt hij zelf: ‘Ik weet meer van muziek dan van literatuur. Ik ben eigenlijk alleen maar gedichten gaan schrijven omdat ik nu eenmaal kreatief ben, maar me in de muziek niet kan uiten, omdat ik van | |
[pagina 75]
| |
vader niet naar het konservatorium mocht gaan. Met komponeren kun je geen geld verdienen, zei hij. Hij had moeten weten dat ik als schrijver zou eindigen’Ga naar eind(10). Tot de poësisklas (2de Grieks-Latijnse) blijft hij in het kollege, maar juist voor het overgangsexamen wordt hij uit de school gezet omdat hij de leraar Grieks in bikini had getekend, wat toen als een uiting van een verdorven pornografische geest werd beschouwdGa naar eind(11). Hij doet het jaar over aan het Stanislaskollege te Berchem, met hetzelfde resultaat. De toegang tot bisschoppelijke kolleges wordt hem voortaan ontzegd. In het Xaveriuskollege van de Jezuïeten te Antwerpen behaalt hij in 1952 zijn diploma oude humaniora. Als reaktie op al die klerikale tribulaties laat hij zich hetzelfde jaar inschrijven aan de fakulteit Letteren en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Brussel, waar hij Rechten zal studeren. Het is een bewogen tijd. Hij is er lid van de geheime studentengenootschap de ‘Truands’Ga naar eind(12), en aktief commilito van de vrijzinnige, Vlaamsmilitante studentenvereniging ‘Geen Taal, geen Vrijheid’Ga naar eind(13). Na drie jaar geeft hij zijn studies op, wat zijn vader niet zo erg vindt, want uit een soort verholen afgunst omdat hem niet de kans op studeren was gegund, liep hij niet zo hoog op met geleerde akademici. Intussen heeft Schouwenaars zijn eerste dichtbundel geschreven, Het Woord van Licht en Lommer, die in 1955 bij De Bladen voor de Poëzie te Lier verschijnt. Bij dezelfde uitgeverij komt het jaar daarop de verzenbundel Albasten Amforen uit. Beide bundels zijn duidelijk op de experimentele leest geschoeid. In het jaar 1955, tijdens de zes, zeven maanden die zijn legerdienst voorafgaan, schrijft hij zijn eerste roman, waarvan hij het manuskript achteraf vernietigt. In februari 1956 wordt hij dan voor 18 maanden legerdienst opgeroepen. Reserve-officier weigert hij uit principe te worden en komt na zijn opleiding terecht bij de Bevoorradingsdienst te Antwerpen, in een uit overwegend analfabeten bestaande kompagnie. In de nazomer van 1957 keert hij, vol haat en rankune tegenover de legermentaliteit, terug naar huis. Hij zondert zich gedurende enkele | |
[pagina 76]
| |
maanden af om te kunnen schrijvenGa naar eind(14). Door bemiddeling van zijn vader wordt hij eind 1957 door Bell Telephone Manufacturing Company aangeworven als Public Relations Officer. Later zal hij, in de roman Tweemaal leven, van dit milieu een vernietigend beeld ophangen. Na het ‘verwerven’ van een vaste betrekking treedt hij op 20 mei 1958 in het huwelijk met Hélène Maes en het gezin gaat te Antwerpen in de Volhardingstraat wonen. Hetzelfde jaar verschijnt bij de uitgeverij De Sikkel te Antwerpen de verzenbundel Onvoltooide executie. Op 14 mei 1959 wordt het dochtertje Marleen geboren, precies op de dag dat hij de drukproeven ontvangt van zijn eerste gepubliceerde proza, de poëtische novelle Jij, een Meermin? (Nieuw Vlaams Tijdschriftreeks, Ontwikkeling, Antwerpen)Ga naar eind(15), die door de kritiek biezonder gunstig onthaald wordt. Twee en een half jaar houdt hij het uit bij Bell Telephone en begin juli 1960 zegt hij zijn betrekking op. 1960 wordt een dramatisch jaar: tijdens dezelfde maand juli sterft zijn moeder. Drie maanden later schiet zijn vader zich dood met een Browning Baby-pistoolGa naar eind(16). Hij kon tegen de leegte, ontstaan door het heengaan van zijn vrouw, niet op en wilde het jonge gezin, dat hem had uitgenodigd bij hen in te wonen, niet tot last zijn. De zelfmoord van zijn vader zal bij Schouwenaars lang nawerken. In talrijke van zijn werken zal dit pijnlijke gebeuren later opduiken. Het gedicht 1960 en het kortverhaal De Mieren handelen er zelfs expliciet overGa naar eind(17). Hetzelfde jaar wordt Schouwenaars free-lance journalist en korrespondent, schrijft hij enkele scripts voor t.v. en werkt hij ook aan zijn roman Dokter Simon Falbeck. De wrange nasmaak, in de hand gewerkt door de vooroordelen van de kleinsteedse gemeenschap, de dorpsroddel en laster na de dood van zijn vader, is er duidelijk uit af te lezen, evenals de invloed van Albert Camus en, op het stilistische vlak, van Marnix Gijsen. In 1960 verschijnt ook de bundel De Vrouwelijke Verzen (Ontwikkeling, Antwerpen), waarvoor hem in 1963 de Literaire Prijs van de Provincie Antwerpen wordt toegekend. ‘Maar dat was een vergissing’, aldus Schouwenaars. ‘Het jaar | |
[pagina 77]
| |
daarvoor had een katholiek die gekregen en ze dachten dat ik een socialist was’Ga naar eind(18) Dokter Simon Falbeck wordt in 1962 samen met Het Goudvisje van Willy Roggeman bekroond met de Leo J. Krijn-prijs (tweejaarlijkse prijs voor het beste debuut). Hetzelfde jaar nog verschijnt de roman in de keurige Ad Multos-reeks van de uitgeverij A. Manteau N.V. te Brussel. In februari 1962 krijgt Schouwenaars een aanstelling als lesgever moraal (7 uren) aan het Rijkstechnisch Instituut te Schoten. Tijdens het schooljaar 1962-63 wordt deze opdracht uitgebreid met Nederlands, geschiedenis, aktuele problemen, en krijgt hij zeer veel lesuren. Ook wordt hem een leeropdracht Nederlands en literatuur aangeboden aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen en aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst te Antwerpen, waar hij telkens voor een jaar als voordrachthouder (lesgever) wordt aangesteld. Dit alles belet hem niet in 1963 de dichtbundel De Schaduwdrager (Ontwikkeling, Antwerpen) en in 1964 de bundel Etudes voor de Rechterhand (A. Manteau N.V., Brussel) te publiceren. Bij deze uitgeverij verschijnt in 1964 ook zijn tweede roman, De Zeven Nachten, waarvan de studententijd de background vormt. Intussen is op 4 november 1963 het tweede dochtertje Anneke geboren. Het jaar daarop wordt het ouderlijk huis aan de Floralei te Mortsel, dat Schouwenaars sedert de dood van zijn ouders bewoont, verkocht, en het gezin verhuist in 1965 naar het Kempense dorpje Halle, waar het zijn intrek neemt in een nieuwgebouwd landhuis dat ‘Distelveen’ gedoopt wordt. Alle voorwaarden zijn dus aanwezig om een welstellend, veilig, suksesvol en konform bestaan te leiden... In de teruggetrokkenheid en de stilte van het landhuis breekt een drukke kreatieve periode aan. Clem werkt aan de Fresco baldi-sonnetten die in 1966 bij uitgeverij Manteau verschijnen. Hetzelfde jaar verschijnt daar eveneens de verhalenbundel De Man van Mos, die o.m. ook de eenakter De Lente van Jonathan bevat. Schouwenaars schreef het stuk speciaal voor de Antwerpse toneelgroep Amatoon (1961-68), die het | |
[pagina 78]
| |
op 6 november 1965 kreëerde in de regie van Ivo DiazGa naar eind(19). Deze eenakter wordt later in 1965 opgevoerd door de B.R.T., Vlaamse televisie, in regie van Kris Betz. In het voorjaar van 1966 wordt hij ook als luisterspel uitgezonden. Ook de toneelmonoloog voor vrouwestem, Eluard lezen, wordt in 1966 door de Amatoongroep gekreëerd in regie van Gerd de Ley, met wie Schouwenaars bevriend wordt. In die tijd schrijft hij nog toneel (zie bibliografie) en werkt intussen aan de novelle Kamers voor Reizigers (verschijnt in 1968 bij de uitgeverij Verbeke-Loys, St.-Andries-Brugge) en de roman Tweemaal leven (verschijnt eveneens in 1968 bij A. Manteau N.V., Brussel), waarin reeds duidelijk de wens en de drang besloten liggen om uit de maatschappelijke kooi te breken en zich volledig te wijden aan het schrijverschap. Geleidelijk aan groeit in die tijd de onvrede met de hypokriete werkkring, het onderwijs, en neemt de vervreemding van het familiale milieu steeds vaster vormen aan. Schouwenaars ziet zich uiteindelijk voor de keuze gesteld: ofwel het konforme en leugenachtige maatschappelijke façadeleventje voort te leiden, ofwel alles op het onvervalste schrijverschap te zetten. Hij kiest het tweede. Zijn echtgenote, die tien jaar met hem getrouwd was, zegt hierover zonder bitterheid: ‘Clem is in de eerste plaats schrijver, dichter vooral. Hij leeft enkel om te schrijven, al de rest is bijzaak’Ga naar eind(20). Het huwelijk loopt spaak en in 1968 volgt de scheiding. Voor Schouwenaars breekt een moeilijke tijd aan. Sedert 1967 ontspint zich intussen een even diepgaande als stormachtige en door de buitenwereld gekompliceerde liefdesverhouding. Verbitterd om het verleden en vol hoop op een nieuw leven schrijft Schouwenaars in een week tijd (1968) de volledig autobiografische roman met pamfletallures: Een Nacht op Elba, die in 1969 bij de Standaard-Uitgeverij te Antwerpen zal verschijnen. In de euforie van de Grote Liefde en het Herleven komponeert hij in 1967 de eveneens volledig autobiografische dichtbundel Leda of het Herleven (de bundel verschijnt echter pas in 1970 bij Colibrant, Deurle). | |
[pagina 79]
| |
Ook de bundel Een zachte Saraceen (Colibrant, Deurle, 1972) bezingt, in tegenstelling tot de parlando-gedichten uit Leda of het Herleven, in streng klassieke verzen het sakrale van de Liefde. Maar het is niet al goud wat blinkt. De geliefde vrouw is gehuwd, heeft kinderen, en blijkt uiteindelijk niet bereid de maatschappelijke geborgenheid prijs te geven. Voor de schrijver is het een onrustige tijd, wat kan blijken uit het veelvuldig verhuizen, het nergens een plaats vinden. Hij woont in 1968 op de Kardinaal Mercierlaan 1 te Berchem-Antwerpen; in 1969 wordt het nr. 21 van dezelfde laan; in 1970 wordt het het Westvlaamse polderdorp Lampernisse... In het voorjaar van 1970 smeult de verhouding langzaam naar een dood punt, op school is er een konfliktsituatie met de direktie. In maart-april verlaat Schouwenaars de Akademie, zegt hij zijn betrekking te Schoten op, neemt hij ook ontslag uit de Loge, waartoe hij sedert 1964 behoortGa naar eind(21). Totaal vereenzaamd schrijft hij o.m. de eerste Brieven aan mijn Kater (zullen in 1973 in de bundel Antichambre bij de Standaard-Uitgeverij te Antwerpen verschijnen). Hij ziet in die tijd van de ‘Grote Dwaasheid’ alleen nog heil in de zelfmoord, onderneemt enkele pogingen, maar wordt op de rand van de dood door enkele vrienden, waaronder de dichter Werner Spillemaeckers, gered. Hij heeft nu met alles uit het verleden gebroken, en wil weg uit de stad. Door toedoen van de schoonbroer van de dichter Paul Snoek belandt hij in de nazomer van 1970 in een alleenstaand huisje te Lampernisse, een kleine plattelandsgemeente in het Veurne-Ambachtse. Hij verblijft er vrijwel een vol jaar, schrijft er in januari-februari 1971 de roman Een Krans om de Maan (verschijnt hetzelfde jaar bij uitgeverij Orion, Brugge) en de gedichtenbundel Schaduw der Dwaling (Colibrant, Deurle, 1974). Grotendeels gelouterd en genezen van de mentale krisis reist hij in de nazomer van 1971 opnieuw naar Antwerpen en neemt er zijn intrek op een appartement aan de ltaliëlei, middenin het drukke stadscentrum. Daar schrijft hij op amper één maand tijd de lijvige roman De Seizoenen, die grotendeels, zij het met tal van fiktionele elementen, | |
[pagina 80]
| |
het relaas vertelt van zijn verblijf te Lampernisse. De roman wordt algemeen als zijn beste werk beschouwd en in 1973 zal hem ervoor de Yang-prijs worden toegekend. Hij schrijft er in Antichambre ook zijn onvrede uit met het jachtige stadsbestaan. Het leven draait intussen opnieuw op volle motor en hij werkt als bezeten. Thans als full-time schrijver. In 1972 verschijnt de bibliofiele gedichtenbundel met erotische foto's van Roger Dijckmans, Doodsdomeinen (uitg. Waiter Soethoudt, Antwerpen), en hetzelfde jaar publiceert de Standaard-Uitgeverij onder de titel Een Ring van Granaat (Gedichten 1956-1970) een ruime keuze uit de verzamelde gedichten. Weer kan hij echter niet lang aarden in het stadsgewoel en gaat op zoek naar een nieuwe woning in een der randgemeenten. Dit maakt dan o.m. het onderwerp uit van het boek Een week uit vele dat hij wil schrijven en waarvoor hij nauwgezet het dagelijks gebeuren in een van zijn dikke ‘Succes-schriften’ aantekent. In juli 1972 voert het lot hem opnieuw naar zijn geboortedorp Mortsel. Hij zal er een goed jaar wonen in een kleine arbeiderswoning op de Lusthovenlaan, nr. 42. Maar er is nog veel dat hem op het hart drukt. Hij wil tenslotte alles aan de lezer kwijt. Zonder mythebouw, eerlijk en oprecht, schrijft hij zijn openbare biecht Oog in Oog, die hij fragmentair tussen de zeven dagen van Een week uit vele inlast. Het lijvige werkstuk Oog in Oog verschijnt in 1973 bij uitgeverij Orion te Brugge. In Mortsel leert hij Rotraut Kerzinger kennen. Zij worden verliefd op elkaar en besluiten samen te gaan wonen in de rust van de Westhoek, te Lo, een oud stadje tussen Veurne en Diksmuide, niet zo ver van Lampernisse. Zij hebben een zoontje, Thomas, en op 6 december 1973 wordt hun dochtertje Jessica geboren. Het gezin woont er graag, houdt van de mensen en wil er blijven. Voorgoed, zegt de schrijver. In de stille beslotenheid van een groot oud herenhuis werkt Clem Schouwenaars nu ‘rustig’ aan zijn romans, zijn gedichten, schrijft hij zijn recensies voor ‘De Nieuwe Gazet’, de B.R.T. en zijn kursiefjes voor het dagblad ‘Vooruit’. Eerlang verschijnen de lijvige roman Baldriaan, de Jongste Gedichten en de | |
[pagina 81]
| |
verhalenbundel Bezoek aan de Dodengang. Maar de tijd schrijdt verder... Is thans de oude droom van het volledige en onvervalste schrijverschap vervuld?
Fragment uit de monografie over Clem Schouwenaars dit dit najaar in de reeks ‘Ontmoetingen’ van uitgeverij Orion te Brugge verschijnt. |
|