Yang. Jaargang 13
(1977)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 93]
| |
[pagina 95]
| |
Als je vandaag op een Amerikaanse campus woont of in kontakt bent met sociaal of politiek bewuste groepen, moet je de indruk krijgen dat poëzie hier een grotere rol speelt dan in Europa: feministische, Mexikaanse, zwarte en Portorikaanse politieke weekbladen verschijnen bijna nooit zonder een paar gedichten. Naast sprekers en folksingers hoor je op vele meetings bekende en onbekende dichters, die de gevoelens van de groep in hun werk uitdrukken. Je kan gedichten lezen op de muren van de ghetto's, tussen de graffitti, de felgekleurde tekeningen en de ‘Niet Storten’ bordjes. In New York kleven er nu regelmatig gedichten op de vensters van de bussen en metro's, in opdracht van het stadsbestuur. Aan verschillende universiteiten, o.m. lowa, kan je ‘poetry’ als hoofdvak studeren, net zo goed als medicijnen, rechten en fysika, en jaarlijkse poeziefestivals schijnen de folksong happening van de jaren 60 te vervangen. Worden de Verenigde Staten het Beloofde Land van de poëzie? Is hier de stoute droom van onze nieuw-realisten werkelijkheid geworden? In dit vreemde land moet je met zulke konklusies altijd een beetje voorzichtig zijn: in 1968-69 dachten oppervlakkige Europese bezoekers zoals J.F. Revel en even oppervlakkige Amerikaanse middenstanders, dat de revolutie al begonnen was. Vandaag zou je even oppervlakkig kunnen besluiten, dat we opnieuw in de konservatieve apathie van de ‘fifties’ verzinken. Daarbij vergeten we twee elementen, die voor elke analyse van een Amerikaans fenomeen essentieel zijn: de enorme bevolking, die elke ‘grote’ groep bij nader toezien tot een kleine minderheid relativeert, en het gemak waarmee men hier modes (fads) oppikt en dan weer laat vallen. | |
[pagina 96]
| |
Tenslotte zijn die etnische groepen, die studenten en jonge intellektuelen nog altijd dezelfde marginalen van tien jaar terug: de zwijgende meerderheid van middenstanders, bedienden en arbeiders heeft weinig of niets met deze ‘bewegingen’ te maken, en duizenden Vietnambetogers van gisteren zijn de ‘Jesus people’, de Moonvolgelingen en selfmade zenboeddisten van vandaag, en - wie weet? - wellicht de ontgoochelde industriële kaders van morgen. En toch is er, binnen deze sociologische marginale en relatief kleine groep, een groter interesse voor poëzie te merken, misschien een beetje als vlucht in de persoonlijke kreativiteit, nu de verwachte grote sociale en politieke veranderingen niet hebben plaatsgevonden. poëzie als opium voor vermoeide aktivisten? Gedeeltelijk wel.
Er is veel nostalgie in deze gedichten, onvervalste romantiek van het land, de jeugd, het verleden. Gedichten over de moeilijke of onmogelijke menselijke relaties en de allesdoordringende aliënatie van individu en maatschappij. Je vindt er geresigneerde nieuw-realisten en barokke surrealisten, goeie ouwe belijdenislyriek en, hier en daar, mild of bitter sociaal protest:
No
one appreciates your
effort and one important
character calls you
a baboon.
(James Tate, ‘Coming Down Cleveland Avenue’)
En je vindt er vooral een poëtisch sterk beeld van verwarde maar echte mensen in een steriel stabiele wereld, mensen die de droom niet kunnen opgeven en daarom belangrijk zijn. Want terwijl ze praten over New York en Colorado, over hun Joodse en protestantse voorouders, over hun hoeve in Vermont en hun liefdesavontuur in Chicago krijg je het vreemde gevoel dat ze heel, heel | |
[pagina 97]
| |
dicht bij jou staan, dat ze je doorhebben en je zeggen:
Please let's drink one last cup of wine -
When you leave this house, who will be your friend?
(Jon Anderson, ‘In Sepia’)
Yellow Springs, Ohio november 1976 | |
[pagina 98]
| |
1931I bend to kiss your breasts, but you push me away
and I go to the bedroom to look at my son.
His irises, two blue, baby onions
come apart as he wakes.
I take him to you and walk into the street
I can't blame you for not wanting me.
Before you only gave yourself out of boredom
and with this hunger, even that is gone.
I hear the screen door slam and keep walking.
I know you'll follow, always behind or ahead of me,
never at my side.
Ai.
| |
[pagina 99]
| |
1931Ik buig voorover om je borsten te kussen, maar je duwt me weg
en ik ga in de slaapkamer naar mijn zoon kijken.
Zijn irissen, twee blauwe kleine uitjes,
worden wijder als hij wakker wordt.
Ik draag hem naar jou en ga de straat op.
Ik kan je niet verwijten dat je me niet wil.
Vroeger gaf je jezelf alleen uit verveling
en met deze honger ging dat zelfs weg.
Ik hoor de voordeur toeslaan en wandel verder.
Ik weet dat je me volgen zal, altijd achter of vóór mij,
nooit aan mijn zij.
Ai.
| |
[pagina 100]
| |
Cuba, 1962When the rooster jumps up on the windowsill
and spreads his redgold wings,
I wake, thinking it is the sun
and call Juanita, hearing her answer,
but only in my mind.
I know she is already outside,
breaking the cane off at ground level,
using only her big hands.
I get the machete and walk among the cane,
until I see her, lying facedown in the dirt.
Juanita, dead in the morning like this.
I raise the machete -
what I take from the earth, I give back -
and cut off her feet.
I lift the body and carry it to the wagon,
where I load the cane to sell in the village.
Whoever tastes my woman in his candy, his cake,
tastes something sweeter than this sugar cane;
it is grief.
If you eat too much of it, you want more,
you can never get enough.
Ai.
| |
[pagina 101]
| |
Cuba, 1962Als de haan op de vensterbank wipt
en zijn roodgouden vleugels spreidt
word ik wakker en denk: de zon
en ik roep Juanita, en hoor naar antwoord
enkel in mijn hoofd.
Ik weet dat ze al buiten is
en het suikerriet dicht bij de grond breekt,
met niets dan haar grote handen.
Ik neem de machete en loop tussen het riet
tot ik haar zie liggen, met haar gezicht in het zand.
Juanita, zomaar dood in de morgen.
Ik hef de machete op -
wat ik van de aarde neem geef ik terug -
en hak haar voeten af.
Het lichaam draag ik naar de kar
met het suikerriet dat ik in het dorp verkoop.
En wie mijn vrouw in zijn snoep, zijn cake, zal proeven,
zal iets zoeters dan suikerriet proeven;
het is verdriet.
Als je er te veel van eet wil je nog meer,
je kan er nooit genoeg van hebben.
Ai.
| |
[pagina 102]
| |
In autumnAt day's light
I dressed my cold body & went out.
Calling the dogs, I climbed the west hill,
Threw cut wood down to the road for hauling.
Done, there was a kind of exultation
That wanted to go on; I made my way
Up through briars & vines
To a great stone that rises at the hill's brow,
Large enough to stand on. The river
Below was a thick, dark line.
My house was quaint.
I sat, not thoughtful,
Lost in the body awhile,
Then came down the back way, winding
Through stands of cedar & pine.
I can tell you where I live.
My grief is that I bear no grief
& so I bear myself. I know I live apart.
But have had long evenings of conversation,
The faces of which betrayed
No separation from a place or time. Now,
In the middle of my life,
A woman of delicate bearing gives me
Her hand, & friends
Are so enclosed within my reasoning
I am occasionally them.
When I had finally stood, high above
The house, land, my life's slow dream,
For a moment I was required
To turn to those deep rows of cedar,
& would have gone
On walking endlessly in.
I understand by the body's knowledge
I will not begin again.
But it was October: leaves
In the yellowed light were altered & familiar.
We who have changed, & have
No hope of change, must now love
The passage of time.
Jon Anderson
| |
[pagina 103]
| |
In de herfstBij daglicht
kleedde ik mijn koude lijf aan & ging naar buiten.
Ik riep de honden. Ik klom op de westheuvel.
Gooide gehakt hout op de baan om het op te pikken.
Klaar, dan was er een soort vreugde
die wou blijven duren; ik maakte een pad
door heidekruid en wingerds
tot aan de grote steen op de top van de heuvel.
Groot genoeg om op te staan. De rivier
beneden was een dikke, donkere streep.
Mijn huis zag er gek uit.
Ik zat, zonder te denken,
een tijdje in mijn lichaam verloren.
Dan ging ik langs achter naar beneden, een
slingerpad wevend tussen plekken met ceder en den.
Ik kan je vertellen waar ik woon.
Mijn verdriet is dat ik geen verdriet heb,
en dus heb ik mezelf. Ik weet dat ik apart leef.
Maar ik heb lange gespreksavonden gehad,
waarin de gezichten geen scheiding
van plaats of tijd lieten blijken. Nu,
in het midden van mijn leven,
geeft een delikaat gevormde vrouw me
haar hand & vrienden
zijn zo zeer in mijn denken opgenomen
dat ik af en toe hen zelf ben.
Toen ik lang genoeg hoog boven
het huis, het land, de trage droom van mijn leven had gestaan,
moest ik voor een tijdje
naar die diepe rijen cederbomen terugkeren,
& ik zou er eindeloos tussen gewandeld hebben.
Uit de taal van mijn lichaam begrijp ik
dat ik niet opnieuw zal beginnen.
Maar het was oktober; blaren
in het vergeelde licht waren veranderd en bekend.
Wij die veranderd zijn & geen hoop
op verandering hebben, moeten nu houden
van de voorbijgaande tijd.
Jon Anderson
| |
[pagina 104]
| |
YearsSometimes in weariness I stop.
Because I've been lucky
I think the future must be plain.
Over the trees the stars are quite small.
My friends talk quietly
& we have all come to the same things.
Now if I die, I will
Inherit awhile their similar bodies.
Now if I listen
Someone is telling a story.
The characters met.
They enchanted each other by speech.
Though the stories they lived
Were not the same,
Many were distracted into love,
Slept, & woke alone, awhile serene.
Jon Anderson
| |
[pagina 105]
| |
JarenSoms hou ik op uit verveling.
Omdat ik gelukkig geweest ben
Denk ik dat de toekomst simpel is.
Boven de bomen zijn de sterren heel klein.
Mijn vrienden praten rustig
& we zijn allemaal op hetzelfde uitgekomen.
Als ik nu sterf, zal ik
Voor een tijdje hun gelijke lichamen erven.
Nu, als ik luister,
Vertelt er iemand een verhaal.
De personages ontmoetten elkaar.
Ze verrukten elkaar met woorden.
Al waren de verhalen die ze beleefden
Niet dezelfde,
Werden er velen in liefde verward,
Sliepen en waakten alleen, een tijdje sereen.
Jon Anderson
| |
[pagina 106]
| |
Mixed feelingsA pleasant smell of frying sausages
Attacks the sense, along with an old, mostly invisible
Photograph of what seems to be girls lounging around
An old fighter bomber, circa 1942 vintage.
How to explain to these girls, if indeed that's what they are,
These Ruths, Lindas, Pats and Sheilas
About the vast change that's taken place
In the fabric of our society, altering the texture
Of all things in it? And yet
They somehow look as if they knew, except
That it's so hard to see them, it's hard to figure out
Exactly what kind of expressions they're wearing.
What are your hobbies, girls? Aw nerts,
One of them might say, this guy's too much for me.
Let's go on and out, somewhere
Through the canyons of the garment center
To a small café and have a cup of coffee.
I am not offended that these creatures (that's the word)
Of my imagination seem to hold me in such light esteem,
Pay so little heed to me. It's part of a complicated
Flirtation routine, anyhow, no doubt. But this talk of
The garment center? Surely that's California sunlight
Belaboring them and the old crate on which they
Have draped themselves, fading its Donald Duck insignia
To the extreme point of legibility.
Maybe they were lying but more likely their
Tiny intelligences cannot retain much information.
Not even one fact, perhaps. That's why
They think they're in New York. I like the way
They look and act and feel. I wonder
How they got that way, but am not going to
Waste any more time thinking about them.
I have already forgotten them
Until some day in the not too distant future
When we meet possibly in the lounge of a modern airport,
They looking as astonishingly young and fresh as when this
picture was made
But full of contradictory ideas, stupid ones as well as
Worthwhile ones, but all flooding the surface of our minds
As we babble about the sky and the weather and the forests of
change.
John Ashbery
| |
[pagina 107]
| |
Gemengde gevoelensDe prettige geur van gebraden worst
prikkelt je zintuigen, en een oude bijna onzichtbare
foto van - waarschijnlijk - meisjes rond
een oude bommenwerper, jaargang 1942 of zo.
Hoe kan je aan deze meisjes, als het inderdaad meisjes zijn,
deze Ruths, Lindas, Pats en Sheilas,
de grote veranderingen in onze maatschappij uitleggen,
de veranderde struktuur en weefsels van alles? En toch
zien ze er ergens uit alsof ze het wisten, alleen
is het zo moeilijk hen te zien, je kan
hun gezichtsuitdrukking zo moeilijk raden.
Meisjes, wat zijn jullie hobbies? Kom nou,
zou er eentje kunnen zeggen, die vent wordt me te veel.
Waarom stappen we niet op, lopen ergens
door de ravijnen van het textielcentrum
naar een klein café en drinken er een koffie?
Het stoort me echt niet dat deze schepsels (dat is het woord)
van mijn verbeelding me zo weinig waarderen,
zich zo weinig van me aantrekken. Ik ben zeker dat het
een stuk van een ingewikkeld flirtpatroon moet zijn. Maar
waarom praten ze over het textielcentrum. De zon van Californië
bewerkt ze zeker, en de oude kist waarrond ze zich
drapeerden, de zon die het Donald Duck kenteken
bijna onleesbaar heeft verbleekt.
Wellicht hebben ze gelogen, maar het is waarschijnlijker
dat hun minieme verstand niet veel informatie kan bevatten.
Misschien zelfs niet een feit. Daarom
denken ze in New York te zijn. Hoe ze eruit zien, en
handelen en voelen, dat vind ik leuk. Ik vraag me af
hoe ze zo geworden zijn, maar ik wil niet meer tijd verspillen
door aan ze te denken.
Ik heb ze al vergeten.
Tot we, op een dag in de niet al te verre toekomst,
mekaar in de bar van een moderne luchthaven kunnen ontmoeten.
Ze zien er zo verbazend jong en fris uit, als toen deze
foto getrokken werd
maar vol tegenstrijdige gedachten, domme en ook
waardevolle, die allen de oppervlakte van ons verstand
doen overstromen
terwijl we kletsen over de lucht en het weer en de wouden
der verandering.
John Ashbery
| |
[pagina 108]
| |
Fear of deathWhat is it now with me
And is it as I have become?
Is there no state free from the boundary lines
Of before and after? The window is open today
And the air pours in with piano notes
In its skirts, as though to say, ‘Look John,
I've brought these and these’ - that is,
A few Beethovens, some Brahmses,
A few choice Poulenc notes.... Yes,
It is being free again, the air, it has to keep coming back
Because that's all it's good for.
I want to stay with it out of fear
That keeps me from walking up certain steps,
Knocking at certain doors, fear of growing old
Alone, and of finding no one at the evening end
Of the path except another myself
Nodding a curt greeting: ‘Well, you've been awhile
But now we're back together, which is what counts.’
Air in my path, you could shorten this,
But the breeze has dropped, and silence is the last word.
John Ashbery
| |
[pagina 109]
| |
Vrees voor de doodWat gebeurt er nu met mij
En is het zoals ik geworden ben?
Is dan geen staat bevrijd van de grenzen
Van ervéér en erna? Vandaag staat het venster open
En de lucht stroomt binnen met pianonoten
In haar rokken, als om te zeggen: ‘Kijk, John,
Ik heb je dit en dat gebracht,’ - te weten
Een paar Beethovens, een stuk of wat Brahmsen,
En een paar uitgelezen noten van Poulenc - Ja,
De lucht is weer eens vrij, ze moet terugkomen,
Meer kan ze niet doen.
Ik wil bij haar blijven, vanwege de vrees
Die me belet bepaalde trappen op te klimmen,
Aan bepaalde deuren te kloppen, de vrees oud te worden
En alleen, en 's avonds aan het eind van de weg
Niemand te vinden behalve een ander mezelf
Dat nogal kortaf knikt: ‘Wel, het heeft lang geduurd,
Maar nu zijn we weer samen, en dat alleen telt.’
Wind op mijn weg, jij kan dit proces inkorten,
Maar de bries is gaan liggen, en stilte is het laatste woord.
John Ashbery
| |
[pagina 110]
| |
The prayers of the north american martyrsYour daughter cries all tucked up in her bed. And you
Continue to make the apologies of a so-and-so down
On the floor addressing his government while the recently
Desperate are in the galleries peering out and over some
Scene like filthy water with white rats paddling everywhere.
You are forgetting her eyelids like the membranes hidden,
Tucked away, as if a lake were in a forest and the lake
Is frozen and two large men on horses are charging at one
Another on the ice. Both will be dead.
The nature lovers of another century stand near their corpses
And like the so-and-so with his hands speaking
To the galleries they begin to weep. Life is precious.
They believe. The two men on the ice and the chests of their horses
Meeting, now a single figure rising, a spear through the shoulder,
A spear through the other's head, a bonding like ice, and
There are no good reasons for dying. The chest
Of the horse coming at us is combed and white.
It is a wall, the first light of day, or the soft back
Of your daughter by you being bathed
While your mind, as they say, drifts off. Drifts away.
Norman Dubie
| |
[pagina 111]
| |
De gebeden van de Noordamerikaanse martelarenJe dochtertje schreit, helemaal in bed ingeduffeld. En jij
blijft maar dinges verdedigen, die daar beneden
in de zaal zijn regering toespreekt terwijl zij die onlangs
wanhopig werden vanop het balkon uitkijken, over een landschap
als vuil water, waarin overal witte ratten roeien.
Je vergeet haar oogleden, verborgen als vliezen,
weggestopt, als was er een meer in het woud en het meer
was bevroren en twee zware kerels te paard vallen
elkaar over het ijs aan. Ze sterven allebei.
De natuurvrienden van een volgende eeuw staan bij hun lijken.
En, zoals de dinges die met zijn handen tot het balkon
spreekt, beginnen ze te schreien. Leven is kostbaar.
Dat denken ze. De twee mannen op het ijs en de borstkassen van hun
paarden
tegen elkaar, nu rijzend als één enkel beeld, een speer door de schouder,
een speer door de ander zijn hoofd, een verbond als ijs, en
er zijn geen goeie redenen om te sterven. De borstkas
van het paard dat op ons toekomt is gekamd en wit.
Het is een muur, het eerste licht van de dag, of de zachte rug
van je dochtertje, aan wie je een bad geeft
terwijl je geest, zoals dat heet, afdrijft, wegdrijft.
Norman Dubie
| |
[pagina 112]
| |
KindertotenliederSome were quite certain. Clearly. Some were not.
Mahler. Rising in a kind of treaty
Or pond with an astonished mouth, more open to
Death entering the house while you slept next
To the lamp like a lacquered toad in fronds.
Someone pulls on your trousers. Twice. Again.
You are waking to your daughter who died of a fever
This month a year ago. Her gown was soaked.
There was a rainstorm.
You played out a melody for her on the piano.
Some men have carried large stones and hurt themselves.
You carried her out of the house.
Into the street. You fell briefly to your knees.
Rain collects in the linen of your sleeves and what
Is the dry bread on the pond doing not being eaten
By the hook turtles or trout. A bee sting on the lips after
The morning after the morning. After all
It is a cold month. And somehow it gets into the house.
And crawls around us. You feel it touch your ankles. What's pulling at your trousers is yourself. Your hand
On the keyboard or playing like the slow waterspider
Up the leg making the girls laugh and shout. ‘Father!
Father. Help us!’
Norman Dubie
| |
[pagina 113]
| |
KindertotenliederEen paar waren heel zeker. Duidelijk. Een paar niet.
Mahler. Stijgt op in een soort verdrag
Of een vijver met een verblufte mond, meer geopend tot
De dood die het huis binnenkwam terwijl je sliep naast
De lamp als een geverniste pad op palmblaren.
Iemand trekt aan je broek. Twee keer. Nog eens.
Je waakt bij je dochter die deze maand een jaar geleden
van koorts stierf. Haar jurk was doornat.
Er was een regenstorm.
Je speelde haar een liedje voor op de piano.
Een paar mannen droegen zware stenen en deden zich pijn.
Jij droeg haar uit het huis.
De straat op. Je viel even op je knieën.
De regen doordrenkt het linnen van je mouwen en waarom
Wordt het droge brood van de vijver niet gegeten
Door de haakneus schildpadden of de forellen. Een bij steekt in
je lippen na
De ochtend na de ochtend. Tenslotte
Is het een koude maand. En ergens komt het in huis.
En kruipt rond ons. Je voelt het aan je enkels morrelen.
Dat wat aan je broek trekt ben je zelf. Je hand
Op de toetsen of je speelde als de trage waterspin
Die op de benen van de meisjes kruipt en ze doet lachen en roepen:
‘Vader!
Vader! Help ons!’
Norman Dubie
| |
[pagina 114]
| |
Untitled poemOn this day, awakened early,
by the dog's bark,
she saw the sudden grey lake, rising,
below her window,
mists
she had not been told of,
thickness, unexpected,
massing soft
above the bean stalks,
sscratched by raspberry and black-
berry thorn, on the underside,
where she knew
the interior landscape
retained its form.
Entering the bushes
the evening before this,
she'd looked for the ripe,
sweet berries,
how the darker pink wanted
gathering
and when she touched them
she tought of her own
pink nipples,
how he would look
at them, the palest parts
deepening to dark rose,
depending upon their duration,
under sunlight, how he
would taste
the girl in her
and thicken, then, to
the darker
Kathleen Fraser
| |
[pagina 115]
| |
Gedicht zonder titelDie dag, vroeg
wakker
door hondengeblaf
zag ze het plotse grijze meer
onder haar venster opstijgen,
nevels
waarover men haar niets had gezegd,
een dikke massa, onverwachts,
die zich week opstapelt
boven de bonestaken,
geschraapt door de dorens
van de frambozen en braambessen, onderaan
waar ze wist
dat het innerlijke landschap
zijn vorm behield.
Toen ze de avond tevoren
in de struiken ging
had ze de rijpe,
zoete bessen gezocht,
hoe het donkerder rose
geplukt wou worden
en toen ze die aanraakte
dacht ze aan d'r eigen
roze tepels,
hoe hij ernaar zou kijken,
waar de blekere kringen
diep donker rose worden,
dat hing ervan af hoelang ze
in de zon zouden blijven, hoe hij
het meisje in haar
zou proeven
en, dan, donkerder
zou zwellen
Kathleen Fraser
| |
[pagina 116]
| |
Reaching-out poemYou cut your hair and it made me very shy.
I wondered if you were rich that year you pretended
to be poor. I wanted to please you.
Do you know how many days I thought of it?
Your hair as a roof
might have been a comfortable relationship
but now that you've grown it we don't speak
the same language. I don't care about the alphabet,
only accents. If a person's from Oklahoma,
I assume we understand each other. If I said to you,
‘Hey you'n down yonder in that sharp outfit,’
you might smile if you had been a child there.
But I keep forgetting history. My Colorado friends
climbed mountains together. The hunt.
All that meat cut and wrapped in butcher paper
and stored for winter in the town freezer.
Elk steak. Venison roast.
If I sang ‘Live Wires for Jesus’, a whole line of
pictures would start moving through their heads.
drawn in crayon, at tables in the church back room
where it was cold.
I am talking about understanding. And I think
my life has gone wrong. I mean wanting the wrong
things, but not even admitting it.
Kathleen Fraser
| |
[pagina 117]
| |
Gedicht naar de medemensJe sneed je haar af en dat maakte me erg schuw.
Dat jaar, toen je beweerde arm te zijn, vroeg ik me af
of je rijk was. Ik wou je bevallen.
Weet je hoeveel dagen ik erover nadacht?
Je haar als een dak
had een prettige verhouding kunnen zijn
maar nu je het liet groeien praten we niet meer
dezelfde taal. Het alfabet kan me niet schelen,
alleen dialekt. Als iemand uit Oklahoma is
neem ik aan dat we mekaar verstaan. Als ik je zou zeggen
‘He jij daar in dat leuke pakkie.’
zou je wellicht glimlachen als je daar een kind was geweest.
Maar ik vergeet alsmaar de geschiedenis. Mijn vrienden uit Colorado
klommen samen in de bergen. De jacht.
Al dat vlees, gesneden en in slagerspapier gewikkeld
en voor de winter in de gemeentediepvries gestapeid.
Elandenbiefstuk. Gebraden wild.
Als ik ‘Vol vuur voor Jezus’ zou zingen, zou er een hele rij
beelden door hun hoofd beginnen draaien, potloodtekeningen, op de tafel achteraan in de kerk
waar het koud was.
Ik praat over verstaan. En ik denk
dat mijn leven verkeerd gelopen is. Ik bedoel dat ik de verkeerde
dingen wilde, maar het niet eens wou toegeven.
Kathleen Fraser
| |
[pagina 118]
| |
The school childrenThe children go forward with their little satchels.
And all morning the mothers have labored
to gather the late apples, red and gold,
like words of another language.
And on the other shore
are those who wait behind great desks
to receive these offerings.
How orderly they are - the nails
on which the children hang
their overcoats of blue or yellow wool.
And the teachers shall instruct them in silence
and the mothers shall scour the orchards for a way out,
drawing to themselves the gray limbs of the fruit trees
bearing so little ammunition.
Louise Glück
| |
[pagina 119]
| |
De schoolkinderenDe kinderen met hun boekentasjes stappen op.
En de hele morgen hebben de moeders gewroet
om de late appels te rapen, rood en goud,
als woorden van een andere taal.
En aan de andere oever
zijn er die achter grote lessenaars wachten
om deze offerande te ontvangen.
Hoe netjes zijn ze - de nagels
waaraan de kinderen hun jassen
uit blauwe of gele wol hangen.
En de leraars zullen hen in stilte onderrichten
en de moeders zullen de boomgaard aflopen op zoek naar een
uitweg,
en de grijze armen van de fruitbomen,
die zo weinig munitie dragen, naar zich toe trekken.
Louise Glück
| |
[pagina 120]
| |
MessengersYou have only to wait, they will find you.
The geese flying low over the marsh,
glittering in black water.
They find you.
And the deer -
how beautiful they are,
as though their bodies did not impede them.
Slowly they drift into the open
through bronze panels of sunlight.
Why would they stand so still
if they were not waiting?
Almost motionless, until their cages rust,
the shrubs shiver in the wind,
squat and leafless.
You have only to let it happen:
that cry - release, release - like the moon
wrenched out of earth and rising
full in its circle of arrows
until they come before you
like dead things, saddled with flesh,
and you above them, wounded and dominant.
Louise Glück
| |
[pagina 121]
| |
BoodschappersJe hoeft alleen maar te wachten, ze zullen je vinden,
de ganzen die laag over het moeras vliegen,
die in het zwarte water glanzen,
ze vinden je.
En de herten -
hoe prachtig zijn ze,
alsof hun lijf hen niet hinderde.
Ze drijven langzaam naar de open plek
doorheen bronzen panelen van zon.
Waarom zouden ze stil staan
als ze niet wachtten?
Bijna onbeweeglijk, tot hun kooien roesten
en de struiken, gedrongen en bladerloos,
huiveren in de wind.
Je hoeft het alleen maar te laten gebeuren,
die schreeuw - laat vrij, laat vrij - als de maan,
uit de aarde gewrikt, die vol
in haar cirkel van pijlen stijgt.
Tot ze vóór jou komen
als dooie dingen, met vlees belast,
en je boven hen, een gewond overwinnaar.
Louise Glück
| |
[pagina 122]
| |
Grandmother in heavenDarkness gathering in the branches
of the elm, the car lights going home,
someone's beautiful Polish daughter
with a worn basket of spotted eggs,
an elbow of cabbage, carrots, leaves,
chicken claws scratching the air,
she comes up the cracked walk to the stairway
of shadows and lost dolls and lost breath.
Beautiful Polish daughter with hands
as round and white as buns, dauchter
of no lights in the kitchen, no one sits
on the sofa, no one dreams in the tub,
she in her empty room in heaven
unpacking the basket piece by piece
on the silent, enamelled table
with a little word for each, a curse
for the bad back and the black radish
and three quick spits for the pot.
Philip Levine
| |
[pagina 123]
| |
Grootmoe in de hemelDuisternis verzamelt zich in de takken
van de iep, de autolichten op weg naar huis,
iemands mooie Poolse dochter
met een versleten mand gevlekte eieren,
een armvol kool, wortels, blaren,
kippepoten die in de lucht krabben,
loopt ze over de gebarsten weg tot aan de trap
van schaduwen, verloren poppen en verloren adem.
Mooie Poolse dochter met handen
rond en wit als broodjes, dochter
van geen licht in de keuken, niemand zit
op de sofa, niemand droomt in het bad,
in haar lege kamer in de hemel
laadt ze stuk voor stuk de mand uit
op de stille, geemailleerde tafel
met een woordje voor elk, een vloek
voor de slechte rug en de zwarte radijs,
en drie keer snel spuwen voor de ketel.
Philip Levine
| |
[pagina 124]
| |
For the poets of ChileToday I called for you,
my death, like a cup
of creamy milk I
could drink in the cold dawn,
I called you to come
down soon. I woke up
thinking of the thousands
in the futbol stadium
of Santiago de Chile,
and I went cold, shaking
my head as though
I could shake it away.
I thought of the men
and women who sang
the songs of their people
for the last time, I
thought of the precise
architecture of a man's wrist
ground down to powder.
That night when I fell asleep
in my study, the false
deaths and the real blurred
in my dreams. I called
out to die, and calling
woke myself to the empty
beer can, the cup
of ashes, my children
gone in their cars,
the radio still moaning.
A year passes, two,
and still someone must
stand at the window
as the night takes hold
remembering how once
there were the voices
of play rising
from the street,
| |
[pagina 125]
| |
and a man or woman
came home from work
humming a little tune
the way a child does
as he muses over
his lessons. Someone
must remember it over
and over, must bring
it all home and rinse
each crushed cell
in the waters of our lives
the way a god would.
Victor, who died
on the third day -
his song of outrage
unfinished - and was strung
up as an example to all,
Victor left a child,
a little girl
who must waken each day
before her mother
beside her, and dress
herself in the clothes
laid out the night
before. The house sleeps
except for her, the floors
and cupboards cry out
like dreamers. She goes
to the table and sets out
two forks, two spoons, two knives,
white linen napkins gone
gray at the edges,
the bare plates,
and the tall glasses
for the milk they must
drink each morning.
Philip Levine
| |
[pagina 126]
| |
Voor de dichters van ChiliVandaag vroeg ik om je,
mijn dood, als om een kop
romige melk die ik
in de koude ochtend kon drinken,
ik vroeg je vlug
te komen. Ik werd wakker
en dacht aan de duizenden
in het futbol stadion
van Santiago de Chile,
en ik werd koud, en schudde
mijn hoofd alsof
ik het weg kon schudden.
Ik dacht aan de mannen en vrouwen
die voor de laatste keer
de liederen van hun volk zongen. Ik
dacht aan de precieze struktuur
van een pols die
tot stof gemalen werd.
Die nacht, toen ik in mijn
studie in slaap viel, raakten
de valse en de echte dood
verward in mijn droom. Ik vroeg
om te sterven, en roepend
wekte ik mezelf bij het lege
bierblikje, de beker
met as, mijn kinderen
die in hun auto's vertrokken waren,
bij de radio die nog kreunde.
Een jaar gaat voorbij, twee,
en nog moet er iemand
aan het venster staan
als de nacht valt, iemand
die zich herinnert hoe vroeger
het spel van stemmen
| |
[pagina 127]
| |
in de straat klonk,
en een man en een vrouw
van hun werk naar huis kwamen
en een melodie neurieden
zoals een kind dat
met zijn lessen bezig is. Iemand
moet er alsmaar aan denken, en
en moet het allemaal thuisbrengen
en elke verplette cel
in het water van ons leven spoelen -
als een god.
Victor, die de
derde dag stierf -
zijn woedend lied
onaf - en die werd
opgehangen als een voorbeeld voor allen,
Victor Het een kind achter een klein meisje
dat elke dag moet wakker worden
vóór haar moeder en
naast haar, en de kleren
moet aandoen die de vorige
avond klaar werden gelegd. Het huis
slaapt maar zij is wakker, de vloeren
en de kasten roepen
in hun droom. Ze gaat
naar de taf el en legt er
twee vorken, twee lepels en twee messen op,
een witlinnen tafelkleed
met grauwe randen,
de simpele borden
en de hoge glazen
voor de melk die ze
elke morgen moeten drinken.
Philip Levine
| |
[pagina 128]
| |
MelancholyA snowstorm in the middle of May!
You sit by the window, chin
on palm, listening to the sparrows
calling from behind the snowdrifts,
watching the black ash of the
butterfly wilting on the branches.
Nothing can penetrate this sadness -
a basket of flowers would be good
for the dead. A thaw would turn the earth
to mud. When your wife calls you down
to dinner, your meal is like the fresh
meat of the locust, the milk
is blue as your mother's breast.
The gauze of the curtains is an eyelid
between you and the world,
some vague impression: a flotilla
of grasses sinking in the snow,
a moon without shadow, a bee
collapsing at the heart of the flower.
Ira Sadoff
| |
[pagina 129]
| |
MelancholieEen sneeuwstorm midden in mei!
Je zit bij het venster, je kin
in je handpalm, en luistert naar de mussen
die van achter de sneeuwvlagen roepen,
en kijkt naar de zwarte as van de
vlinders die op de takken vergaan.
Niets kan deze droefheid binnendringen
een mand met bloemen zou goed zijn
voor de doden. Een dooi zou de aarde
in slijk veranderen. Als je vrouw je naar beneden
roept voor het eten, smaakt het als het frisse
vlees van de sprinkhaan, de melk
is blauw als je moeders borst.
Het gaas van de gordijnen is een ooglid
tussen jou en de wereld,
een paar vage indrukken: een flotille
van gras die in de sneeuw verzinkt,
een maan zonder schaduw, een bij
die in het hart van de bloem bezwijkt.
Ira Sadoff
| |
[pagina 130]
| |
Disease of the eyeSometimes I wake up in the middle of the night,
In the middle of my own house, to discover
some woman has had her clothes in my closet
For years. She has even slept in my bed.
I feel like a child in an old movie,
Asking myself where have I been. A film
Covers my eye, and I can only recount events
Out of sequence, in a haze. This is not clear
Enough. It is as though I were a doctor
Looking into my eyes with a strange
Light, chasing the pupil into an endless tunnel
Which is not endless. The pupil shrinks
Like a schoolchild who does not know
The answer. I demand to know everything
Below the skin. Who is the stranger sleeping
In my hands? What does a wife mean at night?
Something strange is going on
In my bed. I ask my wife, ‘Who is this man
You married?’ She answers, ‘He has eyes that run
Behind the lid.’ For this ailment
The doctor recommends the following:
Cover the eyes with a cold compress of hands.
The stranger will disappear. The lights
Will dim, but you will know where you have been.
Ira Sadoff
| |
[pagina 131]
| |
OogziekteSoms word ik wakker midden in de nacht,
Midden in mijn huis, en ontdek
Dat een vrouw al jaren haar kleren in mijn kast
Heeft gelegd. Ze heeft zelfs in mijn bed geslapen.
Ik voel me als een kind in een oude film,
En vraag mezelf waar ik geweest ben. Een vlies
Bedekt mijn ogen, en ik kan alleen maar gebeurtenissen
Uit hun verband vertellen, in een waas. Dit is niet duidelijk
Genoeg. Alsof ik een dokter was, die
in mijn ogen keek met een vreemd
Licht, en de pupil opjoeg in een eindeloze tunnel
Die niet eindeloos is. De pupil krimpt weg,
Als een schoolkind dat het antwoord
Niet weet. Ik wil alles weten
Onder de huid. Wie is die vreemde die in mijn hand
Slaapt? Wat betekent een vrouw's nachts?
Er gebeurt iets raars
In mijn bed. Ik vraag mijn vrouw: ‘Wie is die man
Die je trouwde?’ Ze antwoordt: ‘Hij heeft ogen die
Achter het ooglid uitlopen.’ Voor deze kwaal
Raadt de dokter het volgende aan:
Bedek je ogen met een koud kompres van handen.
De vreemdeling zal verdwijnen. Het licht wordt
Getemperd, maar je zal weten waar je bent geweest.
Ira Sadoff
| |
[pagina 132]
| |
TapestryIt hangs from heaven to earth.
There are trees in it, cities, rivers,
small pigs and moons. In one corner
snow is falling over a charging cavalry,
in another women are planting rice.
You can also see:
a chicken carried off by a fox,
a naked couple on their wedding night,
a column of smoke,
an evil-eyed woman spitting into a pail of milk.
What is behind it?
- Space, plenty of empty space.
And who is talking now?
- A man asleep under a hat.
And when he wakes up?
- He'll go into the barbershop.
They'll shave his beard, nose, ears and hair
To look like everyone else.
Charles Semic
| |
[pagina 133]
| |
TapijtHet hangt van de hemel tot op de aarde.
Er staan bomen op, steden en rivieren,
varkentjes en manen. In een hoek
valt er sneeuw op een chargerende kavalerie,
in een andere hoek planten vrouwen rijst.
Verder kan je nog zien:
een kip die door een vos wordt meegepikt
een naakt paartje tijdens de huwelijksnacht
een rookkolom
een vrouw met boze ogen die in een melkemmer spuwt.
Wat ligt erachter?
- Ruimte, heel veel lege ruimte.
Wie spreekt er nu?
- Een man die onder een hoed slaapt.
En als hij wakker wordt?
- Dan gaat hij naar de kapper.
Ze zullen zijn baard, neus, oor en haar afsnijden.
Zo ziet ie eruit als iedereen.
Charles Semic
| |
[pagina 134]
| |
To all hograisers, my ancestorsWhen I eat pork, it's solemn business.
I am eating my ancestors.
I am eating the land they worked on.
Turnipheaded drunks, horsethieves,
Lechers, brutes, filthy laborers,
I revive you within my blood.
If I add garlic to my pork
It is for one who became a minister,
Who left the hand, city-bound,
Changed his name, never to be heard of again.
Charles Semic
| |
[pagina 135]
| |
Aan alle varkenskwekers, mijn voorvadersAls ik varkensvlees eet is dat een plechtig gedoe.
Ik eet mijn voorouders.
Ik eet het land waar ze op werkten.
Dronkelappen met rapekoppen, paardedieven,
Smeerlappen, bruut vies werkvolk,
Jullie herleven in mijn bloed.
En als ik look in mijn varkensvlees doe
Is dat voor een van hen die dominee werd,
Die het land verliet, naar de stad ging en
Zijn naam veranderde, en van wie niemand
Nog ooit iets vernam.
Charles Semic
| |
[pagina 136]
| |
Coming to thisWe have done what we wanted.
We have discarded dreams, preferring the heavy industry
of each other, and we have welcomed grief
and called ruin the impossible habit to break.
And now we are here.
The dinner is ready and we cannot eat.
The meat sits in the white lake of its dish.
The wine waits.
Coming to this
has its rewards: nothing is promised, nothing is taken away.
We have no heart or saving grace,
no place to go, no reason to remain.
Mark Strand
| |
[pagina 137]
| |
Zover te gerakenWe hebben gedaan wat we wilden doen.
We hebben dromen opzijgeschoven, omdat we elkaars
zware industrie verkozen, en we hebben verdriet verwelkomd
en we noemden ondergang de gewoonte die we niet konden breken.
En nu zijn we hier.
Het eten is klaar en we kunnen niet eten.
Het vlees ligt in het witte meer van zijn bord.
De wijn wacht.
Zover te geraken
heeft zijn beioning: niets wordt beloofd, niets wordt
weggenomen.
We hebben geen hart of geen genade die ons redt,
geen plaats om heen te gaan, geen reden om te blijven.
Mark Strand
| |
[pagina 138]
| |
My life somebody elseI have done what I could but you avoid me.
I left a bowl of milk on the desk to tempt you.
Nothing happened. I left my wallet there, full of money.
You must have hated me for that. You never came.
I sat at my typewriter naked, hoping you would wrestle me
to the floor. I played with myself just to arouse you.
Boredom drove me to sleep. I offered you my wife.
I sat her on the desk and spread her legs. I waited.
They days drag on. The exhausted light falls like a bandage
over my eyes. Is it because I am ugly? Was anyone
ever so sad? It is pointless to slash my wrists. My hands
would fall off. And then what hope would I have?
Why do you never come? Must I have you by being
somebody else? Must I write My Life by somebody else?
My Death by somebody else? Are you listening?
Somebody else has arrived. Somebody else is writing.
Mark Strand
| |
[pagina 139]
| |
Mijn leven door iemand andersIk deed wat ik kon maar je vermijdt me.
Ik liet een kop melk op de tafel staan om je te lokken.
Niets gebeurde er, ik liet mijn portefeuille vol geld liggen.
Daarvoor moet je me gehaat hebben. Je kwam nooit.
Ik zat naakt aan mijn schrijfmachine, en hoopte dat je me op de grond
zou worstelen, ik speelde met mezelf om jou te exciteren,
verveling deed me inslapen. Ik bood je mijn vrouw aan,
ik plaatste haar op de tafel en spreidde haar benen. Ik wachtte.
De dagen slepen aan. Het uitgeputte licht valt als een verband
op mijn ogen. Is het omdat ik lelijk ben? Was er ooit iemand
zo triest? Het heeft geen zin mijn polsen door te snijden. Mijn handen
zouden afvallen. En wat voor hoop heb ik dan?
Waarom kom je nooit? Moet ik jou krijgen door iemand
anders te zijn? Moet ik ‘Mijn Leven’ door iemand anders schrijven?
‘Mijn Dood’ door iemand anders? Luister je?
Iemand anders is aangekomen. Iemand anders schrijft.
Mark Strand
| |
[pagina 140]
| |
Bio-bibliografieAl, pseudoniem voor Florence Anthony, geboren in 1947. Leefde meestal in het zuidwesten van de USA. Geeft nu les aan de University of Massachusetts. Cruelty, Houghton Mifflin, is haar eerste bundel.
JON ANDERSON, geboren in 1940, groeide op in Massachusetts. Geeft les aan het Iowa Writers' Workshop en gaat volgend jaar met een studiebeurs naar Arizona. Drie bundels: Looking for Jonathan, Death and Friends (dat opkwam voor de ‘National Book Award’) en In Sepia.
JOHN ASHBERY, geboren in Rochester, New York, in 1927. Hij was een redakteur van het tijdschrift Art News. Vijf bundels: Some Trees, dat door W.H. gekozen werd voor de ‘Yale Series of Younger Poets’, Rivers and Mountains, The Doubledream of Spring, Three Poems, Self-portrait in a convex Mirror. Won verscheidene poëzieprijzen.
NORMAN DUBIE, geboren in Vermont in 1945. Leraar ‘creative writing’ aan de Arizona State University. Bundels: The Illustrations, In the Dead of the Night, The Alehous Sonnets.
KATHLEEN FRASER, geboren in Oklahoma in 1937. Studeerde bij Frank O'Hara in New York en woont nu in San Francisco. Geeft les aan San Francisco State College. What I want, Harper and Row, 1974.
LOUISE GLUECK, New York City, 1943. Groeide op in Long Island. Geeft les aan het Iowa Writers' Workshop. Twee bundels: Firstborn en The House on Marshland.
PHILIP LEVINE, Detroit 1928. Vrachtwagenchauffeur en nu leraar aan California State, Fresno. Bundels: They feed the Lion, not this Pig en The Names of the Lost (selektie voor de Pulitzer prijs).
IRA SADOFF, New York City, 1945. Leraar poëzie aan Antioch College, redakteur van The Antioch Review, een van de stichters van Seneca Review. Bundels: Settling Down, Houghton Mifflin en Palm Reading in Winter (verschijnt in 1977). | |
[pagina 141]
| |
CHARLES SEMIC, geboren in Jugoslavië in 1938. Geëmigreerd naar de USA, studeerde aan New York University. Geeft les aan de University of New Hampshire. Vertaler van Europese dichters, o.m. Vasko Popa en Ivan Lalic. Bundels: Dismantling the Silence, White en Return to a Place lit by a Glass of Milk.
MARK STRAND, Prince Edward Island, Canada, in 1934. Eerst opleiding als schilder. Woont in New York City en geeft les aan de University of Virginia. Vertaler van Alberti en Andrade. Bundels: Reasons for Moving, Darker, The Story of our Lives.
Noot: het feit dat zoveel van deze dichters les geven aan een universiteit betekent niet dat ze universitairs zijn; eerder, dat ze deel uitmaken van een ‘artist in residence’ program, dat hier ook voor schilders, beeldhouwers en komponisten bestaat. Het Amerikaanse pragmatisme vindt, dat je van vakmensen meer kan leren dan van profs. |
|