Yang. Jaargang 13
(1977)– [tijdschrift] Yang–
[pagina 3]
| |
[pagina 5]
| |
Public librariesTemidden van de overvloed aan aardse goederen kan het als indecent voorkomen een doodshoofd als vertrekpunt van een algemene beschouwing te gebruiken. En toch lijkt mij dit erg verleidelijk, temeer daar de doodsgedachte steeds meer naar voren dringt in de hedendaagse geesteswereld. Er ligt een oceaan tussen de opgesmukte, monumentale graven in het Pere Lachaise kerkhof in Parijs en de eenvoudige rechtopstaande platte stenen op de Granary Burial Ground in het hart van Boston en zowat overal in Amerika. Het is dus toch niet zo ongewoon, gefascineerd te zijn door de diepliggende, nachtelijke oogholten van een doodshoofd. Over de oceaan heen is het vraagteken van de donkere holten even prangend. Je kunt vooropstellen dat die diepten het symbool zijn van de leegte, de grote leegte waartegen wij spartelen. Of je kunt gewoon als gelovige stellen dat de leegte niet bestaat, dat er alleen het Ene, Hij, Zij of Het is en dat al wat leeft een emanatie is van dat ene. Of je kunt aannemen dat het lege het ontbreken van het volle of het vullende is. De lege oogholten blijven een werkelijkheid waartegen eeniederzich verdedigt met de middelen die hem ter beschikking staan. Ik wil niet blijven stilstaan bij de Mormonen, de Amish, de kaalgeschoren zonen van Boedda, de gevestigde kerken of de losgeslagen profeten, die met het vuur in de blik of in de aderen, de wereld proberen te redden van de ondergang. Er zijn talrijke andere wegen om aan de ultieme vraag te ontsnappen, de geest van nieuwe brandstof te voorzien. Ik heb het over die havens van rust in de V.S.A.: de Public Libraries. Van het volk, voor het volk, door het volk, de grote toverformule, die maar op één voorwaarde steunt: dat ze au sérieux genomen wordt. En het wonder geschiedt dagelijks, van de grootstad tot in de kleine gemeenschappen. Ben je moe, of je weet niet waarheen, of je moet dringend ergens heen, of je wil de krant van vandaag inkijken. Trek naar de openbare bibliotheek. Niemand zal je vragen of je lid bent, of je kunt lezen, of je geld op zak hebt, of je Amerikaan bent, of je tot het uitverkoren ras behoort, of je zopas een moord bedreven hebt, of je de huidige of komende president in het hart draagt. Vóór de Library van Salinas, in de buurt van Monterey in Californie, staat het standbeeld van John Steinbeck. De boekerij draagt zijn naam. In het begin was ik licht ontgoocheld door de kleine gestalte van de schrijver, net of de betekenis van om het even wie zich laat meten in cm. En dan wellen de literaire herinneringen op, vooral uit ‘De Druiven der Gramschap’. Je denkt aan de werkzoekenden, de fruitkwekerijen, het harde leven. En je vergelijkt met het bestaande landschap, met de mensen in de straten van Salinas. En later trek je naar de Cannery Row in Monterey en je weet niet waar je't hebt van pure | |
[pagina 6]
| |
![]()
Juni 1976: Salinas (California) Op weg naar Monterey Geboortestad van John Steinbeck
herkenning, ondanks de overtalrijke restaurants en shops, die van de oorspronkelijke omgeving een uitgaansbuurt hebben gemaakt. Je maakt de ene dia na de andere, in de vaste overtuiging thuis alles grondig na te kijken, maar je verliest uit het oog dat een dia maar een uitsnijding is, een venster, dat je de steer niet kunt meenemen, de reuk van het zeewater, de geluiden van alledag. Of die keer in het hart van Denver, na een bezoek aan de tentoonstelling gewijd aan de geschiedenis van de mijnstad. Een | |
[pagina 7]
| |
enthousiaste zaalwachter hield ons even staande en wees naar een oudje dat met een boek onder de arm naar buiten wandelde. ‘Ze kan niet eens lezen’ zei hij. Maar iedere dag was ze daar, de oude Rose, iedere dag om een nieuw boek. En de jonge zaalwachter maar zwijgen, barstend van Amerikaanse fierheid. Rose, of het gevecht tegen de leegte, de holle ogen van de nacht. En als het niet kan, dan tenminste doen alsof. meedoen, geloven in het ritueel van de zaligmaking, van het alleshelende weten. Zoals de UNESCO blijft vechten tegen de onmacht. Education, the people. De Public Libraries van America. Ik heb ergesnuffeld in de art sections, op de loer naar de titel die mij met verstomming zou siaan, een boek waarin de sleutel van de kunst in dat enorme land zou te vinden zijn. En telkens schreef ik titels en namen op en telkens weer werd ik gegrepen door de drift van de jager die nooit verzadigd is, omdat hij nooit vindt wat hij zoekt, het schoonste, het mees zeldzame wild ter wereld: de alieenzaligmakende waarheid. Hij weet dat die holle blik hem aanstaart en dat hij die moet leren verdragen of er aan kapot gaat. Niemand leest om de tijd te verdrijven. Vergis je niet, de rust van de Public Library is slechts schijn. Tussen de rekken jaagt de onrust, de waanzin van de opgejaagden. | |
WashroomsWashrooms, restrooms for your convenience, betekenen voor de vermoeide. onreine, wachtende, dringend moetende reiziger plaatsen waar stoom kan afgelaten worden, waar de stress van te hete, drukke ogenblikken zo van je wegglijdt, waar de beste, meest oorspronkelijke gedachten ongestoord openbloeien, zoals de rozen op een mesthoop, waar de armste onder de armsten kan voldoen aan de meest primaire behoeften, waar hij kan genieten van een geluk dat zuiver fysisch is. Wie in Brussel, Antwerpen, Parijs naar het toilet moet, heeft niet veel keus. Stations, cafes, restaurants, warenhuizen, een paar openbare gelegenheden bieden uitkomst, maar dan mits een geringe, maar niettemin geldelijke vergoeding. Hetgeen van meet af aan een domper zet op het genot van een fundamentele vrijheid. De vrijheid om het er nu eens ongestoord en in alle welzijn van te nemen. Misschien heeft dat nog te maken met het beruchte standenverschil of met de verdringing achter een gevel van defitigheid van de meest gewone levensverrichtingen. De Amerikanen zijn op dat gebied te benijden. Als je per se je handen en aangezicht wil verfrissen, of je moet aan een dringende behoefte voldoen, wandel dan zonder aarzelen een bank, een museum, een public library, een eethuis, een groot- | |
[pagina 8]
| |
warenhuis, een station binnen. Het gebeurt dat je in een smerige boet terechtkomt. Dat is dan wanneer de plaats nog net niet schoongemaakt is. In de meeste gevallen echter kun je op de grond eten. De Amerikaanse loodgieterij is waarschijnlijk de beste van de wereld. Niet alleen de loodgieterij maar de sanitaire installatie in zijn geheel, met in de eerste plaats de watervoorziening. Wonderlijk. Overal warm en koud water, zeep, papier of droogapparaten. Vooral in de nieuwe gebouwen zijn de washrooms plaatsen waar de strijd tegen het vuil, het ongemak, de kiemen triomfen beleeft. Dan dreigt een nieuw gevaar: de vreugde van de reiniging, de gezonde fysische bevrijding ontaardt in de neurasthe-nie, de angst voor de besmetting, de obsessie van de zuiverheid. Of de keerzijde van het wilde geluk, de beruchte nachtmerrie waar Miller het over heeft. Laat je niet beetnemen, geniet van het komfort, maar vergeet niet waarvoor je gekomen bent. En ineens wordt het duidelijk, begrijpelijk waarom sommige panelen in de intieme ruimte van de plee volgetekend en volgeschreven zijn met op het eerste zicht onwelvoeglijke voorstellingen en mededelingen. De totale uitlaat, bevrijding. Meestal blijft het bij het loslaten van belemmeringen. Geen echte, creatieve bliksems. Lustgevoelens worden vertaald in expressionistische tekeningen, meestal geslachtsdelen in actieve toestand, smeekbeden. Hier mijn telefoonnummer, je kan mij bereiken op alle ogenblikken van de dag, ik hecht geen belang aan de kleur van je ding, als het maar vol en jong is. Uitroepen van eenzamen, gefrustreerden, zieken, tekortgedanen, gezonde mensen die niet aan hun trekken komen, omdat ze bedeesd zijn, een zwak hebben voor hetzelfde geslacht. Niet zo erg verschillend van de Europese aantekeningen ware het niet dat de rassenkwestie de zaak wat ingewikkelder maakt. Meer dan eens las ik een mededeling waarin met nadruk gewezen werd op de afwezigheid van enige voorkeur voor een bepaalde huidskleur. Hetgeen in de eerste plaats wijst op de aanwezigheid van sterke vooroordelen. Ongetwijfeld zijn taboes hier nog zeer actief. Vandaar een onuitgesproken nieuwsgierigheid, angst, wellicht opgezweept verlangen. Wellicht verwacht men wonderen van het andere geslacht. Taboes kunnen zelfs creatief stimulerend werken. Zonder te spreken van de zovele soorten kranen: duwen, draaien, vasthouden, trekken. Het duurt een tijdje eer je het vindt soms. Of je komt terecht op een plee waar je a.h.w. op een uitkijktoren zit, de benen in het ledige bengelend. Of je zit gewoon aan je behoefte te voldoen in het aanschijn van iedereen. Of je huurt een eel voor jou alleen: wassen, scheren, stortbad, behoefte, en je komt er in ieder geval buiten als een herboren mens. Je hebt ballast afgegeven en je kan weer eten, drinken, door het leven laveren, door het stof van de wereld. Je kan weer bezwaard geraken met onvoldaanheden, afvalstoffen. Tot je weer zo'n oase binnenmoet. La vie continue. | |
[pagina 9]
| |
Eén enkele keer gebeurt het dat je tussen de zuiver fysische ontboezemingen een zin ontdekt, die zó uit de bijbel schijnt te komen. Dat zou kunnen, maar wat je leest heeft zo'n persoonlijke klank, dat je er met een dag niet genoeg aan hebt om er over na te denken. In the Art Gallery of Ontario in Toronto hangt een schilderij van Brueghel, bestaande uit meerdere ronde stukken. Op één daarvan is een personage aan het urineren, met de rug naar de toeschouwer, ongestoord in de vrije natuur. Dat paradijs is op de meeste plaatsen voorgoed verloren. Geen enkele washroom al was het zo groot als een balzaal en zo clean als een hospitaal kan daar wat aan veranderen. Integendeel. | |
PueblosIn de vier keren dat ik de V.S.A. bezocht, zag ik maar weinig indianen. Ofwel stonden ze aan de rand van een stad, liefst op de hoek van een straat, blijkbaar wachtend met het geduld van mensen die niets te verliezen hebben. Ofwel in de bus, achteraan, zwijgzaam. Ofwel in een nationaal park, bezig met onderhoudswerk. Ofwel in het Californische Disneyland, dansend voor de toeristen. Ofwel in een stad, tussen twee bussen in, de eerste de beste achternahollend in de hoop met hem te kunnen drinken. Ofwel langs de weg, in versleten auto's, in afgelegen winkels. In 1976 bezocht ik voor het eerst Santa Fe. Het![]()
Juni 1976: Santa Fé (New Mexico)
In de San Ildefonso Pueblo: een indiaans gezin. | |
[pagina 10]
| |
toeval heeft gewild dat ik de San lldefonso Pueblo kon aandoen, in het gezelschap van mister Masters, een kenner van indianen. In het begin zaten wij maar onzeker in de wagen, luisterend naar de uitieg van de eminente gids. Over de Kiva in het midden van het dorpsplein, een soort mannenhuis, het heiligdom, dat niet mocht gekiekt worden. Over de toestand van de indianen in het gebied van Santa Fe en van Flagstaff, de Apachen, de Navahos, de Pueblos. Over de lange geschiedenis van deze mensen, waarvan een gedeelte afkomstig zouden zijn uit het Hoge Noorden, een ander gedeelte uit het Zuiden. Wij luisterden aandachtig, geboeid door de talrijke details, die wezen op een grondige kennis van het leven van de inboorlingen zowel in het heden als in het verleden. Deze kennis, van autodidactische aard, was reeds tot uiting gekomen in het voorafgaande bezoek aan de verlaten holwoningen in de zachte rotswanden in de buurt van Bandelier National Monument. Bv. uithollingen in de grond aan de rand van een diepte, wezen er op dat de mannen, die van hieruit de bebouwde vlakte beneden in het oog hielden, hun tijd doorbrachten met het slijpen van ste-nen. En hoe de bewoners van de holen de vloer bedekten met een mengsel van bloed en aarde, dat sterk geleek op linoleum. En over de betekenis van sommige symbolen, mannelijke en vrouwelijke. Mister Masters was die dag bijzonder gebrand op het maken van foto's van één enkele tekening in de rotswand. Een en ander was hem nog niet duidelijk en op die manier kon hij de zaak van dichtbij bestuderen. Toen stapten wij uit de wagen. In deze pueblo woonde een zekere Maria, wijd en zijd bekend om haar talent, het vervaardigen van fraai aardewerk. Omzichtig en voor mijn part onzeker, min of meer bezwaard door het sterke gevoel een indringer te zijn, slaagden wij er in de woning binnen te treden. De kunstenares was niet thuis, alleen een kleindochter en een paar huisgenoten. Wat van buitenuit gelijk was aan al de andere blokvormige huizen, in de kleur van de omgeving, plat van dak, bezat van binnen al het komfort van een moderne woning: een enorme droomkeuken, televisie, tapijten, gezellige meubels. Dat was de eerste schok. Een tweede kennismaking betrof een dorpsbewoner, die Mister Masters kende en die gul bereid was met zijn vier kinderen te poseren voor de camera van een medebezoekster. Een biik door de openstaande deur volstond om vast te stellen dat niet alle indianen leefden in het westerse gemak, verre van. De vriendelijke man liet ons zijn kunstvoortbrengselen zien, zeer duur in verhouding tot de stuntelige kwaliteit ervan. Later bleek dat hij militaire dienst gedaan had in Duitsland, in de buurt van Frankfurt. Dat was een tweede schok. In het dorp, aan de buitenkant van de adobes, stond een houten inrijpoort, zoals men ze ziet in de klassieke westerns, met een heel eind ver een reeks houten palen en draden. Dat was het overblijfsel van een fiimexpeditie. De indianen hadden | |
[pagina 11]
| |
gevraagd om alles te laten staan. Eenmaal in de stad terug, in de gezellige adobe-woning van onze gastvrouw, Mrs. Dickeman, vertelden wij ons wedervaren. Toen herinnerde zij zich een anecdote. Op een dag woonde zij in een pueblo een van die dansen bij die dagen kunnen duren. Op een bepaald ogenblik kwam een lid van de groep naar haar toe om een sigaret te vragen. Hij was te uitgeput om zich naar de luxueuze wagen te begeven, die een eind verder stond. Toen vroeg onze gastvrouw hem wat hij hier kwam doen. Waarom dat dansen als je op Madison Avenue in New York een publiciteitsf irma in handen hebt? Eens in het jaar kwam de man naar het dorp terug om te dansen, hij had dat nodig, om zich uit te leven. Misschien wel een soort purificatie ondergaan. En ook om zijn moeder te bezoeken, die nog in de pueblo leefde. Weer een schok. En dan zwijg je even, je vergeet al dat gepraat over indianen. Je vraagt je alleen maar af wat voor een land dat toch is, dat Amerika dat altijd zo anders is dan de cliches en de anticlichés ons voor ogen houden. Ook in Amerika leven mensen van vlees en bloed. | |
De engelenbak van New YorkWie ogen in zijn kop heeft en voldoende onbevangen is om een ommetje te doen langs de een of andere wijk der verdoemden, zal in ieder geval kunnen meepraten over de minder prettige kanten van de Amerikaanse consumptiemaatschappij. Met de bus door het zwarte Harlem rijden, met vrienden aan de rand van de Bowery wandelen zal zeer zeker niet voldoende zijn om a.h.w. aan den lijve te ondervinden wat miserie betekent. Aan den lijve, maar vooral in het diepste van zichzelf, in zijn waar-digheid als mens. En ik heb het niet over dezwervers, die met have en goed door de parken dwalen, van de ene bank naar de andere, onder het soms lijdzame oog van de politie. Ik heb het over zuster Simone van de Little Sisters of the Gospel of ‘Charles de Foucauld’, een rasechte Vlaamse uit Lokeren, die zo vriendelijk was ons te ontvangen op haar appartement ergens in het ghetto van de 10th Street. Zij werkte jaren in Harlem en werd nooit verontrust. Nu is ze verhuisd naar de Bowery. Op het ogenblik dat wij haar ontmoetten was ze zonder inkomsten, door het feit dat de stad New York de kraan van de bijstand had toegedraaid. Het failliet van de stad bracht bv. ook mee dat scholen moesten gesloten worden omdat er geen geld meer was voor de leerkrachten. De kinderen werden gewoon op straat gezet, net als vele delinquenten of verslaafden, die opgenomen waren in opvoedingscentra. Wat de zuster niet belet haar werk te doen met een blijmoedigheid | |
[pagina 12]
| |
die verbaast. De oude man, die ons de dag tevoren vergeefs had zien aanbellen, herkende ons en liet ons met een zekere fierheid weten dat hij de zuster verwittigd had van ons bezoek. Dank zij hem kregen wij diezelfde avond nog een telefoon. Een wijk als die waarin de zusters leven, kondigt zich geleidelijk aan: de huizen worden kleiner, de straten lijken aangevreten door een ongeneeslijke ziekte. Wie er niet op let, zit er mee voor hij het weet: de angst van diegene die in de val gelopen is. De deuren, gevels en ramen zijn al jaren niet meergeverfd. De trappen zakken in. De straatstenen barsten open om het onkruid en het ongedierte door te laten. Dit is het paradijs van het verval. Zelfs bij zusters kom je zo maar niet binnen. Er is een parlofoon, aan de ramen zitten metalen schutsels. Als je niet oplet, trap je naast een trede en kom je wie weet waar terecht. 's Nachts moet je de oren dichtstoppen of over een enorme concentratie kunnen beschikken. Tijdens de warme nachten van New York staan de ramen wijdopen en vermits de radio nooit zwijgt... Voeg daarbij het geroep van jan en alleman, de duizend geluiden van een overbevolkte buurt. De zuster noemt geen namen. Zij vertelt over een moord in het huis ernaast, over de vrouwen die hun brood op straat verdienen, over de kinderen die aan hun lot overgelaten zijn, over een jonge vrouw die talent heeft voor tekenen en schilderen maar nergens een kans krijgt omdat haar uiterlijk gelijk staat met de geschiedenis van haar nog Jong leven: verkracht, verslaafd, geinterneerd, genadeloos. Over een Belgisch meisje, die in de telefoon vertelt dat zij geen uitweg meer ziet: naar de V.S.A. gekomen om sociaal werk te doen en zelf in de put geraakt, verslaafd, geprostitueerd, opgespoord. Het houdt niet op. De zusters durven de mond niet opendoen over wat ze toch zo dringend nodig hebben want onvermijdelijk komt iemand met het gevraagde opdagen. Als je dan vraagt vanwaar het goed vandaan komt, krijg je een onverschillig antwoord. De rest kun je raden. Of er belt iemand op die dringend van een levensbelangrijk probleem af moet. Als hij dan komt, blijkt hij een buitengewoon verstandig, grappig man te zijn. De paradoxen zijn niet uit de lucht en de gedachten hebben niet de tijd om hun weg te vinden. Een grote onrust houdt de man aan het lijntje. Hij is van de drank af maar probeert het met goedkope drug. Tot een doorhakken van de knoop komt het niet, daarvoor zit hij zichzelf te dicht op de hielen. Hij gunt zichzelf geen ogenblik, alhoewel hij voortdurend over zichzelf bezig is. Jachtig, spiritueel, gecultiveerd, speler van Bach, levend van de openbare steun. Je moet een zuster zijn om met een druppel zo'n witgloeiende plaat als deze te willen afkoelen, een druppel in een oceaan. Hier rechtover, zegt ze, leven de mensen als dieren in huizen die op holen gelijken: geen vloeren, geen water, geen | |
[pagina 13]
| |
elektriciteit. Hetzelfde doet zich voor in ontelbare wijken. Niet alleen van New York, maar van Chicago. Overal waar de stad de mensen aanlokt, als een licht in de nacht. Toen ik een dame op leeftijd wees op de verschrikkelijkheid van Chicago's zuidkant, antwoordde ze heel vriendelijk maar gevat dat hetzelfde probleem zich voordoet in Europa: wat eens een stedelijke residentiele wijk was, verandert geleidelijk in een ghetto voor inwijkelingen. Wie had het ook weer over het oude Rome? En over brood en spelen ofte drugs, televisie, welfare. | |
Police headquartersNa al die feuilletons over onkreukbare politiemensen, al die verhalen over Al Capone en zijn soortgenoten, kon het niet anders of de ondoorgrondelijke wegen van het lot zouden mij leiden naar één van die legendarische plaatsen in Chicago waar wetsdienaars en misdadigers elkaar dagelijks in het wit van de ogen kijken. Het adres vond ik in Baedeker USA: City of Chicago, Department of Police, 1121 South State Street, Chicago, Illinois 60605 (tel. 744-4000). Een brief, een antwoord met een rendez-vous op een dag waarop wij niet meer in de stad zouden zijn, weer een brief en tenslotte vanuit een telefooncel in de stad zelf een call en de zaak was in kannen en kruiken: 's anderendaags om 2 p.m. in het hoofdkwartier van de politie voor een geleid bezoek. Volgens de gids, een officier in uniform, bezit Chicago de beste politie van de wereld. Het laboratorium voor scheikundig en microscopisch onderzoek heeft zijn gelijke niet in de States. Hier kan men je, aan de hand van een fragment, vertellen van welke stof de vezel afkomstig is, door wie, waar en wanneer de stof vervaardigd werd. Hetzelfde wat de verven betreft. Wij mochten vragen stellen, een blik werpen in het heilige der heiligen. Van een ongelooflijk uitgebreide verzameling wapens tot een gonzende afdeling communicatie, niets ontbreekt aan de arm van de wet. De agenten worden zeer goed betaald, genieten van een goed pensioen. Niet zoals in New York dus. De walkie talkies zijn zo duur dat er slechts één per twee man op patrouille kan megegeven worden. Met het nadeel dat in geval van herrie één van de twee agenten in moeilijkheden kan geraken als hij afgezonderd wordt. Het toestel verbruikt per dag voor 8 dollar batterijen. Vermenigvuldig met het aantal mannen in de straten en je duizelt even. Of de drugs werkelijk zo'n plaag betekenen. O yes. En je moet buitengewoon voorzichtig zijn. Na iedere aanraking met wie of wat ook te maken heeft met LSD, moet je grondig je handen reinigen. Vooral onder de nagels, want zelfs wat daar blijft zitten kan het begin worden | |
[pagina 14]
| |
van het einde voor wie niets vermoedt. Natuurlijk mag je niet iedereen die voortdurend snuffelt of aan de neus wrijft, verdenken van gebruik. Maar het is gewoonlijk een aanwijzing, net als de ogen. Ziet u die man daar? Een heer van rond de vijftig, breeduit gezeten, de telefoon aan het oor, niet eens opkijkend: de grootste specialist van inbraken. Hij kan je vertellen hoet het precies gebeurde, alleen door er naar te kijken. Een stukje metaal is hem voldoende. Het zal met hem zijn zoals met iedere specialist, na zoveel jaren krijg je er een zintuig bij. En uzelf, thuis, hebt u nooit moeilijkheden? Hij heeft een Duitse scheper, omdat het eenmanshonden zijn. Buiten de dienst is zijn wapen nooit geladen. Voor het overige is hij met hart en ziel bij de politie. En vrijgezel bovendien. In de afdeling communicatie wordt dag en nag gewerkt. De officieren die aan het centrum verbonden zijn, worden beter betaald dan de andere leden van het korps, maar hun bewegingsvrijheid is zodanig beperkt dat onze gids niet eens zou willen ruilen. Bovendien moet je over een stem beschikken die binnen de toegelaten drempels valt. En dan uren achter elkaar naar een scherm kijken of naar berichten luisteren. In het centrum komen alle oproepen binnen uit de verschillende districten van de stad. Alle oproepen en alle antwoorden worden op band opgenomen, dit in geval van twijfel op de gerechtszitting. Je moet niet proberen te vertellen dat je van geen oproep weet of dat je geen antwoord van de politie gekregen hebt. Wanneer een sectie absolute prioriteit heeft, verschijnt op een speciaai scherm het nummer van dat district, zodat al de rest a.h.w. geblokkeerd wordt. Of zodat de beschikbare krachten gekanaliseerd worden. In de gangen lopen niet alleen geuniformeerde leden van het personeel, maar een groot aantal burgers, van wie je niet weet of ze tot de dienst behoren of niet. Je kan alleen gissen. O ja, de jongeren houden ervan zich te kleden als de hippies of iets dergelijks. Onze gids trekt de neus op, da's niets meer voor mij. Binnenkort gaat hij op rust. Wij nemen afscheid in de hall, gelijkvloers, maar voor wij vertrekken, wijst hij ons een zwarte agent, die aan de ingang zit, een soort van informatiedienst waarnemend. Verleden week werd die man gekwetst bij de ontploffing van een bom die hier in de hall van het hoofdkwartier geplaatst werd. Las u het niet in de kranten? Van de daders is er nog geen spoor. Buiten schijnt de zon. En wij vragen ons af wie wie is en of die en die soms geen mannetje is van de politie. Wij denken aan de oorlogsjaren toen de Duitsers affiches plakten met ‘Achtung, Feind hört mit’. Met dit verschil dat de politie er is ‘to serve the people’. | |
[pagina 15]
| |
Amerika als voorstellingWie een land als de Verenigde Staten van Amerika bezoekt zoals ik het deed in 1968, 1971, 1974, 1976, van kusttot kust, van zuid naar noord, van stad tot stad, van museum tot museum, vertrouwend op de stiptheid van de Greyhound Bussen, zal vanzelfsprekend een ander beeld verkrijgen dan de toerist die zijn lot toevertrouwt aan een reisagentschap, de student die geniet van een uitwisselingsprogramma, de zakenman die zijn specifieke taken volbrengt, de politicus die zijn verplichtingen nakomt, enz... In 1968 vertrok ik zonder enige ervaring van overzeese reizen, met een zeer beperkte kennis van de praktische taal (Engels), op een ogenblik dat veel in de wereld op zijn kop stond, dat de Amerikaanse kunst alle records brak, dat alles voor mij zo nieuw was als op de eerste dag van de schepping. In de loop der jaren geraakte ik beter ingewerkt in de techniek van de reisvoorbereiding, in een bredere informatie over kunst en cultuur. In 1971 gaf ik ‘USA in a flash’ uit en in 1974 richtte ik de tentoonstelling ‘Glimpses of Art, Canada, USA’ in te Aalst. In 1976 was mijn echtgenote voor het eerst van de partij. Al die jaren heb ik niet opgehouden zoveel mogelijk op te doen over de kunst in de V.S.A. Over de kunst en gebeurlijk over andere aspecten van het leven aldaar. Vermits mij bij iedere ontmoeting telkens weer de vraag gesteld wordt waarom ik steeds naar Amerika terugkeer, kan ik hier misschien wel bekennen dat ik tot hiertoe nog geen afdoend antwoord gevonden heb. Het zal wel zo zijn dat het beeld dat men zich vormt van een bepaalde werkelijkheid in grotere mate afhangt van de voorstelling die men zich op prille en jonge leeftijd van diezelfde werkelijkheid gemaakt heeft. Ik herinner mij een vergeelde foto van de grootvader langs moederszijde (die ik maar een paar keer ontmoette) in het uniform van het Canadese leger, als vrijwilliger tijdens of na de eerste wereldoorlog. Er zijn de traditionele verhalen voor de jeugd (Cooper, Aimard, Buffalo Bill, Nick Carter, Nat Pinkerton, de comics). Er waren de persfoto's in de wekelijkse extra-editie van de krant, over de meest sensationele gebeurtenissen, meestal in de V.S.A. Er waren de bioscopen, waar wij iedere donderdagnamiddag heen trokken op zoek naar cow-boy films, of gekke prenten met Harold Lloyd, de Kids, de Marx Brothers, avonturenfilms metTarzan, Douglas Fairbanks, Errol Flyn, Gary Cooper, Greta Garbo, Dorothy Lamour, Shirley Temple, enz... Toen kwam de Duitse bezetting met de propaganda die Amerika gelijkschakelde met het ploutokratische Jodendom, een oord van verwording en verderf, waar de arbeiders uitgebuit worden door de meedogenloze rijken. Gedaan met film en persinformatie. Weliswaar hingen namen in de lucht: Roosevelt, Pearl Harbour, Victory. De verwarring werd compleet met | |
[pagina 16]
| |
de komst van de geallieerden. Ik zag geen Amerikanen, maar Engelsen. Ik hoorde er des te meer over vertellen: whisky, smokkelwaar, chewing gum, sigaretten, jeeps, atoombom, Truman, pin ups. En de films kwamen terug: de Andrews Sisters, de superproducties, de oorlogsfilms. Europa werd ingelicht over de Amerikaanse democratie: de enen voor, de anderen tegen, dikwijls zeer emotioneel. Het Marshall-plan bracht voedsel op tafel en werk voor de gezinshoofden. Zo gezien werd mijn Amerikaanse onderneming een late roeping. Nu komt de bezinning, het wikken en wegen, niet het uur van de afrekening, want Amerika is mij niets verschuldigd. Eerder een afrekening met mijzelf. In mijn laatste reisdagboek noteerde ik van bij de aanvang al: ‘Totale indruk: er zit sleet op het image van Amerika. Sleet op mijn beeld?’ Het nieuwe aan de buitenkant was er af. Dan moet je dieper gaan boren. Verder kijken dan de Amerikaanse bigness, de vlotte organisatie van de mierenhoop, de kleurige wereld van de publiciteit, de concentratie van rijkdom en efficiency, het stedelijk verval, het ruime landschap. En ik ben geneigd het achterland van de cultuur op te sporen in de kunst, voornamelijk in de schilderkunst. Eén naam duikt voortdurend op: Edward Hopper. Een eenzaam pand, een appartement, een bar, geschilderd in warme hoofdkleuren en daarin meestal een personage, soms meer dan een. ieder kijkt voor zich uit, nooit naar de ander, zoals bij de (Vlaamse) primitieven. Je zou het eenzaamheid kunnen noemen of het alleen-willen-zijn. Ik denk aan de geconcentreerde vreugde, energie van Stella en Kelly, zonder veel vertoon of misbaar. Aan de accuratesse van Wyeth, de harde zuiverheid van Judd, de laag-bij-de-grondse aandoenlijkheid van Hanson, de niets ontziende vulgariteit van de porno, de mystiek van Olitski. En wat gezegd van de lichtfilosofie van de architect Louis Kahn? Een ding is zeker: ik ben niet in staat definitieve algemeenheden vast te leggen over Amerika, over de Amerikaanse mens, de Amerikaanse kunst. Ik ben te vooringenomen, ik houd te zeer van mijn image. Ondertussen beschouw en beleef ik mijn reizen naarde V.S.A. en Canada als reservoirs waaruit ik ten allen tijde en zonder de minste inspanning kan putten om de kloof tussen verleden en heden ongedaan te maken, mij te ontheffen aan de zwaartekracht van de exacte feiten, of liever ook de exactheid kan overhevelen naar de sfeer van de totale vrijheid van voorstel-ling. Want de details die mij te binnen schieten van de Fifth Avenue, Times Square in New York, de Yonge Street in Toronto, van de tocht van Syracuse naar Ithaca, hebben een even grote exactheid als die welke ik waarneem in de Vlaamse Ardennen of in Brussel Hoofdstad. In de psychiatrie zal de toe-stand waarin een persoon zich bevindt die de grenzen tussen verschillende werkelijkheden niet meer weet te onderscheiden, wel een naam hebben. Het hindert mij niet, wanneer ik een | |
[pagina 17]
| |
zeer lange weg berijd, met die toegespitste projectie in de verte, onmiddellijk over te schakelen naar die uitgestrektheden in het Midden-Westen. Het is niet eens zo belangrijk of vele details niet kloppen. Bv. de eindeloze opeenvolging van net eendere telegraafpalen of de afwezigheid van wegverlichting. Het in elkaar vervloeien van verleden en heden, van fragmenten van ver uit elkaar gelegen geografische werkelijkheden, zou weleens een premonitorisch karakter kunnen hebben. Het is genoegzaam bekend dat het maatschappelijke bewustzijn langere tijd nodig heeft om tot rijping te komen dan het individuele. Wat het individu voor zichzelf volbrengt, iijkt de grote meerderheid van andersdenkenden soms misplaatst, onverklaarbaar, onbehoorlijk, ziekelijk. Pas wanneer deze individuele uitzonderingstoestand achterhaald is door het collectieve bewustzijn, is er geen sprake meer van breuk. Eerste voorwaarde tot de poëtische beleving der werkelijkheden is in ieder geval de vrijheid, het behoud van de innerlijke privacy, de tolerantie van een steeds dieper en ingrijpender optredende wetenschappelijke controle. Naar elkaar toe-groeiende en in elkaar overgaande eigenheden kan misschien een verarming van de mensheid betekeken, maar zolang de individuele creatieve introspectie bestaat, blijft de kans op een verrijking van binnenuit bestaan. Waarmee ik maar wil zeggen dat een versmelting van de Europese en de Amerikaanse dimensie niet onmogelijk is. En dat de mensheid daaraan niet noodzakelijk ten gronde moet gaan. | |
National parksTot de grootste en meest spectaculaire parken behoren de Josemite, de Yellowstone en de Grand Canyon. Wie ze alle drie heeft bezocht, weet ongeveer hoe de Rocky Mountains er uitzien. Deze parken, net als de musea, die gelijkgesteld zijn met national monumenten, staan onder de hoede van de nationale dienst voor de parken. Voor de drie bovengenoemde National Parks, die ik op verschillende tijdstippen een- of tweemaal aandeed, geldt dezelfde vaststelling: de organisatie is doeltreffend en loopt gesmeerd. De uitbating van de winkels, hetvervoer, de huisvesting wordt toevertrouwd aan concessiehouders. Deze firma's nemen dan jongelui in dienst, die uit alle delen van de Verenigde Staten komen en die naar hun eigen oordeel onderbetaald worden. Zij nemen de jobs aan omdat het een uniek avontuur is en omdat ze houden van de natuur. Het betreft meestal studenten, die zich gewetensvol van hun taak kwijten. De kamers zijn netjes, de bedden goed opgemaakt, het eten aantrekkelijk opgediend. Jonge lieden, meisjes en jongens, | |
[pagina 18]
| |
besturen de grote en kleine bussen, die de bezoekers binnen de grenzen van het park vervoeren. De goede wil is opvallend. Daarbuiten zijn er de rangers, de bewakers in uniform. Zij letten er op dat de maatregelen ter bescherming van de flora en de fauna, stipt nageleefd worden. Of ze geven voordrachten met diaprojectie, film. Op een dag, toen wij per minibus door het Yellowstone Park reden, toevallig in een uitsluitend uit Europeanen bestaand gezelschap, hield de jonge chauffeur halt om ons te wijzen op een prachtig exemplaar van een wijfjeshert. Het dier stond eerst onrustig stil aan de boord van de weg. Toen wilde het zich verwijderen en vóór wij het wisten zat het ineengezakt, achter ons in het midden van de rijweg. Waarschijnlijk was het geschrokken, probeerde over te steken en werd gevat door een tegenligger. Verwarring, hoge woorden. Het dier had zich achter een omgevallen boom gesleept, een eind van de weg. De chauffeur was de kluts kwijt, in de bus was de stemming gebroken. Wij verwittigden de eerste ranger, die wij ontmoetten. In het park was een speciale veearts aanwezig. Het dier zou waarschijnlijk afgemaakt worden. In datzelfde park waren de beren, die in 1968 nog langs de weg om voedsel kwamen bedelen, uit het zicht verdwenen. De verantwoordelijken voor het natuurbehoud hadden geoordeeld dat een onzichtbare maar echte beer, beter was dan een clown langs de weg. De dieren werden gelokt, ingekooid en naar afgelegen gebieden geleid. Daar leven zij hun echt berenleven zoals het altijd geweest is. De toeristen daarentegen stromen toe met karrevrachten. Wie zijn kamer niet van tevoren besprak, komt van een kale reis thuis. In theorie worden in het park niet meer mensen toegelaten dan de huisvestingsmogelijkheden toelaten. Eens in het park, verspreiden die mensen zich naar alle windstreken: te voet, per fiets, per auto, te paard, per helikopter, per boot. En 's avonds is iedereen blij op tijd te kunnen gaan slapen. Dit is dan massatoerisme, maar aangezien de oppervlakte van de natuurgebieden zo groot is, lijkt het er op alsof er voldoende armslag gelaten wordt om de individualisatie veilig te stellen. Volgens het recept: allemaal samen maar ieder op zichzelf. Er moet ook wat geluk mee gemoeid zijn: je kunt in een woonwijk terechtkomen die vergiftigd is van de muggen, je kunt doodvermoeid gedurende een aantal uren wachten op de sleutel van de kamer die maar vrijkomt om 2 p.m., je kunt doodziek worden op de muilezel die je naar beneden voert langs adembenemende diepten, bepaalde toegangswegen tot een park kunnen geblokkeerd of afgesneden zijn, je kunt uitglijden en amen roepen, je kunt op buren vallen die de ganse nacht rommelen aan wie weet wat. Het zou moeten lukken dat al die dingen zich tegelijkertijd voordoen. Er is tenslotte nog zoiets als de pracht van het landschap. Dat maakt eventuele tegenslagen goed. Je kijkt naar eeuwen en eeuwen opengestalde geologie, elkaar opvolgende klimaat- | |
[pagina 19]
| |
zones. Je wandelt tussen reuzen van bomen en je verneemt verhalen over de indianen die hier vroeger leefden. Je kunt geen dia's genoeg maken omdat de kleuren veranderen van ogenblik tot ogenblik: blauw, roze, paars, grijs, bruin, met alle denkbare schakeringen daartussenin. Je ondergaat de wisselingen in de temperatuur met een gelatenheid die versterkt. Je zou maanden in een dergelijke omgeving moeten verblijven om de maat der verschijnselen en der dingen te me-ten aan het eigen vege lijf, de eigen bloedslag, de eigen vermoeienis. Zodat de grootsheid van het gebergte en van de valleien deel gaat uitmaken van je denken. Dat is dan de terug-keer tot de natuur. En zoiets is slechts voor enkelen weggelegd. Talrijk zijn diegenen die de bergen intrekken. Sommigen brengen het er slecht af. Zij vergeten dat een levenlang aan huiselijk komfort essentiele dingen in het mensdier afstompt. De nationale parken zijn de laatste gebieden waar de moderne mens de kans krijgt om de zijden draad van de beschaving ge-waar te worden. | |
Public transportationEen bepaald kenmerk van de jeugd is de snelheid waarmee ze nieuwe trends opneemt en weer links laat liggen. Wie daarop kan inspelen, verdient een bom geld zonder veel inspanning. Verwacht van die jeugd geen mededogen, geen blijvende waardering, zij leeft ven ephemeria. Gedenk even de wonderlijke uitbarsting van letters, namen, slogans, getekend in dansende lijnen en dronken kleuren op de binnen- en buitenkant van de Newyorkse ondergrondse. Norman Mailer sprong er direct op. Erger is wanneer het nieuws er af is en de treinstellen weer lawaaierig worden, verre van komfortabel en in sommige gevallen ronduit smerig van uiterlijk. Geen nood, er wacht een volgende begeestering om de hoek: in het Museum of Modern Art wordt een tentoonstelling gehouden van prototypen waaruit de taxi van de toekomst zou kunnen gekozen worden voor New York. Ik heb duizenden kilometer afgelegd doorheen de V.S.A., van Washington D.C. door de Allegheny, van Fort Worth naar Houston, van San Antonio naar San Diego, tot in Seattle, door de pleinen, langs de grote meren, steeds per Greyhound Bus. Op de duur ga je van die wegreuzen houden: gemakkelijke zetels, prachtige vering, punctueel, luchtgekoeld. De America-cruisers brengen je tot in de meest afgelegen plaatsen van dat enorme land. Het gebeurt dat je terecht komt in een ouder model, zo eentje waarvan de zetels een heel eind verder achterover kunnen geklonken worden dan in de nieuwe koetsen. Om | |
[pagina 20]
| |
direct in te dutten en te mijmeren over de postkoetsen die enkele tientallen jaren geleden dezelfde wegen volgden en waarin je onvermijdelijk door elkaar geschud werd als een losgeslagen lading. Af en toe rijdt er nog zo'n soort dubbeldekker, met een deel van de zetels op een hoger niveau geplaatst: je ziet beter de baan vooraan. Zo'n bus heeft zijn geplogenheden: trekkers, indianen en zwarten gaan uit zichzelf achteraan zitten, alhoewel de zwarten, vooral de vrouwen, het meer en meer op prijs stellen te doen zoals de anderen. Wie een plaats naar zijn voorkeur wenst te kiezen, zorgt er voor dat hij minstens een kwartier voor het vertrek in de rij staat. Wie eerst staat, eerst instapt. Zoals overal zijn er slimmeriken, maar ze zijn eerder zeldzaam. Je weet wel van die lui die van niets gebaren en gewoon zonder hun beurt af te wachten, instappen. Heel dikwijls worden zulke mensen door de chauffeurs naar de rij verwezen. Welbegrepen eigenbelang, democratie. Alcoholische dranken zijn niet toegelaten. Vermits de ‘driver’ niet alles kan zien, slagen sommigen er in stiekem wat naar binnen te gieten. Eens zagen wij een man in Ottawa instappen, fit en onopvallend. Toen hij in Montreal uitstapte, sloeg hij haast tegen de vlakte. Op zijn eentje had hij een fles brandy uitgedronken. Tevoren, bij het vertrek, had de chauffeur een passagier, die onophoudelijk het geluid van een vogel voortbracht, voor de keuze gesteld: ermee ophouden of uitstappen. De bus is ook de bode: in sommige afgelegen streken brengt hij de krant, gewoon door de geopende deur naar buiten gegooid. En steeds die groet van de chauffeurs wanneer zij elkaar kruisen. Concurrentie speelt hierbij geen rol. Ook zware vrachtrijders groeten. De solidariteit van de weg. Wat de Greyhound is voor Amerika, is de spoorweg voor onze streken. In Amerika komt er weinig vaart in het aantrekkelijk maken van het spoorwegverkeer voor reizigers. Niets is desolater dan de stations, de bermen, de sporen zelf. Neem gewoon de dubbeldekker-trein van Chicago naar de randstad. De trein is luchtgekoeld, er is radiofonisch bericht van iedere halte, de zetels zijn schoon. Kijk niet naar buiten: bruggen en bermen gereed om in te storten, twijfelachtige klinkers om de sporen vast te leggen, overal puin, roest, onkruid. De trein komt niet op snelheid omdat de toestand van het spoor het niet toelaat. Gewone reizigerstreinen zijn volgens ooggetuigen slecht onderhouden. In één woord: de spoorwegen doen het niet meer. Er zich over beklagen dat de good old times voorbij zijn, toen het eten aan boord goedkoop en goed was, toen de treinen kleine paleizen waren, brengt geen aarde aan de dijk. Iedereen heeft schuld aan het failliet. De auto heeft de spoorweg gedood. Amtrak wil er wat aan doen, maar er zit geen fut in. Het deficit is te groot en de staat wenst geen vat zonder bodem te vullen. Santa Fe, Southern Pacific, Illinois Central, namen die voorbijtrekken op ellenlange slierten goederentreinen, | |
[pagina 21]
| |
getrokken door vier locomotieven, namen die weemoedig stemmen, qui vous flanquent la nostalgie du départ. In de stad kun je de taxi nemen, dat moderne ding, dat altijd maar rondcirkelt door de straten van Megalopolis, op zoek naar een minuscule prooi, een insekt om even mee te nemen en weer uit te stoten, een eind verder op de weg zonder bestemming. Het komt er tenslotte op neer te weten waar je heen wil. | |
NewspapersVoor 10 à hoogstens 20 cent koop je een krant. Voor plaatselijke kranten met kleine oplage kan de prijs hoger liggen. 's Zondags betaal je 50 cent voor een kanjer van 2 kg. Het eerste blad is vanzeifsprekend de blikvanger. Toen Nixon afstand deed van het presidentschap verscheen in bepaalde grote bladen een grote foto van de man met op zijn kortst 2 woorden, in koeien van letters. Een blad zoals de Chicago Tribune kwam op het idee in een zijgevel van het gebouw enkele koperen platen te laten metselen, die het eerste blad voorstellen van historische uitgaven, zoals de oorlogsverklaring van Roosevelt, de moord op Kennedy. Ook Hitler komt er op voor. In navolging daarvan kocht ik vanaf een zeker ogenbik in iedere plaats die ik aandeed de krant van de dag, scheurde het eerste blad er af en bracht het mee naar huis. Op die manier heb je een verzameling documenten die op de een of andere wijze archiefstukken worden met een zeer specifieke waarde: een bewaarplaats van hoe de mensen het nieuws weerhouden, het verhaal van wat ze vergeten en wat ze als belangrijk beschouwen, vergelijkingsmateriaal waaruit je voor een deel kunt opmaken hoe de filters van de ontvanger/zender ‘mens’ werken. Wat voor het individu geldt, geldt misschien ook voor de grote hoop: afwijzing van het onaangename, aanvaarding van het toelaatbare. De eerste bladzijden van de krant kunnen als een schaal gelezen worden, waarop de minima en maxima normen aangeduid staan tussen dewelke de wetten van het menselijk gedrag zich doen gelden. Het grootste gedeelte van dat bedrukt papier wordt ingenomen door reclame en advertenties. Er zijn de vaste rubrieken zoals in alle kranten ter wereld. Belangrijk zijn de kritische bijdragen van politieke waarnemers en personaliteiten, van ‘columnisten’ en lezers. Daaruit alleen al blijkt dat de vrijheid van de pers geen lachertje is. Watergate heeft bewezen dat de pers tot zeer veel in staat is. Wat de Washington Post, bij de pen van Jack Anderson aan het licht bracht, door alle stormen en bedreigingen heen, getuigt van morele moed. Het probleem van de verspilling van papier is zo reëel dat er in alle talen over gezwegen wordt. Als men bedenkt dat slechts | |
[pagina 22]
| |
een kleine oppervlakte van het gebruikte papier gebruikt wordt voor het brengen van nieuws, dat de kranten een papierverbruik van reusachtige afmetingen op hun kerfstok hebben, dat zodra gelezen dat papier in de mand terecht komt, dat iedere ton papier de dood van bomen betekent, dan rijzen ervragen. De pers is er en moet er blijven. Kan ze niet op een zuiniger wijze aan de man gebracht worden, zodat men gelezen kranten buiten papiermanden niet meer zou vinden op alle mogelijke plaatsen, achteloos achtergelaten Welke economische machten staan een bezuiniging in de weg? Is het zelfs mogelijk die dwaze machine van de overproduktie onder controle te houden? Wat opgaat voor de kranten, kan evengoed aangevoerd worden voor alle andere verbruiksgoederen. Loop maar een dag door New York en kijk naar de ‘sales’. Het wonder is dat de pers doorheen al die absurde toestanden heen, zo efficient kan blijven. Misschien is de corporate van de journalisten een verzameling gebleven van authentieke onbuigzamen, bekwame vaklieden, gepassioneerden van het nuchtere feit, verkapte idealisten. Anders is het niet te verklaren. Toevallig was ik in de gelegenheid een blad als de ‘Christian Science Monitor’ in Boston binnenskamers te bezoeken. Het orgaan verschijnt dagelijks op klein formaat en bevat geen reclame. Als men aftrek doet van het personeel dat gebruikt wordt in de vertaaldiensten, dan blijven er nog voldoende mensen over om in onze ogen van een groot bedrijf te gewagen. Berichten uit de ganse wereld en vooral uit de geschreven media worden hier verzameld, uitgekamd en weerhouden voor het eigen blad. Een bloeiende onderneming, die indruk maakt. Het geeft een idee van wat een krant als de New York Times vertegenwoordigt, van de kapitalen die ermee gemoeid zijn, van het menselijk krachtenpotentieel dat ingezet wordt, van het publiek dat daarbij betrokken is. Wie zou dan nog durven wijzen op de enorme bezoedeling die door de papierfabrieken veroorzaakt wordt? Over de bossen die zienderogen verdunnen? Of hoe de democratie in nauwe schoentjes kan geraken. De vrijheid van de pers betekent een blad voor de kleinste stad en een hele reeks voor een stad van betekenis. Dat is zo in Amerika, dat is zo in de rest van de wereld. Maar in Amerika moet je je eerst door een berg onbenulligheden werken vooraleer je een stuk te lezen krijgt dat werkelijk nieuws brengt. | |
TelevisionIk herinner mij een YMCA in Hartford (1971). De tv stond aan in de gemeenschappelijke zaal. Ik bleef even kijken naar een of ander feuilleton, samen met nog een drietal mannen die ver uit elkaar zaten. Toen ik uren daarna weer binnen | |
[pagina 23]
| |
liep, speelde diezelfde tv weer zo'n feuilleton en zaten diezelfde mannen nog steeds te kijken. Of nog in de National Gallery in Washington D.C. Wij kwamen net op tijd terug in het bureau van de directiesecretaresse om op het tv-scherm de staart te zien van de raket naar de ruimte (1971). Al de leden van het personeel stonden rond het toestel. Of nog in de YMCA van Montreal: Walter Cronkite, de sterreporter van de Amerikaanse tv als spil van het grote gebeuren op Independence Day in het Bicentennial jaar 1976: parades in Washington, Philadelphia, de reconstructie van de slag by Gettysburg, de grote intocht van de zeilschepen in de haven van New York (in kleur), de zeilscheepjes in Boston, reusachtig vuurwerk in Washington en New York. De tv is een onderdeel van het dagelijks leven geworden. Hollywood produceert feuilletons zoals anderen hamburgers of fried chicken voortbrengen: kundig, vlot, maar aan de lopende band en dat heeft minstens zoveel na- als voordelen. In een land waar iedere grote stad beschikt over meerdere tv-stations en waar de kijker kan kiezen tussen een reeks plaatselijke en nationale programma's, waar de uitzendingen haast dag en nacht doorgaan, moet het wel een probleem zijn om al die zendtijd vol te krijgen. Om te beginnen speelt de publiciteit een enorme rol. Midden in een spannende film, een boeiend gesprek, het gewone nieuws, worden reclamespots gegeven waarvan de inhoud even onbenullig is als de waar die ze aanprijzen. Dat irriteert en de vraag is welke verdediging de Amerikaanse kijkers daartegen bezitten. Het zou een gelegenheid zijn om op te staan, een babbel te slaan, naar buiten te gaan. Ofwel kijken de meesten zonder te zien, lijdelijk ondergaand wat hen aangedaan wordt. Voor een Europese kijker is de pil moeilijk te slikken. De leden van de nieuwsdienst nemen het in 't algemeen zeer lakoniek, een tikje ironisch op. Zij spelen het spel en ik heb de indruk dat de meeste mensen hetzelfde doen. Publiciteit is een noodzakelijk kwaad. Hoe betaal je anders al die dure spullen, al die prijzen die dagelijks uitgereikt worden, die shows, die reportages uit alle delen van de wereld. Van vadertje staat moet je in de V.S.A. geen steun verwachten. Als ik mij niet vergis moet zelfs de president zijn zendtijd betalen. Zoals mijn vriend Mark zegt: in Amerika kun je alles kopen, hier hebben ze voor niets respect en dat heeft veel goeds in zich. Laten wij Europeanen vooral niet aankomen met dat eeuwig argument van de cultuur: alleen Europa heeft een eeuwen-oude cultuur en de Amerikanen zijn barbaren, daar komt het op neer. Onze ernstige uitzendingen worden maar matig gevolgd. Wat is er sinds het bestaan van de tv in Europa niet van het scherm verdwenen? Ik denk nog maar aan ‘Lecture pour tous’, aan de prachtige uitzendingen van J.-M. Drot over schrijvers of cultuurmomenten, aan de uitzendingen over de | |
[pagina 24]
| |
geneeskunde. Zonder de staatsgelden zouden wij allang afgezakt zijn naar een commerciele tv. Er bestaan in de V.S.A. enkele kanalen die uitsiuitend ‘cultureel’ goed brengen, zoals films gemaakt dank zij de steun van musea en de nationale dienst voor de kunst, of reportages over volksopvoedende initiatieven. Maar de grote meerderheid van de kijkers stemt af op de feuilletons, de shows, de ontspanning. De publiciteit wordt er bij genomen. Ik weet zelfs niet of iedereen daardoor gestoord wordt. Vergeet niet dat een consumptiebeschaving ook specifieke gedragspatronen in het leven roept, die verschillen van de gedragspatronen uit de idealistische tijd. Handelaars maken zich geen zorgen over de morele motieven van hun daden. En vermits de massa koopt wat zij verkopen, zie ik voorlopig niet in wat daaraan gedaan kan worden. De mensen opvoeden tot zelfstandige, kritisch ingestelde, scheppende individu's? Waartoe? Als die massamensen zich uiterst gelukkig voelen door niet al te diep in te gaan op de problemen, door te kunnen kopen wat hun voorgelegd wordt en waarvan zij aannemen dat zij dat nodig hebben, wie zal daar wat tegen inbrengen? Melvin Maddocks schrijft: ‘The drug addict, Farber, proposes, may be the prototype for all willful Americans hooked on the “demonic notion” that by chemistry or stubbornness, one can have what one wants right now.’ (TIME, August 12, 1976, bespreking van Kirillov's Complaint door Leslie H. Farber). Wat, als het leven een drug wordt? | |
Coloured peopleVoor mij ligt een persbericht van het Los Angeles County Museum of Art. Het betreft de aankondiging van een tentoonstelling ‘Two Centuries of Black American Art (Formerly known as Black American Artists: 1750-1950)’. In de woorden van de organisator, professor David Driskell, voorzitter van het departement Kunst van de Fisk University, Nashville, Tennessee, luidt het: ‘(the exhibition) should serve to counteract the widely held belief that all black art is either “primitive” or “socially relevant”... and will add up to a group contribution which is not narrowly ethnic or eccentric, but deeply and solidly American.’ Op een andere plaats lees ik over Henry Ossawa Tanner, ‘who informed the world that he could not be productive in a country where his skin color was equated with inferiority and emigrated to Paris to become the most widely decorated and honored black American artist on two continents.’ In het jaar van de presidentsverkiezingen en van de Bicentennial kan een buitenstaander zich alleen maar afvragen of de | |
[pagina 25]
| |
blijken van good-will tegenover bv. de zwarten, verder reiken dan lippendienst. De onlusten in Boston naar aanleiding van het nieuwe schoolbussysteem tonen aan dat het rassenvraagstuk verre van opgelost is en dat oplossingen nog niet voor morgen zijn. Een poging ten voordele van een gediscrimineerde groep, stuit bijna altijd op de belangen van de heersende groep. Voorlopig is het nog zo dat in de hotels, in de kantoorgebouwen, enz... het schoonmaakwerk gedaan wordt door zwarten. Meer en meer kleurlingen staan achter de loketten van de posterijen. Af en toe zie je een zwarte bediende in een bank. In de amusementswereld schijnen de verhoudingen ten gunste van de kleurlingen uit te groeien. Het is de vraag wie de sleutelposities bekleedt. in 't algemeen kan waargenomen worden dat de discriminatie druppelsgewijs afneemt. Het gebeurt, op sommige dagen en in sommige wijken van bv. Detroit, Chicago, New York, dat je naar een blanke moet zoeken. Dan ben je een ogenblik in de situatie waarin de ‘anderen’ zich het meest bevinden: in de minderwaardigheid. Het geeft een gevoel van onzekerheid, ongerustheid. Je ervaart dat de verdeling van mensen in groepen volgens de huidskleur, met aan die verdeling verbonden een verregaande sociale ongelijkheid, een frustratie met zich brengt, die in de geesten, de ziel vreet en er ongeneeslijke trauma's veroorzaakt. Er zijn die tekens die er op wijzen dat zwarten beschikken over grote natuurlijke reserves. Die zwier waarmee velen van hen zich door de straten bewegen, de durf van hun kleding, de brede lach die zó blaakt van levenslust, de innemende toon van anderen, de koninginnepracht van sommige vrouwen, de ogen van de kinderen, de elegantie van velen van hen, het stemt de blanke tot verwondering. Het zou kunnen dat de blanke zich bedreigd voelt door dat opkomend geweld, die verse krachten uit lagen van de cultuur waaraan tot hiertoe maar een accidenteel belang gehecht werd. De blanke die op vele punten tekens van vermoeidheid vertoont. De ‘anderen’ staan klaar om hun tanden in de vruchten van de overvloed te zetten. Voorlopig stellen ze zich tevreden met goedkope, kleurige spullen, drugs, muziek, erbarmelijke krotten, politieke beloften, tentoonstellingen gewijd aan de meest onschadelijken onder hen. Niemand weet tot hoelang de dijken zullen standhouden. Ondertussen blijven de blanken wegtrekken uit de wijken waar ‘anderen’ zich komen vestigen, met het gevolg dat de huizen aan hun lot overgelaten worden en een nieuw ghetto ontstaat. Een blanke dame: ‘Ze verwijten de zwarten dat zij geen gezinsleven hebben, dat zij lak hebben aan famiiiale gevoelens. Wie heeft ze daarvan afgeholpen? Wie haalde de partners van elkaar van het ogenblik dat er famiiiebanden dreigden te ontstaan?’ Het antwoord klinkt haast als een les uit de catechismus of uit het rode boekje: de blanke slavendrijvers. Het is dus onbegonnen werk de kleurlingen verwijten naar het hoofd te sturen want ze werken als een boemerang. | |
[pagina 26]
| |
In feite denkt en handelt de blanke maatschappij nog steeds volgens het principe: één zwarte is goed, twee is te veel. Om tijdtewinnen worden handjes geschud, lieve woorden gewisseld, pakt men zijn spullen in alle stilte om er minzaam lachend van onder te trekken. Politieke leiders verbroederen met de weduwen en broers van vermoorde dominees, blanke en zwarte atleten lopen arm in arm onder de vlag van hun land op de Olympische Spelen, gelukkige zwartjes staan in de rij voor een bioscoop waar nu eens een film met niets dan zwarte helden gedraaid wordt. Maar de blanke voelt zich toch niet lekker als hij in zijn schone vrije tijd, in zijn nette pak, op een mooie dag in de zomer, wanneer het leven zo schoon is, zich een weg moet banen tussen al die lieden met een andere huidskleur. | |
BooksDe eerste stappen, de eerste blikken in een boekhandel, die je voor het eerst betreedt, hebben veel weg van de nadering van vrouwelijk wild. Eerst een vluchtige blik in het rond om het jachtgebied af te fasten, de meest gunstige toegangswegen te ontdekken. Haast is nooit goed in dergelijke gevallen en het is een verdienste de slagen van het opgewonden hart in bedwang te kunnen houden. Het risico van een mislukking is rechtstreeks in verhouding met de kans op het binnenhalen van een onvervangbare trofee. De gedachte aan mislukking mag je niet beïnvloeden. Ook niet laten merken dat je geïnteresseerd bent. Je doet zoals de katten, nooit recht op het doel af. Ondanks het feit dat gans je wezen gericht is op het in het bezit krijgen van dat éne ding: de vrouw, het boek. Tot die taktiek behoort het onderscheppen van mogelijke mededingers. Met je blik verplicht je ze het gebied te verlaten. Daarmee bedoel ik geenszins een rechtstreekse uitdaging, oog in oog. Het gaat er veel meer om de vijand uit te drijven door de kracht van de wil. Uit te drijven of op een dwaalspoor te brengen. Tot je bij het begeerde onderwerp gekomen bent. Vanaf dat ogenblik wordt ieder gebaar, iedere vleugelslag, iedere trilling een kwestie van leven of dood. Voor wie niet van boeken houdt of er alleen maar een utilitair belang aan hecht, zal het nooit duidelijk worden welk een geneugten verscholen zitten in dergelijke ogenblikken. Meer genoegen nog dan de gewone boekhandels, bieden de zaken in tweedehandse boeken. En die moet je zelf ontdekken. Dat vraagt tijd. New York, meer dan plaatsen zoals Berkeley, biedt daartoe enige gelegenheden. Voor mijn part betreed ik zelden een dergelijke boekhandel met een welgesteld doel voor ogen. Mijn interesse gaat in 't algemeen uit naar de we- | |
[pagina 27]
| |
reld van de kunst, de cultuur. Van zodra ik de afdeiing gevonden heb waar de desbetreffende werken in ondergebracht zijn, begin ik te snuffelen, als een echte boekenwurm. In dat opzicht beleefde ik mooie ogenblikken bij Strand, aan de 12e straat East en Broadway. De herinnering aan een bezoek in het jaar 1968 werd pas weer levendig toen ik het binnenste van de zaak betrad: bakken vol goedkope dingen en dan achteraan, de rekken met de verschillende interessegebieden. In 1968 kocht ik daar het Dada Almanach van Richard Huelsenbeck. Ongelooflijk wat daar te vinden is. Het grootste probleem is het meenemen naar huis of het verzenden. Je moet er natuurlijk voor oppassen geen exemplaren op de kop te tikken waarin bepaalde lijnen onderstreept of waarin onuitwisbare aantekeningen gemaakt zijn, tenzij dat juist het doel van je opsporingen zou zijn. Ongeveer alles wat op de Amerikaanse markt verschijnt, komt vroeg of laat terecht bij Strand, in nieuwe of in tweedehandse staat. Meestal tegen halve prijs. En het doet wel wat pijnlijk aan de monumentaie uitgaven van een Abrams bv. in sterk verlaagde aanbiedingen opgestapeld te zien. In 1974 zag ik ze al liggen, talrijker zelfs dan nu: de dikke kunstboeken met prachtige reprodukties en met niet te onderschatten teksten over Hopper, de collage, e.a. De boeken van Sam Hunter, Dore Ashton, Barbara Rose, Hilton Kramer, Herbert Read, om slechts de meest bekende auteurs te noemen, ze zijn er, tussen de ontelbare monografieën, geschiedenissen, thematische werken. Het is als een land waar je talrijke bekenden ontmoet. Niet zozeer bekenden zoals de mensen die je dagelijks ontmoet zonder meer, met wie je goeiemorgen, goeieavond, hoe gaat het, weet je 't al, wisselt, maar echte gelijken, met wie je op dezelfde golflengte leeft, zonder zelfs de kleur van hun huid of van hun ogen, of de klank van hun stem te kennen. Je bent in het land van de verbeelding, de gedachten, het woord en het beeld. Het pijnlijke zit hem er soms in dat je die mooie boeken zomaar op stapels voorgeschoteld krijgt, splinternieuw, het tastbare bewijs dat in de wereld van de handelaars geen overwegingen van eerbied, waardering voor de inhoud of voor de schrijvers bestaan. Een boek is een koopwaar als een ander, die aan dezelfde wetten van vraag en aanbod, kostenwinning, investering, onderworpen is. Met andere woorden, denk niet aan wat er gebeurt achter de schermen van de uitgeverij, tracht er het beste van te maken, haal zoveel mogelijk buit binnen. Op een zekere manier werk je mee aan de operatie redding, rehabilitatie van het boek. Een tweede beproeving is het wachten op de aankomst van de buit thuis. Er bestaat een speciale fourth class rate voor boeken, die gunstig uitvalt voor het versturen met de post. Het overzeese transport gebeurt per schip, zodat de tijd van verzending van 6 tot 8 weken in beslag neemt. Dat betekent een tweede reeks emoties, wanneer de brievenbesteller de pakken thuisbezorgt. | |
[pagina 28]
| |
Maar let op, in de zomer van 1976 liepen de geruchten dat de posttarieven gevoelig zouden verhoogd worden. De jacht wordt meer en meer een privilege voor rijken. | |
AntiquesOp een dag las ik in een krantenbericht over een zakenman, die overal in Europa op zoek was naar voorwerpen van alle slag, als ze maar ouder waren dan gisteren. Wanneer hij een scheepslading vol had, zond hij de spullen naar de Verenigde Staten van Amerika, waar ze naar verluidt als koekjes van de hand gingen. Waar of niet, de handel in ‘Antiques’ moet goed floreren, vermits wij tijdens onze reis op de meest onmogelijke plaatsen uithangborden zagen. Er zijn gebieden waar de plaatselijke inwoners handwerkslui uit Europa aantrekken om ‘oude’ voorwerpen te vervaardigen. Die honger naar bewijzen van het verleden groeide naar een hoogtepunt in het jaar van de Bicentennial. Iedereen stak de handen uit de mouwen en zette zijn beste beentje voor om de wereld nu eens duidelijk te maken dat 200 jaar verleden niet zo maar niets is. Aihoewel voorzichtigheid geboden is. Een vb. dat onrechtstreeks te maken heeft met mijn onderwerp. Op een dag was diezelfde mrs. Dickeman, uit Santa Fe, op reis in Italië. In het gebied rond Napels had ze een gesprek met een inboorling. Toen hij vernam dat zij Amerikaanse was, vertelde hij dat hij zaken deed met Amerika. O, ja? Ik verkoop van die groene steen aan de Indianen van uw land. En iedereen die naar New Mexico geweest is, weet dat de ‘Indian Shops’ uitpuilen van sieraden ingezet met turkoois. In New York vroeg Nancy ons uit te kijken naar kant, zelfs fragmenten, om aan haar verzameling toe te voegen. Kant is ongewoon ‘in’ en met ‘echte’ samples kan zij een soort catalogus opstellen ten behoeve van haar handel. Ik stelde als mijn mening voorop dat wie heden ten dage de hand kan leggen op een schilderij uit de beginjaren van de blanke aanwezigheid in de V.S.A. of zelfs van nog maar honderd jaar oud, een aardige duit kan verdienen. Ik voegde er aan toe dat het met de dag moeilijker wordt om echt van vals te onderscheiden. Hetgeen ze beter weet dan om het even wie, want ze begon aan een lange uiteenzetting over lijsten en achterkanten van schilderijen. Als u mij vraagt waarom de Amerikanen zoveel prijs stellen op ‘antiques’ dan kan ik alleen maar gissen. Misschien heeft de eigen ondervinding, meer nog dan de Europese, hen geleerd dat je beter uitkijkt voor het te laat is. Vooral in de V.S.A. zijn de levensgewoonten zo snel veranderd, heeft zoveel ouds zo snel moeten plaatsmaken voor het nieuwe, dat het niet onredelijk lijkt, te verzamelen wat op het eerste zicht waardeloos is. | |
[pagina 29]
| |
Vooral als het voorwerpen betreft die niet meer handgemaakt worden. Bij iedereen leeft nog de voorkeur voor wat door mensenhanden vervaardigd is. Hetgeen op een zeker wantrouwen wijst tegenover de machine. Ondanks de verklaringen van geloof in een futuristische beschaving. In een tweede fase zal men dan misschien belang gaan hechten aan sommige machinaal vervaardigde voorwerpen om de eenvoudige reden dat hun tijd voorbij is. Wanneer een model niet meer gefabriceerd wordt, dan wordt het op de duur moeilijk om er onderdelen voor te vinden. Hoofdzaak is waarschijnlijk dat het verleden bewaard blijft. Voeg daaraan toe dat nergens de noodzaak om geld te verdienen zo groot is als in de V.S.A. Hier vraagt men niet:‘Wie ben je?’, maar: ‘Hoeveel verdien je?’ zegt Mark. Neem bv. de tentoonstelling ‘Three Centuries of American Art’ waarmee het Philadelphia Museum of Art zijn bijdrage le-verde tot de Bicentennial viering (en van de gelegenheid gebruik maakte om zijn nieuwbouw met air-conditioning aan het publiek voor te stellen). Zij werd opgezet door het architectenteam Venturi en Rauch. Naast schilderijen en beelden vondje er een koffiepot uit 1915-30, een lappendeken uit 1839, vrouwenklederen uit 1787-92, een vest uit 1780, een schoengesp uit 1740-50, een zonnewijzer uit 1763, een model van brandweerwagen uit 1842-65. Om maar enkele voorbeeldente noemen, want er waren zo'n 650 voorwerpen in de show opgenomen. Afgaande op de ongelooflijke zin voor togetherness waarmee al die zaken samengebracht werden, zou men kunnen afleiden dat de Amerikanen, meer dan om het even welk volk en in de kortst mogelijk tijd ijveren in de richting van een eigen, onvervalste geschiedenis. Misschien is dat het belangrijkste wat zij missen, de aanwezigheid van een verleden waar je kunt naar opkijken. Omdat leven naar de toekomst misschien niet voldoende is om de mens volledig geiukkig te stemmen. Of is het omdat de Amerikanen niet langer wensen onder te doen voor de Europeanen en de Aziaten? Bezoek Williamsburg in Virginia, kijk naar de bezoekers uit alle delen van de U.S.A. Zij komen er trillen van eerbied, in het diepste van zichzelf, voor de kleine huizen, de bekwame handwerkslui, het openbare plein, het gouverneurshuis, het fraaie huisgerei, de baksteen, de tuinen, de kerk, de stoelen waarop de groten van het land plaats genomen hebben, de graven. Misschien voelen zij dan pas aan hoezeer zij Amerikaan zijn. | |
Food en beveragesHet zou interessant zijn tijdens een reis door de V.S.A. de namen, uitspraken, slagzinnen op te schrijven, die te maken heb- | |
[pagina 30]
| |
ben met drinken en eten. Op 2 juli 1974 noteerde ik ergens in een eetgelegenheid in Washington D.C.: ‘Human beings will in a year eat 16 times their own weight in food, while a horse eats only eight times his own weight. To reduce therefore you should eat like a horse. Martin Buxbaum.’ Op 13 juli 1971 at ik in het Los Angeles County Museum of Art: rosbief, noedels, onbekende groenten, meloen, ijskoude thee. Of dit, op 2 augustus 71, tijdens een stop van 45 min. in New York, op de weg van Boston naar Washington: het duurde een tijdje eer ik uit het menu wijsgeraakte. De dienster, die ongeduldig geworden was, antwoordde op mijn bewering dat ik de kaart niet verstond: je kunt wel eten! Met zo'n stem waarin al het geknars van New York besloten lag. Wat haar niet belette schalks te glimlachen toen ik de zaal na afloop verliet. Misschien had ze de fooi gezien. Ik geloof echter eer dat zij volkomen handelde in de geest van de stad: sarcastisch, onder druk, op de man af, verdedigend agressief, menselijk. Toen Oldenburg zo'n bekendheid gaf aan het voedsel door het te pasticheren in alle mogelijke formaten en in 't algemeen de Pop mensen aandacht schonken aan wat je van de supermarket meebrengt, grepen die kunstenaars terug naar een uiterst belangrijk socioiogisch verschijnsel: de industrialisatie van de voeding. De industrie is geboren uit de behoeften van de massa. Om de massa te voeden zijn vereist: lage prijzen, doeltreffendheid, snelheid, aantrekkelijkheid. Wie zich daarmee niet kan verenigen, trekt naar het restaurant en betaalt een hoge prijs. Individualisatie op dit gebied kost veel. Voor wie niet bang is om in de rij te staan, zichzelf te bedienen, een vlugge keuze te doen uit een beperkt aantal mogelijkheden, betekent de georganiseerde keuken een gemakkelijk en tijdbesparend middel om de fysische mens te versterken. Wie's morgens uit zijn bed stapt, kan breakfast nemen, soms in het hotel zelf, maar dan buiten de rekening voor de kamer, ofwel in de onmiddellijke buurt ervan. Er schuilt zelfs een apart plezier in het zoeken naar zo'n geschikte zaak waar je zonder veel omhaal en tussen de mensen die hun krant lezen voor ze naar het werk gaan, rustig een kop koffie kunt drinken met als ontbijt de traditionele eggs met ham of bacon. Of je neemt een fruitsap, of thee, of melk. Met daarbij misschien pancakes of french toast met syrup. Lunch is voor de meeste Amerikanen maar een etentje om de brug te slaan naar het dinner. Lunch neem je dan weer in een snelle zaak, want je hebt niet zoveel tijd tijdens de middagpauze. Enorm veel mensen eten blijkbaar thuis na het werk wat moeder de vrouw opdient. Tenzij die moeder ook werkt en dan komen de blikjes aan de beurt of de industrieel bereide malen. De restaurants doen zeer goede za-ken, te oordelen naar de volle zalen. Als je omstreeks 6 p.m. de voedselmagazijnen binnengaat, sta je versteld van het groot aantal mensen die hun inkopen doen. Net als in Europa is de | |
[pagina 31]
| |
belangstelling voor recepten zeer groot, dat stel je vast in de boekhandels, aan het groot aantal verschillende kook- en receptenboeken. In de reclame keren steeds weer dezelfde aanprijzingen terug: alle soorten van burgers, dogs, Kentucky Fried Chicken, cereals, corn. In de grote steden wordt geschermd met de laagste prijzen voor zo en zo'n breakfast, zo'n steak, zo'n pizza. Wanneer je in New Mexico belandt, kom je in de invloedssfeer van het Mexican food: tortilla's, enchilada's, enz... En kruiden om de oceaan leeg te drinken. Ik las over de proefstrijd die ingericht werd tussen Franse en Californische wijnen. Een gemengde jury van kenners kreeg de beste wijnen voorgezet. Uit de objectieve beoordeling kwamen de Californische wijnen als de beste aan de beurt. Dat betekent dat de Amerikanen meer en meer vertrouwen zullen krijgen in hun eigen produktie. Wat het fruit betreft, daar kan geen twijfel over bestaan: de appels, pruimen, nectarines, druiven, meloenen, perziken uit het land van de zon zijn hun prijs ruimschoots waard. En die prijs scheelt hem nog wat met die aan de oostkust en zeker met die in Europa. Alhoewel wij in Boston heerlijke sinaasappelen op de kop tikten a 1 dollar voor zes stuks. Hoe democratisch wij het ook deden gedurende ons verblijf in de V.S.A., toch zullen wij nooit plaatsen vergeten als Berghoff in Chicago, Palm Garden in San Francisco, La Posada in Santa Fe, de Hacienda in Albuquerque, Don Quijote in Monterey, La Crgpe in Boston, het Museum of Contemporary Art in Boston, of dat café-restaurant in Richmond (Virginia), het gezellige cafetaria in Denver, waar de koffie die morgen zo heerlijk smaakte, of het restaurant in het Philadelphia Museum of Art. En de winkel Chez Dionne aan de hoek van Ste Catherine en Drum-mond in Montreal. En die specerijenwinkel aan Fisherman's Wharf in San Francisco. De herinneringen hebben een geur, een smaak... | |
DowntownsVoor wie gebruik maakt van de Greyhound om van stad tot stad te trekken is het belangrijk een slaapgelegenheid te vinden in de onmiddellijke nabijheid van het busstation. Meestal stelt dat geen probleem, vermits de busterminals voor de overgrote meerderheid gelegen zijn in downtown. Een paar keer stelde ik vast dat daarin verandering gekomen was. In Des Moines is het nieuwe busstation een eindje van het centrum opgetrokken. Hetzelfde deed zich voor in Reno, Denver. Dat zijn echter uitzonderingen. Downtown omvat het gedeelte van een stad waarin de oudste | |
[pagina 32]
| |
![]()
Juli 1971: New York (New York) Broadway
In de buurt van Soho, niet ver van Greenwich Village gebouwen te vinden zijn, en indien niet de oudste dan de belangrijkste, hetgeen gelijk staat met de hoogste. Je vindt er de banken, de public library, de grootwarenhuizen, het civic center, de YMCA, de hotels, de grote musea, het stadhuis, het politiehoofdkwartier, de boekhandels, de hoofdkerken, het Post Office en soms het spoorwegstation. Reeds in de verte zie je de wolkenkrabbers oprijzen. Aan de omvang, de hoogte en het aantal ervan kan je de belangrijkheid van een stad afmeten. Zij zijn de belforten van de middeleeuwen, gebouwd door machtige banken, dagbladen, grootwarenhuizen. Zij geven hoop, vertrouwen, moed aan hen die onmetelijke afstanden afgelegd hebben, door eentonige vlakten of bergachtige streken, gedragen door het zachte geluid van de motor: vrachtvervoerders, buschauffeurs, landverhuizers, vakantiegangers, onrustigen. Zij wenken ook de reizigers in de lucht, alhoewel zij van daaruit een groot deel van hun indrukwekkendheid verliezen. In steden als Chicago, New York, Los Angeles, Philadelphia, Pittsburgh, Milwaukee, Boston, Houston, geraak je alleen maar in het hart van de stad via een op het eerste zicht onontwarbaar net van luchtbruggen, viaducten, tunnels. Het busstation zelf is dan een echte stad in de stad, met zijn boven- of ondergrondse perrons, loketten, wachtzalen, cafetaria's, restaurants, washrooms, winkels, roltrappen, lockers, telefooninstallaties. In andere plaatsen rijdt de bus gewoon achterom zoals in Washington D.C., St. Louis, Kansas City, Minneapolis, Monterey, Anaheim, enz... Of hij stopt vóór het station zoals in | |
[pagina 33]
| |
Pocatello, Cheyenne, waar dan net ook een station van de spoorweg staat. Niet te vergeten dat iedere hoofdplaats van een staat zijn kapitool heeft en dat het gebouw liefst midden in de stad verrijst. Het is mij opgevallen hoezeer, sinds 1968, inspanningen gedaan worden om die versleten, vervallen, vervuilde, onveilige stadskernen weer op te kikkeren. Mooie voorbeelden daarvan zijn Boston en Philadelphia. Dat gebeurt soms ten koste van eerbiedwaardige reuzen, van wie de architecturale degelijkheid moet plaatsmaken voor moderne reuzen van glas, staal en beton. In Chicago wordt bv. met hand en tand gevochten voor het behoud van oude buildings en soms met succes. In Boston is het Prudential Center net als het Civic Center een voorbeeld van hoe het kan. Kerken, warenhuizen, hotels slaan de handen in elkaar om samen met de openbare besturen een vernieuwing tot stand te brengen die oog heeft voor het menselijk samenzijn. Plaatsen waar het prettig is om te wandelen, te vertoeven, te zitten, te genieten van de fonteinen, door de met elkaar in verbinding staande gebouwen te kuieren. Tussen de hoge gebouwen is er altijd voldoende schaduw en wind om niet te vergaan van de hitte in de zomer. Wat de koude betreft, daar heb ik geen ondervinding van. In steden als Houston en Dallas stelt het vraagstuk zich anders, daar zijn vele binnenwijken gloednieuw. Hetgeen dan futuristische experimenten met zich brengt. In dat opzicht moet San Francisco niet onderdoen voor de meest moderne steden. De stadskernen, downtown, hebben te lijden onder het vertrek van steeds maar meer gevestigde blanken of het meest actieve en dus produktieve deel van de bevolking. In hun plaats verschijnen de werkzoekenden, de ongeschoolden, de gelukzoekers voor wie geen werk, geen geluk weggelegd is. Zij beta-len liefst minder huur waardoor de huiseigenaars de huizen niet meer onderhouden, waardoor de huizen verkommeren. Als de belastingbetalers het laten afweten en zich gaan vestigen buiten de stadskernen, dan geraakt het stadsbestuur in moeilijkheden. Vooral als de misdeelden moeten geholpen worden. Kijk naar New York. Er bestaat geen twijfel over dat de Amerikanen hun steden zullen redden. Sinds de veldtochten tegen het vuil kan gerust verklaard worden dat de straten weer clean zijn. Alhoewel op dat gebied nog enorm veel te doen is. Soms is downtown een toverland, zoals in Las Vegas. De grote hotels en casino's liggen langs de strip, maar in downtown zie je de mensen, met honderden, nieuwsgierig, aangelokt door het licht, door de openstaande deuren van de casino's. Dat is de eigenlijke functie van de binnenstad, de plaats waar je het bloed van een stad ziet vloeien, waar het hart krachtig slaat, waar het beste van het beste bewaard wordt, de geest van vrijheid en geluk voor iedereen. | |
[pagina 34]
| |
Grand canyonIk had hem gezien in 1968. Ik droeg hem in mijn herinnering als een gapende kloof die zich plots voor de naderende vreemdeling opent, midden in de vlakte. Toen liep ik gedurende een kort oponthoud over en't weer langs het wandelpad in de omgeving van Bright Angel Lodge. Er was het vele volk, de warmte, de grootsheid van het spektakel, een totaalindruk die beheerst wordt door enkele details, bv. de blauwe hemel, de indiaan die een karwei aan het opknappen was, klein, goed in het vlees, breedlachend; de Colorado-rivier, heel ver in de diepte, een heel klein stukje slechts. Ik maakte toen nog foto's met een Rolleicord, een onhandig ding. De zwart-wit prenten die ik ervan overgehouden heb, waren niet erg geslaagd omdat ik nog geen lichtmeter bezat. Toen wist ik dat ik zou terugkomen. In 1976 namen wij de bus in Flagstaff om 7.30 a.m. Wij kwamen aan om 9.20 a.m. Lang tevoren had ik een cabine gereserveerd door het verschuldigde bedrag voor één nacht te betalen. Wij konden de sleutel niet eerder dan om 2.00 p.m. krijgen. Wij maakten gebruik van de gratis shuttle bus en trokken naar het cafetaria, een heel eind van Bright Angel. Een flink maal met Califorinische Rosé, verzachtte de aanvankelijke ergernis. Eindelijk was ik in de gelegenheid om mij te scheren, een bad te nemen en als een herboren iemand een lange wandeling langs de Rim te maken. Gewapend met een Zorki-4 schoot ik de ene dia na de andere. Na afloop trok ik naar het bureau in Bright Angel Lodge om mijn ticket en een strooien hoed voor de tocht van 's anderdaags af te halen, per muilezel naar Plateau Point. Op donderdag 10 juni had de afdaling plaats. Frieda ging niet mee. Toen ik de leider in stilte meedeelde dat ik nog nooit op zo'n rijdier gezeten had, troostte hij mij met de mededeling dat 90% van de medereizigers in hetzelfde geval verkeerden. De organisator wees mijn dier aan om de lunchpaketten mee te nemen. Waarschijnlijk oordeelde hij dat ik de minst zware van de groep was. Het gewicht van de ruiter mag een bepaalde grens niet overschrijden of hij wordt onherroepelijk afgewezen. De naam van mijn muildier was Mark. Mijn fototoestel was het enige stuk dat ik mocht meenemen. Wij vertrokken als de zoveelste groep van ongeveer 8 man omstreeks 9 a.m. De tocht zou duren tot 3.30 p.m. Wij pauzeerden in de Indian Gardens en op Plateau Point. Bij onze terugkeer in Indian Gardens kregen wij te eten: een gekookt ei, een sandwich met kaas en hesp, een appel, een chocoladekoekje, aardappelchips, allerlei ingredienten en specerijen. Als drank was er het heerlijke water van de fontein. Uit de Indian Gardens wordt het water gepompt voor de Village boven. Het ergste voor iemand als ik, die in meerdere of mindere mate aan hoogtevrees lijdt, zijn de bochten en het ogenblik waarop | |
[pagina 35]
| |
de dieren netjes op een rij naast elkaar plaatsnemen, met de muil naar de afgrond. In mijn voorstelling had Mark voortdurend de neiging om aan de buitenkant van het pad te lopen, zodat ik hem telkens weer tot de orde riep naar de binnenkant. Geleidelijk echter kwam het vertrouwen. Na een paar zulke tochten zou ik al spelende naar beneden gaan. Eén dame was er erger aan toe, de jongste van het gezelschap. Was het de vrees, de zon, de vermoeienis, op de terugweg moest zij afstappen, zij beweerde niet meer verder te kunnen. De gids raadde haar aan om een eindje te lopen. De weg moet namelijk vrij blijven voor de volgende groepen. Alles liep goed af. De hoed is van het grootste belang. Ook de lange mouwen. Eén van de rijdieren, luisterend naar de roep ‘J-J’, had de onhebbelijke gewoonte om bij het minste groen te blijven staan en zich te goed te doen aan het droge voedsel. Ook Mark had een paar van die aanvallen. Voor het overige zijn muilezels blijkbaar oersterke dieren, gewillig, niet verstoken van persoonlijkheid, zeker niet JJ. De Canyon zelf werd al voldoende beschreven en aan het publiek voorgesteld. Ik ben blij dat ik hem meegemaakt heb in mijn angst, mijn overwinning, mijn zitvlak, mijn rug, mijn kuiten. Er zouden een apart hoofdstuk en de kunde van de schilder nodig zijn om de kleuren van dit wereldwonder te beschrijven: nooit blijvend, wisselend met de stand van dezon, de belichting, de plaats van waaruit men observeert. 's Avonds woonden wij de vertoning bij van de prenten en de film over de Kolb Brothers, die voor het eerst de Coloradorivier afvoeren, doorheen de Canyon. Oude beelden die nog zo![]()
Juni 1976: Grand Canyon National Park (Arizona)
Rust in de Indian Gardens | |
[pagina 36]
| |
fris zijn als het ogenblik waarop ze gemaakt zijn: spontaan, roekeloos, onverwoestbaar, uit een andere tijd, toen men zijn leven waagde voor de sport. In onze groep was er een dame op leeftijd, die thuis zelf paarden bezat. Zij had niettemin last met haar rijdier. Het was haar zoveelste keer dat zij naar beneden ging. Eén van die Amerikaanse mensen van het goede soort: sterk, onvervaard, onverslijtbaar, als de natuur zelf. | |
Main streetLange jaren geleden kocht ik in een Marabout-Géant (double volume): Main Street, Prix Nobel, door Sinclair Lewis, le chefd'oeuvre de I'auteur de ‘Babbitt’. Ik heb het nooit gelezen. Hoe het komt, weet ik niet, want ik verslond boeken op jonge leeftijd, het ligt nu voor mij, vergeeld maar intact. Ik citeer uit het begin: ‘Sur une colline, au bord du Mississipi, à I'endroit même où, il y a deux générations, campaient les Chippeways, une jeune fille se tenait debout, profilée sur le fond couleur de bleuet des ciels du Nord. Ce n'étaient pas des Indiens qu'elle voyait alors, mais les minoteries et les fenêtres miroitantes des gratte-ciel de Minneapolis et de Saint-Paul.’ Dat is voldoende om bij mijzelf de belofte te maken: dat moet je lezen. Temeer daar ik meer dan eens de eindeloze weg door de vlakte naar Minneapolis afgelegd heb. Per bus, wat de tocht nog langer maakt. Telkens weer denk ik dan aan de voortrekkers die vanuit het oosten naar het westen getrokken zijn, door de kou en de hitte van wat nu de graanzolder van Amerika is. Ik stel mij die mensen voor te voet. te paard of in de kar, de blik beurtelings op de grond en naar de verte gericht. Zij hadden niet de zekerheid om na zoveel uur aan een goed eetmaal te geraken, een bad te nemen, in een kamer met air-conditioning terecht te komen, een koele drank te drinken. Zij moesten met vrouw en kind door een gebied waar vele gevaren loerden. Als je alles bij elkaar neemt: de afstand, de hitte, de vermoeienis, de Indianen, de woekeraars, het reliëf, dan maak je de som. Over wat voor een verwachtingen, hoop, verlangens, moeten die mensen beschikt hebben om wekenlange dagmarsen af te leggen. Het kan toch niet pure, afgestompte routine geweest zijn, die hen voortdreef. De Amerikanen verzamelen voor't ogenblik alles wat enigszins te maken heeft met dat stille epos van de trek naar het westen. Ondertussen is het de vreemdeling gegeven een beroep te doen op zijn verbeelding, uit te kijken naar tekens die herinneringen uit lectuuren bioscoopbezoek kunnen versterken. Op de weg van Livingston naar Minneapolis, moesten wij door menig stadje waar slechts één straat van belang is: Main | |
[pagina 37]
| |
Street. In de dag gaan de mensen naar de drugstore, soms te voet, meestal met de wagen. Zij doen er hun inkopen aan kleren, voedsel, huisgerief. Wat ons vreemdelingen in het oog springt, zijn de laarzen en de hoeden, de kleding waar iedere jongen van droomt, die westerns gezien heeft. Voor de mensen van de streek een onontbeerlijke uitrusting. Neem bv. de Main Street van Livingston. Je stapt er een winkel binnen, waar boeken, bureaugerief, souvenirs verkocht worden, één van die betere zaken waar een sfeer van degelijkheid heerst. Gevestigd sinds het einde van de 19de eeuw. Komt een blonde dame binnen, met een stalen gezicht, net een star uit Hollywood. De boss van de zaak kent haar. Geen buitengewone uitbundigheid, zakelijk. Verzorgd tot in de puntjes, waarschijnlijk een of andere persoonlijkheid uit de plaatselijke notabelen. Je kijkt er van op. En je blik valt op een boekje over Billy the Kid, de boef die in de streek moet geopereerd hebben, met facsimile's van opsporingsberichten uit de tijd. 1 dollar. Daarnaast een hele reeks van die goedkope spullen over de heldentijd van het westen. Hetgeen vragen opwerpt. Ofwel is de geest van de avonturiers nog levendig, ofwel bestaat ereen enorm verlangen naar die tijd. Om het even welk het antwoord op die vragen mag zijn: ergens zullen er wel kerels zijn die munt weten te slaan uit die toestand. Of nog onderweg, Bismarck misschien. Ik weet het niet met zekerheid, vermits het donker was, het kan ook Miles City of Glendive geweest zijn: de auto's rijden door de helverlichte straat, wellicht over en 't weer, vermits het verkeer daarbuiten ophoudt. De bars zijn open: donkere droomhuizen. Niet zoals onze caf6s waar geen gordijnen dichtgetrokken worden, waar je ongestoord en in het volle licht binnen- en buitengaat. De bars hier zijn oorden van eenzaamheid, je zit op een kruk en je bedrinkt je in stilte tot je voorovervalt op de toog. Waarom dat halfduister, vroeg ik eens aan een politieagent. De man lachte en maakte mij half duidelijk dat in America de bars plaatsen van ontmoeting zijn, waar je een rendez-vous vastlegt, zonder dat iemand daarvan te weten moet komen. Misschien is het zo dat in kleine plaatsen, in de prairie of elders, de mensen elkaar zodanig goed kennen, mijlen in het rond, dat je moet oppassen wanneer je iemand van het andere geslacht ontmoet of wenst te spreken. Of gewoon wanneer je een vrouw voor geld wil opscharrelen. Of de andere kant van de zozeer geprezen Amerikaanse openheid. In Main Street vind je ook de hotels, de bar-biers, de banken, de real estate lieden. En lichten, van alle soorten, helder, dwarrelend, opflakkerend, roeptekens. Als je door zo'n dorp rijdt, vraag je je onwillekeurig af: wat doen de mensen hier om hun tijd door te brengen (buiten het werk om)? | |
[pagina 38]
| |
LandscapesHet voordeel van de bus is dat je het landschap ziet. Moest de trein schappelijker zijn, dan zou het zeer zeker nog interessanter zijn om het land per spoor te verkennen. Vooral in de bergstreken schijnt de trein trajecten te volgen die ontoegankelijk zijn voor de auto, over luchtbruggen en door tunnels, dwars door de mooiste valleien van Amerika. Daartegenover staat dat de individuele wagen andere voordelen biedt. Je komt in gebieden waar de bus niet rijdt, je kunt halt houden naar believen, je kunt lokale wegen nemen die leiden naar minder bezochte plaatsen. Wat er ook van zij, wie Amerika doorreist met grondmiddelen, kan er zeker van zijn dat de verloren tijd ruimschoots vergoed wordt door een winst aan ruimte. Het duurt een tijd eer de Belg, die gewoon is aan zijn kleine afstanden, gewaar wordt dat een mijl iets anders is dan zijn kilometer. Wanneer je dan de mijlpalen leest, begin je langzamerhand om te schakelen. De snelheid op alle wegen is beperkt tot 55 mijl per uur (ong. 88 km). Als er op een paal bv. staat: 500 mijl, dan betekent dat 9 uur rijden zonder stoppen. De bus rijdt nooit zolang achtereen. De stopplaatsen zijn zodanig uitgestippeld dat de reizigers op tijd aan drank, voedsel, toilet kunnen geraken. Daarbij komt dat de chauffeurs afgelost worden. Die aflossing varieert, volgens onze ondervinding, van om de 4 tot 8 uur. Vanaf St. Louis, naar het westen toe, voorbij Kansas City, Omaha of Oklahoma City, langs de hoofdwegen naar Denver, Salt Lake City of El Paso en zo naar Californië, worden de afstanden veel ruimer. De steden liggen er veel verder van elkaar verwijderd. Daar heb je die nooit aflatende pijlspitsen naar de horizon. En rijden, steeds maar rijden. Tegen 55 mijl per uur wordt dat op bepaalde ogenblikken een slakkengang. Geen wonder dat er protest komt van alle kanten. De vraag is alleen maar tegen welke snelheid je zou moeten rijden om die indruk van onmetelijke ruimte ongedaan te maken. Het meest blijven de lange, uitgestrekte linten in de vlakke gedeelten bij, zoals van Winnemucca naar Salt Lake City of van Kansas City naar Denver. Of je rijdt door niets dan dorre weidestreken of je ziet niets dan velden. Als je bossen wil zien, kun je van Richmond (Virginia) over Charleston (West Virginia) naar Cincinnati of Columbus, meestal pijnbossen. Ten noorden van New York City, richting Boston en Montreal, heb je de loofbossen met vele varieteiten van bladeren. Voor de hoogstammige Redwoods neem je de wegen ten noorden van San Francisco, over Eureka. En tussendoor, wanneer het klimaat en de grond het mogelijk maken heb je Amerikaanse, alleenstaande reuzen van alle slag, majestatische bomen, die de omgeving beheersen. Ik zag er in Ithaca, Santa Fe, Los Angeles, San Francisco, Minneapolis, Boston, overal behalve in de | |
[pagina 39]
| |
woestijngebieden zoals de Mojave, of in streken van New Mexico en Texas. Eens drukte een fotohandelaar uit Los Angeles zijn blijvende verwondering uit over het feit dat bomen zo welig konden groeien in een stad als de zijne. Als je bedenkt, zei hij, dat hier in een jaar slechts enkele dagen regen valt. Irrigatie en sproeien hebben in Californie' wonderen verricht. De sappige vruchten van Californie' zijn door de mens veroverd op de onbarmhartige natuur. Ganse valleien in de buurt van Los Angeles en San Francisco werden bevloeid en op industriële schaal aangepakt. De goedkope en dikwijls illegale werkkrachten uit het nabije Mexico, die gehuisvest zijn in tijdelijke kampen, plukken voor de stadsbewoners van de V.S.A. en van de wereld de heerlijke vruchten die wij kennen. Wij mogen daarbij wel even bedenken dat de pluk gebeurt onder een niet aflatende zon en ddt uren achter elkaar. Geen wonder dat stakingen regelmatig het hoofd opsteken. Illegalen echter moeten zich koest houden. Wat natuurschoon betreft, heb je maar uit te kiezen: de nationale parken waarborgen schoonheid naar ieders smaak. Je moet er op letten dat de verplaatsingen in die parken het best geschieden per auto, de mooiste plekken zijn niet steeds nabij de toeristische centra gelegen. Ofwel neem je de nodige tijd om echte expedities in te richten, te voet, te paard, per fiets. Wie van water houdt, trekke naar de kusten van Californië, naar de meren in het noorden, naar de oostkust: zeilen, surfen, zwem-men, diepzeeduiken. Als je voldoende tijd hebt om de hoofdwegen te vermijden, neem dan lokale bussen. Je komt door dorpjes waar de tijd rustiger verloopt, waar de jeugd in de hoofdstraat samentroept, waar pareltjes van houten kerken staan, waar iedereen iedereen kent en de chauffeur af en toe een babbeltje slaat, waar de mensen in- en uitstappen voor korte bezoeken, waar studenten leven, waar de bus vertraagt over smalle bruggen, waar je bijwijlen een ferme bots krijgt van de putten in de weg. Waarde hartslag van Amerika beter voelbaar is. | |
Post officesAlles bij elkaar heb ik veel geld uitgegeven aan het verzenden van alle mogelijke drukwerk en boeken uit de Verenigde Staten en een enkele keer uit Canada naar Europa. In juli 1976 heb ik gewacht tot ik weer in de V.S. was om Canadese stukken te versturen. Het tarief voor boeken was op dat ogenblik in Canada veel hoger dan in de V.S. Ook in de States deden berichten de ronde dat al de tarieven aanmerkelijk de hoogte zouden ingaan met ingang van augustus. Of daar wat van in huis zal komen of gekomen is vóór de presidents- | |
[pagina 40]
| |
verkiezingen is niet zo zeker. Vooral in New York was ik blij nog te kunnen genieten van de speciale Fourth Class Rate voor boeken. In Canada gaat de prijs de hoogte in vanaf 1 pound (0,4536 kg), terwijl een pak in de V.S. 11 pound mag wegen (tenminste als de bediende mij correct inlichtte) (11 pound = 4,9896 kg). Gedurende mijn reizen doorheen Amerika hebben steeds dezelfde ‘points of interest’ voorrang genoten bij het bepalen van mijn strategie: de YMCA, het Greyhound station, het hotel, het Post Office, de musea, de Public Library. Maanden bij voorbaat schreef ik naar de plaatselijke Visitors and Convention Bureaus of naar de Chambers of Commerce. Die stuurden mij kaarten en lijsten waarop ik mijn verblijf kon uitstippelen. Vooral de kaarten van downtown zijn van belang, omdat een goede orientatie veel tijd en moeite uitspaart. Een paar keer maakte ik het mee dat de bediende niet goed raad wist met de tarieven voor Belgie. Wie zou het hem ten kwade duiden, after all, een land als het onze betekent slechts een klein stipje op de wereldkaart. Als je bedenkt dat zoveel Amerikanen het andere eind van hun land nog niet eens bezocht hebben. Dus, waar het enigszins kon, wees ik de man of de dame, meestal een zwarte, op de mogelijkheid van een vergissing. Een keer kreeg ik een bedankje van een zwarte dame, het was in Rochester, omdat zij dank zij mij wat geleerd had, namelijk het bestaan van een speciaal tarief voor boeken. In San Francisco herinner ik mij een postbediende in een grootwarenhuis aan de Market, een reus van een vent, goedgeluimd, met een yes sir zo elegant, zo breed, zo joviaal, dat ik direct lust had om mee te spelen, hij de royale heerser, ik de deemoedige, dankbare klant, met de nodige sier en diepe buigingen. Maar ja, hoe gaat dat, tussen wens en daad staan niet zozeer praktische bezwaren, maar in mijn geval remmingen van psychologische aard. Daarbij, de tijd zat mij op de hielen. Erzijn van die ogenblikken waarop ik mij wel aan een vertoninkje zou durven wagen. Ik herinner mij de normaalschool waar een leraar, en dan nog wel de leraar in de psychologie, mij op een bepaald moment terechtwees en de gouden raad meegaf de uitdrukkingen van mijn gelaat, mijn mimiek in de gaten te houden: je moet je reacties niet zo duidelijk op je gezicht laten aflezen. Wat doe je dan op die leeftijd, het slot erop. Nu nog zijn er mensen die mij naar het hoofd slingeren: jij moet je altijd doen opmerken. Hetgeen niet zo best aankomt, vermits die zogenaamde uitbundigheid of gebarenspei van mij beantwoordt aan iets dat als vanzelf opkomt. Misschien heb ik mijn roeping gemist. Als je 't goed beschouwt, worden wij als kind en jongmens veel meer onderdrukt en geremd dan goed is voor een natuurlijke ontplooiing. Of die keer in Denver, toen er maar een post open was, in de buurt van het station. Hoe blij ik was de buurt terug te vinden, die ik in 1974 al bezocht had, maar waarvan ik niet wist | |
[pagina 41]
| |
dat onze weg naar de post weer daarheen zou leiden: oude huizen, kroegen, gepatenteerde dronkelappen, pakhuizen, zaken vol meubels en gerief uit de tijd van het echte, oude westen, Larimer Square, de wijk die van de afbraak gered werd en nu een shopping center geworden is, uitstalramen vol hoeden en laarzen, en die heerlijke koffie op een vroege morgen. Hoe ik ineenkromp bij ieder pak dat de (zwarte) bediende over haar schouder heen in de mand achter haar liet terechtkomen, met een smak, waarvan ik mij voorstelde dat de kostbare boeken erdoor uiteengerukt zouden zijn. Een andere keer in Ithaca, op de campus van de Cornell University, een stad op zichzelf: de postbediende liet mij rustig inpakken, koordjes binden. Toen hij de pakken woog, bleken ze te zwaar te zijn. Dan weer alles losmaken, zakken gaan halen in de nabijgelegen store en opnieuw beginnen. Als ik mij niet vergis, moest ik om de een of andere reden, weer losmaken en weer inpakken. Ik weet niet of die vent, een jonge blanke er om deed, maar ik heb hem in ieder geval verwenst tot zolang ik kon. Ik denk aan de prachtige Post Office in Chicago, in het hart van de stad, waar een bediende mijn pak op een machine plaatste, die er in minder dan een tik, een koord rond sloeg. Postbedienden van Williamsburg, Columbus, Houston, Seattle, Minneapolis, Boston, Hartford, en nog veel meer, dank voor uw routinewerk en soms voor uw glimlach, zonder u zou de wereld een woestijn zijn. | |
YMCA'STijdens de reizen die ik alleen ondernam, verbleef ik meestal in de Young Men's Christian Association hotels. Weinig zijn gemengd. Voor de vrouwen zijn er de YWCA. De reden waarom ik deze instellingen koos, is eenvoudig: relatief goedkoop, veilig en gelegen in downtown. Ik had de indruk dat in bepaalde plaatsen mannen op leeftijd er hun vaste verblijfplaats hebben. Doch zoiets vind je niet alleen in de YMCA, het komt veel voor in hotels. Het komt wel vaker voor dat bepaalde hotels bewoond worden door ‘welfare’ mensen, d.w.z. personen die ten laste zijn van de openbare diensten. Iedereen heeft indertijd het bericht gelezen waarin gemeld werd dat de openbare onderstand van New York een hele reeks van zijn klanten on-dergebracht had in het Waldorf-Astoria Hotel. Dit feit verwekte enorme opschudding. Ik geloof niet dat zoiets zich nog zou kunnen voordoen in het New York van vandaag. Het zit zo dat drastische besnoeiingen moesten doorgevoerd worden, wilde | |
[pagina 42]
| |
de stad nog enig krediet van de banken bekomen. In 1968 logeerde ik in Los Angeles in de YMCA, een zestal blokken van de Greyhound verwijderd, vlakbij het Bureau voor toerisme van Zuid-Californië. De kamers waren gerieflijk, met het toilet en het stortbad een eindje verderop in de gang. Een gebouw dat er gerust mocht staan tussen de andere buildings. Toen ik in 1971 vol vertrouwen dezelfde weg opging, stond ik voor een gat. Het gebouw was tot op de grond afgebroken. Gelukkig was er het genoemde bureau vlakbij. Daar kreeg ik het adres van een YMCA in Hollywood, met de verzekering dat er plaats was. Het duurde ongeveer 45 minuten met de bus eer ik Hollywood Boulevard op de aangeduide plaats bereikte. Deze keer trof ik het goed: een nette, sympathieke kamer met TV en toilet en stortbad net ernaast. Ik herinner mij een Belg die toevallig aanklopte om te vragen of hij door mijn kamer door het venster naar het terras mocht. Hij had zijn ring van nog hoger laten vallen. Ik zag hem nooit meer terug. Met de sleutel van de kamer mocht je gratis gebruik maken van de zwembaden in de keiderverdieping. Een ander voordeel: Hollywood en Sunset Boulevard lagen in de buurt. 's Avonds kon ik heel ontspannen gaan wandelen in de buurt van Grauman's Theatre, tussen de excentrieken en de nieuwsgierigen, tot laat in de avond de ene boekhandel in en de andere uit, meestal tweedehandsboeken en koopjes. Ik was toen in de zevende hemel. Toen ik er in 1974 weer wilde logeren, was die gezellige ‘Y’ gesloten. Zij stuurden mij naar het vlakbij gelegen Mark Twain Hotel. Het was er goed, relatief goedkoop en net rechtover het Post Office. In San Francisco verbleef ik in het hoge gebouw aan de Golden Gate Street, vlakbij de Greyhound, dichtbij de drukke Market Street, een stap van het Civic Center, de Public Library en het Museum of Art. In 1974 was het omgevormd tot een echt hotel, met ingang hogerop, aan de andere zijde, in de Turk Street. Ik had toen een kleine, gezellige, nette kamer met lopend water en met uitzicht op de stad. Van uit mijn kamer kon ik het leven in de straat beneden volgen, een buurt van vermaak. Rechtover het hotel waren voldoende zelfwasserijen en kruidenierszaken om zonder zorgen te leven. Veel YMCA's beschikken over wasmachines, je kunt er aan sport doen, je kunt er eten. In Chicago ligt de ‘Y’ een eind van het centrum. Nog zo'n gebouw dat je van heel ver kunt zien. Toch verkoos ik in 1974 onderdak te zoeken in een hotel. In sommige steden, zoals in St. Louis, bleek de uitbating niet langer mogelijk, het verlies was te groot, zodat het gebouw gesloten werd. Gelukkig was er vlakbij een motel dat zich ontfermde over de dolende ziel van mij. In Cincinnati beleefde ik het dat op een avond een koud buffet gereedgemaakt was door de zeer actieve manager. Er was zelfs een politieagent die van de gelegenheid gebruik maakte om zijn benen languit te strekken. Men zou zich voorwaar thuis gevoeld hebben tussen al die | |
[pagina 43]
| |
brave borsten. Een paar keren viel het tegen wat de zindelijkheid of het komfort betreft. In Memphis lag er een dikke laag stof op de uitgevallen waaier aan het plafond. In Fort Worth was er blijkbaar in geen dagen voor vers bedgerief gezorgd. Al de andere plaatsen vielen erg mee. Op de duur vermeed ik het aan sommige mensen te vertellen waar ik logeerde. De YMCA staat goed aangeschreven wat de morele kant betreft, maar ik had de indruk dat het de Amerikaan met een zekere standing niet past om daar te overnachten. Wie zijn reputatie hoog wil houden, trekt naar een Inn of naar een Travelodge, een Hilton, enz... Daar betaal je voor één nacht zonder ontbijt gemiddeld 40 dollar. Ik kwam er vroeger, helemaal in het begin, van af met 5 dollar. Met de jaren steeg dat tot 10 dollar en meer. In 1976 toen mijn echtgenote voor het eerst meeging, was het uit met de YMCA, behalve in Denver en in Montreal, waar het fijn is. Meteen ging ook de prijs de hoogte in. | |
WilliamsburgOngeveer een uur rijden van Richmond (Va) ligt het historische stadje Williamsburg. Officiële gegevens spreken van 9069 inwoners en van 1 miljoen bezoekers per jaar. Je zou het kunnen vergelijken met ons Bokrijk, but it's much more than that. Van 1699 tot 1776 hoofdstad van de Britse kolonie van Virginia, dan van de gelijknamige Staat, van 1776 tot 1780, werd het sinds 1926 een soort van bedevaartplaats. Dank zij een schenking van J.D. Rockefeller, werden 700 huizen afgebroken en 88 oude gebouwen gerestaureerd en heropgebouwd. Wie de historische zone binnenwandelt, zou zich in de XVIIIde eeuw wanen. Vanuit de centrale Duke of Gloucester Street bereik je alle belangrijke bezienswaardigheden van de plaats. In de straten ontmoet je meestal jonge mensen in historische kledij. Ze verkopen de toegangskaarten tot de gesloten gebouwen, net als in Disneyland waar je een boekje kunt kopen, goed voor attracties naar keus. Ze staan ter beschikking op alle plaatsen waar toeristen te verwachten zijn. Het eerste waar wij binnentraden was de Bruton Parish Church, een Anglicaanse kerk met bijhorend kerkhof (1711-1715). Je neemt plaats in de gesloten houten banken met ho-ge wanden. ieder zijn box zoals het hoort in dorpskerken met het persoonlijk kerkboek op de voorbehouden plaats. Of je neemt plaats in de buurt van de in het zwart geklede dame, die de rol vervult van gids. Zo verneem je dat van op de plaats waar nu bezoekers zitten, de groten van dit land aandachtig | |
[pagina 44]
| |
de diensten gevolgd hebben. Het binnenste van de kerk is sober gehouden, geen beelden, wel een hoge lessenaar met een opengeslagen boek, een kansel, een altaar, hagelwitte muren. De groepen worden om de zoveel minuten binnengelaten. Het is mij opgevailen hoe weinig mensen verwijlen tussen de graven op de begraafplaats. De grafstenen zijn loodrecht in de grond aangebracht. Een paar zijn meer dan manshoog, de meeste echter laag bij de grond. Wie er ook mag begraven liggen, na zoveel jaren tellen anekdoten minder dan het feit dat hier mensen ten grave besteld werden, dat zij als enig spoor een inscriptie nagelaten hebben, vermeldend de tijd waarin ze geleefd hebben. Ook die inscriptie zal op de duur vervagen. Dan blijft nog de begraafplaats zelf, de kerk, de tuinen rond de huisjes, de school waar Jefferson leerling was, het Capitol en de duizenden die de geschiedenis van dichterbij komen aanschouwen. Williamsburg is meer dan een folkloristisch museum, het is één van die plaatsen, net als Philadelphia, waar de Amerikanen van alle slag met kloppend hart rondlopen. Het is misschien een uniek feit dat een volk zo dicht bij zijn eigen ontstaan leeft. 200 jaar is niets vergeleken bij de eeuwen die Europese landen achter de rug hebben. Er zijn nog plaatsen in Amerika waar het er uitziet zoals in het gerestaureerde Williamsburg, waar de geest van de wetgevers nog een stempel drukt op de geesten. Denk maar aan de campus van de Harvard University. Tegelijkertijd beleven die mensen het ongelooflijke feit dat een Viking op Mars landt en misschien sporen van leven ontdekt. Dat gebeurt allemaal in een tijdspanne van twee eeuwen. Dat betekent dat de Amerikanen hun geschiedenis nog kunnen ruiken, zij heeft nog niet de tijd gehad om te bezinken, om humus te worden waarop nieuw leven of uitputting kan ontstaan. De Amerikaanse geschiedenis is nog levend, zij is nog geen traditie. Daarom is Williamsburg geen Bokrijk. Wanneer wij in onze straten mensen ontmoeten in historische kledij, dan weten wij zo meteen dat het gaat om een stoet, een enscenering, een kermis, een grap. In Williamsburg staat men nog te dicht bij gisteren om het als een leuke vertoning af te doen. Dat wil niet zeggen dat het element show niet meespeelt. Op het grote dorpsplein houden (historische) soldaten oefening, schieten met los poeder, worden gevangenen naar de gevangenis geleid. En tegelijkertijd zijn arbeiders van nu bezig aan de restauratie van een historisch dak. Je kunt meemaken hoe handwerkslieden te werk gaan: drukkers, horlogemakers, juweliers. Je kunt naar de taveerne. En ondertussen trekken de ossen de kar. Wat velen bij ons als een historische klucht zouden afdoen, heeft in Amerika de waarde van een daad van piëteit. Vooral tijdens het Bicentennial jaar zijn vele gevoelige snaren bespeeld geworden. Zelfs de verstokte sceptici, die zich niet gemakkelijk in de luren laten leggen, moeten toegeven dat Amerika, hun Amerika, een machtig schoon land is. En dan | |
[pagina 45]
| |
dring je best niet meer aan. Zelfs Disneyland is geen gewone show. Voor de Amerikaan is ook dat een nationale instelling. Love it or leave it. Wie er heen trekt met de mentaliteit ‘ik ga de bosjesmannen van de cultuur bezoeken’ blijve thuis om in zijn eentjezijn superioriteit aan te scherpen. | |
HotelsWie over een wagen beschikt en zich de luxe kan permitteren om buiten de steden te logeren, heeft het enorme voordeel te kunnen kiezen uit een hele reeks motels, die even komfortabel en bovendien veel voordeliger uitvallen dan gewone hotels. Het nadeel is dat je telkens op verplaatsing en naar een parking moet uitkijken als je het centrum wil bezoeken. In steden als New York en Chicago is dat onbegonnen werk. Toen wij de eerste dag in het Hotel Milner in Philadelphia terechtkwamen, dachten wij aan het ergste: de ganse nacht Met iemand naast ons zijn radio spelen. Voor wie gewoon is muziek te horen zonder er naar te luisteren is dat geen ramp, integendeel. Maar wie zijn levenspatroon ingesteld heeft op het inter-preteren van alles wat zich rondom hem afspeelt, moet eraan kapot. Een telefoon naar de manager hielp niets. Gelukkig brachten de volgende dagen verandering. Iedere keer was het betreden van een nieuw hotel een nieuw avontuur. Zal het een groot oud gebouw zijn of één van die gezellige kleinere inrichtingen zoals het Hotel National in de Eye Street in Washington? Je weet het nooit bij voorbaat, ondanks de folders die maar een uitsnijding van de gehele werkelijkheid voorstellen. Als je jong bent, hecht je minder belang aan liefelijkheid, komfort, gemak van slapen, zindelijkheid. Wie met een rugzak door het land reist, ziet er niet tegen op de nacht door te brengen op een stofferig leger, zonder lakens. Net als die keer in Bourges, lang geleden. Of onder een tent waar de lucht zindert van de muggen, zoals in het naoorlogse Grenoble. Of op het dak van een jeugdherberg, in de plassende regen, zoals die jonge mensen in Montrouge, een voorstad van Parijs. Of in een overvoile gemeenschappelijke zaal in de jeugdherberg in het centrum van Amsterdam. Daarbij vergeleken is de minste hotelkamer met een wasbak met koud en warm water een luxe zonder voorgaande. In 1976 hadden wij meer, overal waar wij gingen, een eigen installatie met w.c, bad of douche, dubbele of aparte bedden, meestal kleuren-TV. Wij verbleven nooit ver van de belangrijkste bezienswaardigheden, zodat wij geen bus, tram of subway moesten nemen om van het hotel naar één van die doelen te trekken. All situated within walking distance. Je stapt | |
[pagina 46]
| |
uit je bed en je bent meteen waar je moet zijn, in het hart van het gebeuren. Naast de deur of het hoekje om vind je dan wel een geschikte gelegenheid om te eten of om inkopen te doen. Zelfs in Los Angeles, die stad zonder eigenlijk centrum, hadden wij het geluk een motel te treffen dat zeer goed gelegen was, op een paar stappen van Hollywood Boulevard, dichtbij de Bowl. Rechtover hadden wij een Safeway, één van die markets die 24 uur op 24 open zijn. Vóór de deur hadden wij een bus naar downtown en wat verder bussen naar alle richtingen. 's Morgens bij het ontwaken, zagen wij een oude dame bezig aan haar dagelijks sproeiwerk, tussen een overvloed aan de prachtigste bloemen. Zelfs de bomen droegen kleurige bloemen. Of in Hotel San Carlos in Monterey, een kamer hoog boven de huizen uit, met een zicht op de vissershaven, rustig en aangenaam. Je wordt er niet gestoord door troepen luidruchtige feestvierders. Het gebouw is niet meer van de jongste, zoals de meeste hotels waar wij verbleven. Dat verklaart waarschijnlijk de gematigde prijzen. Er hangt niettemin een sfeer die herinnert aan glorierijke dagen, toen dergelijke hotels behoorden tot de betere soort. Wij bewaren met religieuze eerbied de sleuten van kamer nr. 644, die wij meekregen van de cashier van La Salle Hotel, als souvenir, omdat het Hotel op dezelfde dag dat wij het verlieten (29 juni 1976) om 3 p.m. zijn deuren voorgoed zou sluiten. Van vriend Mark kregen wij een staande hotellamp mee. Wij slaagden er in ze ongeschonden over te brengen. Ook dat is een herinnering uit andere tijden, toen Hotel Fifth Avenue bezocht werd door lieden die de hoge huur konden betalen. Thans is het één van die talrijke woonblokken geworden waar je voor een enkele kamer met bad en mini-keuken meer dan 10.000 F in de maand betaalt. Denk niet dat er kamers leegstaan, alles is bezet. Wie zich hier vestigt, denkt in de eerste plaats aan de ligging, ver van het verval en de miserie, veilig. Je komt er niet in als je je niet eerst bij de portier aangemeld hebt. Die belt de gevraagde bewoner op en dan pas weet je of je toegelaten wordt. De portier drukt op een knop, de glazen deur gaat open en je kunt naar de lift. Boven moet je dan nog eens bellen. Het hotel zit vol dames en heren op leeftijd. Sommige dames hebben een persoonlijke nurse. Ik heb er geen zwarte huurders gezien. Mark heeft een kamer die uitziet over de daken van Greenwich Village. Daar ergens ligt de straat waar hij vroeger woonde. Hij is er verhuisd omdat er soms tweemaal in deweek ingebroken werd. De dieven hebben nooit wat meegenomen. Wat zij zoeken is geld of iets wat ze direct kunnen omzetten. | |
[pagina 47]
| |
DesignUit ervaring weet ik hoe moeilijk het is een tentoonstelling in te richten op zo'n manier dat ze de mensen van alle slag aantrekt. Zopas werd in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel de tentoonstelling ‘Het Mysterie van de Mens en de Tover van het Object’ geopend. Verre van mij om te twijfelen aan de beste bedoelingen van de inrichters. De hele gebeurtenis bewijst alleen maar dat kennis van wetenschappelijke aard geen waarborg is voor een geslaagde manifestatie. Wanneer men zich echter richt tot een zo breed mogelijk publiek dan is feeling nodig. Ik herinner mij een tentoonstelling gehouden in dezomer van 1974 in de National Gallery of Art in Washington: ‘African Art in Motion’. De wonderlijke verzameling van Katherine Coryton White, op zichzelf een kluif voor specialisten, werd op zo'n wijze aan de man gebracht dat wie er binnen ging, er als ‘door de geest beroerd’ buitenkwam. In het traditionele dankwoord richt de directeur zich in geen kleine passage tot het leger van schrijnwerkers, metselaars, elektriciens, schilders, metaalbewerkers, tuinspecialisten, binnenhuisarchitecten, technici in audiovisuele media, die hun bekwame medewerking verleenden aan de tentoonstelling. En bovenal waren er de vormgevers, die in ploegverband gewerkt hadden om het maximum uit de beschikbare middelen te halen. En dat maximum was een maximum: de Afrikaanse kunstwerken werden voorgesteld in een zo sprekend mogelijk environnement. Visueel, auditief een lust voor de zintuigen, tot eer van de inhoud. De opwerping volgens dewelke onze musea en kunstcentra niet beschikken over de middelen waarover de Amerikanen beschikken klopt wat de middelen betreft. Zij houdt geen steek meer als men alleen het beoogde doel in aanmerking neemt. Ook met veel minder middelen en mogelijkheden is het doenlijk het element show te versterken. Ik denk aan die andere tentoonstelling, ‘The World of Franklin and Jefferson’, ingericht door the American Revolution Bicentennial Administration en het Metropolitan Museum of Art in New York, dank zij de financiële steun van IBM Corporation. Ik had het genoegen kennis te maken met het echtpaar Charles en Ray Eames, uit California, net vóór de officiële opening, eind juni, in het Art Institute of Chicago. Zij stonden in voor de presentatie, de vormgeving van de show. Dat is hun beroep. Hij is architect, zij is schilder. Geef hun een interessante opdracht en daar gaan ze, enthousiast, meticuleus, onderlegd, gedocumenteerd. Zelden zag ik zo'n geslaagde onderneming. De biografische gegevens, de historische documenten, of het nu opgezette bisons of het schrijfgerief van een van de grote mannen betrof, de schilderijen, de fotografische kleurenreprodukties van historische plaatsen, de vlaggen, de | |
[pagina 48]
| |
enorm ruimtelijke muurpanelen, de wonderlijke chronologische tabel aan de muur (en waarvan iedere bezoeker een exemplaar op papier kon krijgen), het paste in elkaar als een precisieinstrument. Niet eens nodig om alles te weten van de vooraanstaande lieden of van de geschiedenis van hun tijd, je was zó al ingepalmd. De rest komt dan vanzelf en geleidelijk. Ik wil alleen maar zeggen dat het gebrek aan geld in vele gevallen ingeroepen wordt om de aanwezigheid aan enthousiasme, verbeelding, bekwaamheid te verbergen. Waarom niet één keer een beroep gedaan op de mensen van het vak, desnoods publiciteitsfirma's. Wetenschap en kunstgeschiedenis zijn één, succes bij het publiek is wat anders. Ik vind het treurig als een tentoonstelling met ongekende, waardevolle stukken, met de grootst mogelijke ernst uitgekozen en samengebracht, niet de aandacht krijgen die ze verdienen. Spreek desnoods de zakenwereld aan, ga aan alle mogelijke deuren kloppen, maar laat de dingen niet op hun beloop. Zou het niet mogelijk geweest zijn in het Paleis voor Schone Kunsten wat meer gebruik te maken van licht en donker, van panelen en aparte ruimten. Was het te moeilijk om de audiovisuele middelen te verwerken in de zalen zelf, zodat de bezoeker a.h.w. betoverd wordt door het exotische karakter van de tentoongestelde voorwerpen. Beter wat minder ‘grootse’ initiatieven en ten minste één voltreffer in het jaar waartegen de buitenlandse bezoekers kunnen opkijken, zoniet blijven ze beter thuis, in Nederland, Frankrijk, Duitsland, en zeker in Amerika, waar zegeen tekort hebben aan shows van de beste soort. Ik zou graag eens te weten komen wat er eigenlijk hapert aan onze musea. Ik kan moeilijk geloven dat wij minder bekwame vormgevers hebben dan om het even waar in de wereld. Waarom krijgen ze dan geen kans. Of willen de geleerden alles zelf doen? Zitten de samenwerkende besturen elkaar in de weg. Je kunt saboteren door passief te zijn, door geen hand uit te steken waar het beter zou kunnen. Of kan het niemand wat schelen? | |
Louis I. KhanEindelijk begin juli 1974 was ik in de gelegenheid om het in 1972 geopende Kimbell Art Museum in Fort Worth te bezoeken. Neem een meneer die een fortuin vergaarde in graan, de voedingsindustrie, olie, verzekeringen en nog veel meer, een stadsbestuur dat 9 1/2 acres schenkt (1 acre =4047 m2), een verzameling schilderijen en beelden uit Europa en Azië, een wereldberoemd architect en bouw daarmee een museum. De verzamelaar was Kay Kimbell uit Texas. De architect was | |
[pagina 49]
| |
![]()
Juli 1974: Fort Worth (Texas) Kimbell Art Museum
Portret van de architect, Louis I. Kahn 1901-1974 ‘An almost metaphysical quest for “what a building wants to be”’ (P. Goldberger, Art news, Summer 1974) Louis I. Kahn uit Philadelphia (overleden in 1974). Het museum staat in de buurt van het Amon G. Carter Museum of Western Art (geopend in 1961), het Art Center Museum (vernieuwd in 1974) en het Fort Worth Museum of Science and History. Fort Worth is een gebied dat samen met Dallas zienderogen tot ontwikkeling komt. Voeg er de hete zon van Texas aan toe en je hebt een klein idee van wat de toekomst nog kan brengen. In het Kimbell Museum zijn alle tentoonstellingszalen gelijkvloersof ondergronds. Zoals overal in Amerika vergeet je de brandende zon van zodra je de drempel overschrijdt. Dat maakt het genot van kunst draaglijker. Je zou het zo kunnen stellen: Louis Kahn heeft de hitte van de zon buiten- en het licht overgehouden. Dat stemt volledig overeen met zijn opvattingen over het licht: ‘...architects in planning rooms today have forgotten their faith in natural light. Depending on the touch of a finger to a switch, they are satisfied with static light and forget the endlessly changing qualities of natural light, in which a room is a different room every second of the day.’ (on the future of art, The Viking Press, 1970). Wat hij dank zij een vernuftige bouwwijze toelaat is een zacht, helder, haast immaterieel licht dat inderdaad toe- of afneemt naargelang de stand van de zon of een wolk die als spelbreker optreedt. Nergens kan het zonnelicht rechtstreeks in de zalen, | |
[pagina 50]
| |
telkens is er een gedeeltelijke overlapping van het dak om de inval te breken. Het gebruik van ronde gewelven en de zuiverheid van het licht roepen de geest van de Romaanse kerken op. Binnenin werd gebruik gemaakt van verplaatsbare wanden om de afmetingen van de zalen naar believen te vergroten of te verkleinen. De kunstverzameling van Kay Kimbell is voorlopig toegespitst op de Engelse kunst van de 18de eeuw: Gibson, Reynolds, Gainsborough, Romney, Raeburn, Hoppner, Ward. Jaren voordat het museum gebouwd werd, reisden de kunstbezittingen dikwijls het huis van de Kimbells uit om getoond te worden in kerken, de public library en openbare zalen. In alle eerlijkheid moet ik bekennen, dat ik tijdens mijn bezoek aan het museum, ongewoon gestoord was door de houding van de zaalwachter. De man liet mij geen millimeter los. Zelfs met de rug naar hem gekeerd, voelde ik zijn blik op mij gericht. Een andere bewaker bleek een Nederlander van afkomst te zijn, uit Den Haag. Die rijkelui bouwen musea, investeren in kunstwerken, omdat zij dat alles mogen aftrekken van hun belastingen. Hij behoorde tot de Veiligheidstroepen van het Museum, rechtstreeks betaald door de Foundation. Zolang je gezond bent, is het goed in Amerika. Word niet ziek of je kunt er een kruis over maken. De gezondheid, meneer, de gezondheid, en hij vertelde het allemaal op een manier alsof hij ieder ogenblik een aanval van maagkrampen kon krijgen. De receptioniste, een flinke dame uit Texas, groot van gestalte, vertelde mij zakelijk dat zij een Belgische gekend had tijdens de oorlog. Helaas had ze nooit meer wat van haar vernomen. Buiten, in dat droge, hete klimaat van Fort Worth zijn de aanleggers er in geslaagd groen gras, rode rozen en prachtige bomen in de groei te krijgen. Grote vlakken van glijdend en zacht overlopend water houden de onmiddellijke omgeving koeler dan denkbaar is. Nu pas heb ik echter vernomen dat die grote watervlakken een belangrijke roi vervullen in het systeem van air-conditioning. Het is mogelijk dat zich onder het watervlak installaties bevinden, die van de afkoeling gebruik maken. Het is in Fort Worth, in het Amon Carter Museum, dat ik kennis maakte met de schilderijen van Remington en Russell, de vertellers van het oude westen. De YMCA was jammer genoeg beneden alles: slordig, onzindelijk. Het was echter te laat om van gedacht te veranderen. Een volgende keer neem ik ergens een kamer met air-conditioning. De hitte van Texas is te groot om ze zonder hulpmiddelen te lijf te gaan. Wie het niet meer uithoudt, vlucht in het eerste het beste warenhuis, een bank, een eethuis, het busstation. Tot je weer afgekoeld bent. Tot je op de duur koude rillingen voelt, schrapingen in de keel en reumatiek in de botten. Dat is het gevaar. | |
[pagina 51]
| |
In het Art Museum geraakte ik binnen langs een achterdeur. Men was er volop bezig aan de installatie van de openingshow voor de inhuldiging van de nieuwe vleugel: hoge witte zalen met grote werken van de groten van de Amerikaanse kunst: Stella, Kelly, Francis, Blackburne, Kandinsky. | |
Barnes foundationIk las voor het eerst over de Barnes Foundation in een blad dat uitgegeven werd door de Amerikaanse Informatiedienst in de jaren na de WO II. Albert C. Barnes moet wel een bijzonder man geweest zijn om jaren na zijn dood nog zoveel contro-versen op te werpen. Toen ik tijdens mijn bezoek aan de Corcoran Gallery in Washington D.C. verteide over mijn bezoek aan de Barnes Foundation in Philadelphia, antwoordde Mrs. Phillips prompt dat zij nooit in de gelegenheid geweest was om de verzameling te zien. Het zit namelijk zo dat in navolging van de oorspronkelijke verzamelaar en wie weet volgens welke onbekende testamentaire beschikkingen, de verantwoordelijken van de Stichting zich het recht voorbehouden aanvragers te aanvaarden of af te wijzen. In 1974 had ik het geluk dat 30 juni op een zondag viel. Ik arriveerde in Philadelphia op zaterdag 29 juni, zeer laat in de nacht. Maanden tevoren had ik mijn aanvraag gedaan om tot de Barnes Foundation toegelaten te worden op die laatste zondag van het seizoen, want daarna zou de Stichting gesloten worden gedurende de maanden juli en augustus. Alles verliep naar wens, of ongeveer. Ik laat buiten beschouwing dat ik in New York te vroeg uit de bus van het vliegveld naar de stad stapte, aan een verkeerd eind van de Subway instapte, er veel langer over deed om in de Bus Authority Port aan te komen, moest wachten tot middernacht vooraleer de volgende Greyhound naar Philadelphia vertrok en o, uitzondering, het rijtuig uitviel bij het binnenrijden van de stad. Never mind. Ter inlichting: de Stichting is open voor het publiek op vrijdag en zaterdag, van 9.30 a.m. tot 4.30 p.m., op zondagnamiddag van 1.00 p.m. tot 4.30 p.m. Zij is gesloten op feestdagen en in juli en augustus. De toegang bedraagt 1 dollar, payable in cash at the gallery. De reserveringen zijn beperkt tot 100 op vrijdag en zaterdag, 50 op zondagnamiddag. Groepsreserveringen alleen op vrijdag en zaterdag en beperkt tot 25 in de morgen en 25 in de namiddag. Roken is verboden. Geen foto's. Men wordt vriendelijk verzocht niet luidop te praten in de zalen. Ik citeer uit mijn dagboek: ‘Een heel eind te voet van het | |
[pagina 52]
| |
busstation. Op zondag zijn de bussen eerder schaars. Terwijl de Amerikaanse sleeën geruisloos voorbijschuiven, trek ik met mijn schoudertasje en jas (voor de beleefdheid!) maar verder. Groene, old-fashioned, middle-class omgeving. De sleet zit op alle dingen, niet de sleet van de ‘oude tijd’, maar van de vlugge, onachtzame consumptie. En dan de beruchte Barnes Foundation. Van bij het binnenkomen heeft de deftigheid, de oude kunsttraditie u te pakken. Gans de moderne kunst, dicht opeen en zo hoog, zo laag mogelijk. De ‘Kaartspelers’ van Cezanne en een enorme zittende figuur van Matisse in die veredelde, vuile, ongewone, schokkende kleuren van de schilder, die niet ophoudt verwarring te stichten. Van Van Gogh o.a. een liggend naakt in een medaillon: de schaamharen, het afgetakelde maar sterk erotisch lichaam, het haast verminkte gezicht, afgrijselijk. Tussen de Rousseaus, Picasso's, e.a. in, tegen het licht, een Milton Avery. Direct is er de analogie met Matisse: het gevecht tussen groen, blauw, bruin, vuil wit, personages primair in de zin van brutaal, zuiverend, oorspronkeiijk. De schok. Een kleine Gerard David op hout, Madonna met kind. De madonna heeft een appel in de hand en het kind Jezus speelt met een parelsnoer. Paarse achtergrond. Een ‘Verzoeking van St. Antonius’ van Bosch. Een mansportret van Goya: fier, levendig. Boven een deur, erg hoog, een Bonnard, een meisje dat diep over de tafel gebogen is en een brief schrijft op het wijnrode tafelblad. Een voor die tijd zeer gewaagde en uitdagende Courbet: een jonge vrouw die de benen kruist, een kous aantrekt en zodoende haar intimiteit meer te raden dan te zien geeft. Hoe fris en jeugdig, krachtig, komt Matisse uit de verf, uit de omgeving, zelfs de meest sombere. Ik denk aan die dame met rode en gele hoed op een diepblauwe egale achtergrond, de ene helft lichter dan de andere. De tekening is sterk geaccentueerd. In de hall bovenaan, tussen de neervallende bogen van een hagelwit gewelf, dansen de vormen van bleke, grijze personages, zeer groot. Uiterst gevoelige Klees, Pascins, een overweldigende blauwe Picasso, een oude, ascetische, magere man. Van Henri Rousseau is er een gevecht met de tijger tegen het donkere oerwoud, dreigend. Een paar zeer mooie de Chirico's. Een paar Picasso's van de afdeling negerplastiek verwijzen naar coïnci-denties. Archipenko. Bij het terugkeren nam ik de Paoli Local, een stel van 2 hoge spoorwagens, in een station zo oud als de wereld, tot 30th Street Station. Mijn dag was uitermate goed geweest. | |
[pagina 53]
| |
The Phillips collectionUit een schrijven uitgaand van James Banks, State Historic Preservation Officer for the District of Columbia, gericht tot Mr. Laughlin Phillips, director, Phillips Collection, 1612 21st Street, N.W., Washington, D.C.: ‘As the Historic Preservation Officer for the District of Columbia, I am pleased to inform you that the Phillips Collection at 1612 21st Street, N.W., was entered in the National Register of Historic Places on August 14, 1973.’ Deze informatie werd mij met stille trots overhandigd op maandag 2 juni 1974, door L. John Gernand, Registrar and Archivist van de verzameling. Ik noteerde toen: ‘“Het Ontbijt tijdens de Boottocht” van Renoir (1881) is een belangrijk stuk. Ik vermijd grote woorden. Het is hier te gezellig, te gemakkeiijk, de verleiding is te groot. De personages stammen recht uit de studio, zij hebben de houding van het model. Wat is er dan zo belangrijk aan? Misschien de levendigheid. Ik heb nooit speciaal van de lasciviteit van Renoir gehouden, zelfs niet zozeer van een Greco, zowat dezelfde smeuigheid, boterachtig zacht. Je zou er bijna de vinger in steken. Het impressionisme heeft daar wel van, een werkelijkheid die smelt in het licht. Net als de scherpte van geest in de genadeloosheid van de Amerikaanse zon. La douceur de vivre. Peut-Stre. Geef mij dan liever Bonnard die zich schrap zet. Zijn kleuren zijn stenen waarmee hij bouwt, hoekiger, harder. Hij trof mij al eerder in Pittsburgh (Carnegie). Diebenkorn heeft wat weg van Bonnard: dezelfde kracht in de picturale opbouw. De huiselijke sfeer is achterwege gelaten, wel zetels en een dik, mollig vloerkleed, kortom een tentoonstellingszaal. Toeval of noodzaak? Beide alternatieven zijn tekenend voor onze tijd, ook in de dagelijkse omgeving, de stad, de straat. Geen cultuur gedragen door een bezonken background. Het hier en het nu. De archivist, Mr. Gernand, stond mij gedurende lange tijd te woord, al bevend en aarzelend en af en toe een witte oogbal opslaand van boven zijn bril. Over het ontstaan van de verzameling. Mr. Phillips koos al zijn werken zelf en met zorg, niemands advies inroepend, in tegenstelling met Barnes, die de raad volgde van de schilder Glackens.’ Bij het verlaten van het museum kreeg ik van een intellectueel uitziende jonge man de raad een taxi te nemen. Met de bus komt u in de populaire wijken terecht. Hij bedoelde de wijken waar de zwarten wonen. Op het ogenblik dat hij die woorden sprak, voelde ik mij ergens onaangenaam getroffen. Ik ben niet bang om in populaire wijken te wandelen. En van een jonge man kwam die raad bijzonder misplaatst aan. Hij bedoelde het natuurlijk goed. Nergens zijn de krotten waar de zwarten wonen zo opvallend als in Washington, de stad waar | |
[pagina 54]
| |
het Witte Huis staat. Dat is geen proletariaat meer, maar een onbestemd, potentieel gevaar. Een stad die anders zo'n allure heeft, met de reeks machtige gebouwen langs Constitution Avenue, het machtige uitzicht vanaf de top van het Jefferson Monument in de richting van het Capitol. Tussen de uitersten, de monumentaliteit en het verval, verrijst het stil le, liefelijke huis van de Phillips Collection, rustig, intiem, van een andere tijd. Hier is het niet nodig de bezoekers te verzoeken om stil te spreken. Van bij de ingang, in de hall en zo naar boven, de trap op, met gedempte stem, voorbij de schoonste schilderijen die men zich kan indenken, tot in de zalen van de later bijgebouwde afdeling. Hier worden ook concerten gegeven en naar verluidt is het een hele gebeurtenis in het leven van een jong talent om te mogen optreden in de woning waar zoveel smaak heerst. Het volstaat de catalogus ‘The Phillips Collection, a Museum of Modern Art and its Sources’ te doorbladeren om een idee te krijgen van de uren die de verzamelaar moet doorgebracht hebben in het opsporen van al de stukken uit zijn verzameling. Het is verstaanbaar dat slechts een gedeelte daarvan te zien is in de zalen zelf. De Fransen zijn zeer sterk vertegenwoordigd, vooral Daumier, Bonnard, Braque, Cézanne. In 1970 verscheen het boek van Marjorie Phillips, zelf schilderes, over haar echtgenoot. In een artikel, verschenen in ‘The Evening Star’ van 22 december 1970, vertelt Benjamin Forgey over de reizen, die de echtelieden samen ondernamen door Europa. Duncan Phillips was afkomstig uit Pittsburgh, uit een familie die een fortuin opgehoopt had in de staalindustrie. Het huis in Washington werd voor het eerst voor het publiek opengesteld in 1921. Marjorie spreekt in haar boek de mening uit dat haar echtgenoot hoe langer hoe meer Cezanne als zijn préféré ging beschouwen. | |
PatriotismAan de voet van het Washington Monument in Washington D.C. staat een rond theater waar om de zoveel tijd een film gedraaid wordt over the president. De rol wordt gespeeld door Lome Green, de vader in het feuilleton Bonanza. In de wachttijd tussen twee vertoningen in nam ik plaats op een bank aan de rand van het grasveld. Naast mij zat een zwarte op leeftijd. Hij had een stapel boeken bij zich waaruit hij op een bepaald ogenblik begon te lezen. Zijn hand beefde zodanig dat hij met moeite het woord kon tonen dat hij wilde tonen. Ik verstond haast niets van hetgeen hij brabbelde. Hoofdzaak was dat het laatste woord van de schepping liefde is. Ik luisterde uit beleefdheid ondanks het feit dat enkele wachtenden van op af- | |
[pagina 55]
| |
stand betekenisvolle grimassen en gebaren maakten. Toen wij de luchtgekoelde zaal binnentraden en plaatsnamen in de komfortabele zeteis, zag ik van ver dat de prediker eveneens naar binnen kwam. Wie weet voor de hoeveelste keer. De film toonde Washington op stap in zijn domein, wijze woorden sprekend. Een andere keer, in de ondergrondse zaal van het Jefferson National Expansion Memorial, aan de voeten van de Gateway Arch in Saint Louis, aan de oever van de Mississippi, kregen wij de gelegenheid om de prachtige prent over de trek naar het Westen te zien, een korte geschiedenis van de Verenigde Staten, die van een Spaans, Frans, Engelse kolonie uitgroeiden tot wat wij nu kennen. Of die keer in Walt Disneyland, Anaheim, Los Angeles: grote ogenblikken met Mister Lincoln. Als je niet wist dat het een automaat betreft, zou je warempel geloven dat Lincoln weer onder de mensen gekomen is. Vooraf zie je een film waarin de levensloop van de grote man geschetst wordt. Als het waar is dat nationalisme de mazelen zijn van een volk (dixit Einstein) dan moet ik ze toen lichtelijk gehad hebben. Ik heb in ieder geval vastgesteld dat de meeste Amerikanen van die ziekte houden, hoeveel moeite zij ook doen om er niets van te laten blijken. Geen wonder dat Gaston Burssens de naam Walt Disney liet vallen toen ik hem naar groten van de mensheid vroeg. Ik weet niet eens of hij het ironisch bedoelde. Of is patriotisme niet hetzelfde als nationalisme? Ik denk aan de lange slierten wachtende bezoekers aan de ingang opzij van het Witte Huis en hoe wij per toeval, tegen het einde van de dag, als vanzelf binngengeraakten, zonder te wachten. Of in het Capitol waar je de beide Kamers te zien krijgt. Hoe aandachtig de aanwezigen luisteren naar de uitleg van de gids. Op 4 juli 1976: als Walter Cronkite, de vedette van de Amerikaanse TV-nieuwsdienst, geen honderd keer gezegd heeft ‘the Bicentennial of us’ dan heeft hij niets gezegd. Het ligt hem in dat woordje ‘us’. Om ‘van ons’ over te stappen naar ‘van ons alleen’ is maar een kleine moeite. Wat een verschii met Canada waar de vaderlandsliefde, het beg rip vaderland, bijna nog onbestaande is I Ik denk aan de Belgen, die op dat punt weinig opvallen. In feite zijn wij Belgen jonger dan de V.S.A. vermits wij als land/volk nog maar een goede anderhalve eeuw bestaan. Zo gezien zijn de Amerikanen echte chauvinisten geworden. Of in het Yellowtone National Park, aan de kant van Mammoth Hot Springs, die avond toen een ranger een voordracht gaf over het park, met kleurenfilm. Over de Yellowtone als eerste park van die aard in de wereld. Toen ging er weer zo'n rilling door de zaal. En wanneer je de eerste de beste vertelt dat je op tournee bent of geweest bent door zijn land, dan krijg je bijna direct | |
[pagina 56]
| |
de vraag ‘dit you enjoy it?’ En telkenkeer heb ik de indruk opgedaan dat het niet steeds uit louter beleefdheid was dat men ons die vraag stelde. Er ging altijd een zekere angst mee gepaard, een nieuwsgierige verwachting. En als je dan oprecht laat weten dat je het land hebt leren lief hebben, dan klaren de blikken op of men kijkt je verwonderd aan. De Amerikanen hebben de laatste tijd heel wat moeten verduren. Je hebt maar rondom jou te kijken in je eigen Europese omgeving en te luisteren naar de reacties van velen wanneer zij nog maar het woord Amerika horen: afkeuring, hoon, afwijzing, veroordeling. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de Amerikanen op de duur in hun schelp zullen kruipen. Dat zou een ramp zijn. Om van patriotisme, nationalisme en al dergelijke scheefgetrokken begrippen nu maar te zwijgen: ik heb bij vele Amerikanen het gevoel opgedaan dat zij in het diepste van zichzelf van hun land houden. Dat moet je niet met veel woorden gezegd worden, dat voel je. Je merkt het aan bepaalde intonaties. En je benijdt de lieden die zoiets als liefde voor hun land kennen. Alleen dan ben je bereid er iets voor te doen. Alleen dan ben je bereid om met je landgenoten in hetzelfde schuitje plaats te nemen als er storm op komst is. | |
Edward HopperVanaf de eerste keer dat ik Amerika bezocht, geraakte ik onder de indruk van de schilderijen van Edward Hopper. In een verslag verschenen in De Vlaamse Gids (nr. 12, december 1968) schreef ik: ‘Vooral de doeken van Hopper: een straat in de vroege morgen, een dame op de drempel van haar huis, een baadster op een terras, troffen mij op onbegrijpelijke wijze.’ Dat gebeurde in het Whitney Museum of American Art. Waar ik sindsdien ook heentrok, in ieder museum keek ik eerst en vooral uit naar het werk van de man die zijn atelier had aan nr. 3 Washington Square North. Het toeval heeft gewild dat ik bij iedere reis en bij mijn verblijf in New York gelogeerd heb in de Greenwich Village, waarvan Washington Square wel een voornaam punt is. Jammer dat de schilder overleed in 1967. Zoniet had ik alles op alles gezet om met hem in contact te komen. Ik herinner mij in ieder geval de herrie die ontstaan was in 1968 bij het overlijden van zijn echtgenote. Zij had de volledige nalatenschap van haar man toegewezen aan het Whitney Museum. Daar berust nu een groot deel van hetgezamenlijke werk. Toen reeds wist ik niet wat te doen met het boek van Lloyd Goodrich, verschenen bij Abrams in 1971, een mastodontvan een boek, dat niet zolang nadien te verkrijgen was tegen de | |
[pagina 57]
| |
helft van de prijs. Was het de afwijzende beoordeling van het boek in Time Magazine, was het de prijs of het onhandig formaat, ik weet het niet. Bij het doorbladeren had ik telkens weer een gevoel van lust en onlust. Misschien is het niet goed een hele reeks van Hoppers achter elkaar, zoals in het boek, te zien voorbijschuiven. ieder schilderij moet apart gezien worden, in een toestand van rust. Een kenmerk van deze schilderkunst is inderdaad het gefixeerde, het immobilisme van het onderwerp. De personages, de huizen, het landschap worden op gelijke voet behandeld, voorwerpen tussen voorwerpen. De rest is kleur, licht en donker. Ik herinner mij nog de fierheid van Leon Levine in 1968 in het Whitney Museum toen hij mij een telefoonboek, dat van Manhattan, liet zien. Op de omslag was een schilderij van Hopper afgebeeld. ‘Wat een publiciteit!,’ liet de toenmalige public relations man zich ontvallen. Het afgebeelde werk stelde een rij huizen van gelijke hoogte voor, ergens in het oude New York, gewone gevels. In 1976 kocht ik een speciale uitgave van het blad ‘American Artist’ (Januari 1976, Volume 40, Issue 402) voor de prijs van 1,50 dollar. Het nummer was gewijd aan het ‘Portrait of America’ geschilderd door Albert Bierstadt, John Steuart Curry, Winslow Homer, Edward Hopper, Eastman Johnson, Georgia O'Keeffe, Charles Sheeler, John Sloan. Daarin lees ik de anecdote volgens dewelke de schilder tijdens zijn eerste bezoek aan New Mexico in 1925 dagenlang zocht naar iets om te schilderen. Alles was er ‘too beautifull’. Op't einde schilderde hij een spoorwegwagen. Ik vergelijk met wat ik opschreef in mijn dagboek van 1974, in het Museum of Fine Arts in St. Louis: ‘Van Hopper: “Chop Suey” (1929): het bekladde raam dat uitgeeft op een lichtreclame valt uitde toon, de rest is typisch Hopper: de beide vrouwen aan de tafel, de meubels. Zacht, innig, koel, de alleenheid van de personages. Dat smerige raam voegt daar een deprimerende noot aan toe: geen concessie?’ In het bovenvermelde speciale nummer zijn o.a. afgebeeld: Methodist Church, Provincetown, 1930 (The Wadsworth Atheneum, Hartford, Connecticut), From Williamsburg Bridge, 1928-(The Metropolitan Museum of Art, N.Y.), Automat, 1927-(Des Moines Art Center, Des Moines. Iowa), Lighthouse Hill, 1927-(Dallas Museum of Fine Arts, Dallas, Texas). Ik pik er deze werken uit omdat ik ze ter plaatse zag, alleen tussen andere schilderijen. Ineens hangt het daar, zonder dat je je er aan verwacht, weer een schilderij van die vent die je pakt, telkens opnieuw, met onverminderde kracht. Het zou interessant zijn een reis door de V.S.A. te beschrijven in functie van de jacht op een bepaald soort schilderijen. Sindsdien zijn er nog andere sterke figuren op het toneel van mijn kennis verschenen. Maar de oude liefde blijft even sterk. In de tentoonstelling ‘American Prints’, die van maart tot | |
[pagina 58]
| |
mei 1976 gehouden werd in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, was Hopper vertegenwoordigd met drie prachtige etsen: The Evening Wind (1921), Night Shadows (1921) en The Lonely House (1922). De titels zijn al een programma op zichzelf. Het is trouwens met zijn etsen en niet met zijn schilderijen dat hij voor het eerst in de kijker kwam. Hij verkocht zijn eerste olieschilderij in 1913 op de Armory Show en daarmee was het uit voor 10 jaar. Het Art Institute of Chicago bezit van hem ‘Nighthawks’ van 1942, één van de eerste schilderijen die ik van Edward Hopper zag: een lege straat, een zaak op een hoek ‘Phillies’, door het raam zie je de bar of cafetaria haast volledig, goedverlicht als hij is. Aan de toog zitten 3 personen: een koppel en een man alleen. De bartender is wat aan het bereiden. ‘An archetype of commonplace existence...’ schrijft Daniel M. Mendelowitz in zijn ‘A History of American Art’ (Holt, Rinehart, Winston). | |
Museums of contemporary artNaast de eerbiedwaardige musea zijn er in de V.S.A. de musea of Contemporary Art. Ik had het geluk er enkele te leren kennen. Het eerste dat aan de beurt kwam, was dat van Chicago, 237 East Ontario Street. Datum: zomer 1968. Ik ben er niet zeker van of Jan van der Marck er toen al weg en Stephen Prokopoff er al directeur was. Deze laatste kwam op zijn beurt van Philadelphia. Een afgedankte garage opgekocht door enkele mensen die wat leven in de brouwerij wilden. Niet gericht tegen het Art Institute, integendeel, met de bedoeling de kunstactualiteit op de voet te volgen, terwijl een groot museum als het Institute zich meer bezig te houden heeft met conservatie en tentoonstellingen van gekende kunstenaars. Wat niet belet heeft dat boze tongen er een andere versie op nahielden betreffende de belangen die met dergelijke initiatieven gemoeid zijn. Hetgeen in een land als de V.S.A. geen verwondering zou mogen wekken. In hoeverre zijn de belangen van kunsthandelaars en verzamelaars te scheiden? Water ook van zij, wie een idee wil hebben van wat er op de kunstmarkt aan waardevols te vinden is, bezoeke naast de bestaande commerciële galerijen de bovengenoemde ‘musea’. Wat in deze laatste terechtkomt, heeft zeker al een schifting ondergaan. Het allernieuwste, allermerkwaardigste, alleronbekendst vind je toch nooit in een museum. Wel bij diegene die het gemaakt heeft. De eerstvolgende installing aan de beurt was die van Philadelphia, waar Miss Suzanne Delehanty de heer Prokopoff opvolgde. Datum: 3 augustus 1971. Zij zou in September daar- | |
[pagina 59]
| |
opvolgend haar loopbaan beginnen met een show van de Portoricaan Rafael Ferrer. In 1974 leerde ik Jack Boulton kennen in Cincinnati. Hij dacht het een paar jaar vol te houden, de tijd om de gemoederen wat aan te wakkeren. In een stad als Cincinnati zijn de mensen conservatief ingesteld. Een tentoonstelling van schilderijen als die van bv. Ed Paschke, een kunstenaar uit Chicago, was al voldoende om paniek te zaaien. Paschke heeft een voorliefde voor onduidelijke, dubbelslachtige personages met een zekere hang naar het travesti. Op het ogenblik van mijn bezoek bruiste het er van activiteit. Het is ook één van de weinige plaatsen waar ik zoveel affiches zag, allemaal bekostigd met eigen middelen. Daaronder moet verstaan worden: lidgelden, giften, steun van de plaatselijke nijverheid. Het moeilijkste voor al die centra voor hedendaagse kunst is zich los te gedragen, los te werken van New York. In Cincinnati was in voorbereiding: The Picture Press Show (net als in het MOMA te N.Y.), Ed Paschke, Edna Renick (met haar Volkswagentosaurus), Dubuffet, Bernd en Hilla Becher. Ideaal gelegen nochtans, in 't midden van downtown, in een splinternieuw gebouw. Heel wat voordeliger dan het Art Museum dat zich op een heuvel buiten de stad genesteld heeft, maar dat het voordeel heeft, meer dan 100 zalen gevuld met zowel Europese als Amerikaanse kunst te bezitten. De beste vergelijking die de Museums of Contemporary Art zouden kunnen doorstaan is die met de Kunsthallen in Duitsland. Naast de gevestigde musea brengen zij meer actualiteit. In 1974 leerde ik daarbij nog kennen, het M. o. C.A. in Houston. Het was net aan het eind van zijn latijn voor dat jaar, geen geld meer en een directeur die er vandoor gegaan was. De mensen die ter plaatse gebleven of gekomen waren, toonden nochtans heel wat optimisme. Er waren onderhandelingen aan de gang met zakenlieden. Eerst en vooral zou ingespeeld worden op de werkelijkheid buiten het museum. Net zoals de tv bij de mensen in huis komt, zo zou ook het museum bij hen in huis moeten gebracht worden. Als eerstvolgende tentoonstelling zou gepoogd worden de chicano's een beurt te geven. Tenslotte dit jaar, in 1976, was het Museum in Boston weer open. In 1974 was het gesloten wegens verbouwing. Ik herinner mij nog de politieagent naast de deur, die mij niet kon inlichten over de uren of data. Nu is het zover: het politiebureau is verhuisd en het Museum heeft de vrijgekomen ruimte ingepalmd. Binnenin heeft een inventieve architect gewerkt met niveaus en houten trappen, zodat kelderverdieping, gelijkvloers en eerste verdieping in elkaar verwerkt zijn. Het licht kan overal binnen. Ik zag er een selectie van Amerikaanse kunst: The Skowhegan School (1946-1976). Veel zeer bekende kunstenaars maar ook (voor mij) veel zeer onbekende namen. Het restaurant is beneden en het menu staat vol sla- | |
[pagina 60]
| |
vische namen. Het eten is er niet bepaald goedkoop maar het is er gezellig en het couvert is stijlvol, d.w.z. eenvoudig en goed in de hand zittend. Eerst heb je de kunstenaars, dan de handelaars, dan de M.o.C.A., dan de grote, oude musea. Daarbuiten heb je ook nog het publiek. Dat vergat ik haast. | |
Yellowstone national park - 1976Zaterdag 19 juni: Avond. Op weg naar een krantenwinkel. Niet gevonden of gesloten. Toen als met een voorgevoel naar de Greyhound. Geen bus van Salt Lake City naar West Yellowstone. Didn't you read the papers? Ik was de geschiedenis met de gebroken dam in Idaho totaal vergeten. Het was niet in mij opgekomen dat wij er op een zekere dag mee te maken zouden hebben. Omweg langs Jackson, via Rock Springs. Een onmogelijke weg. Onderweg wel 3 tot 4 maal veranderen van bus, zonder van de wachttijden te spreken. Meestal plaatselijke lijnen waarop de Ameripass niet geldig is. Frieda is bereid het te wagen, desnoods met auto-stop. Wij vertrekken in ieder geval met de bus van 9.50 a.m. naar Salt Lake City in de plaats van 1.00 p.m. zoals in het begin gepland. Zondag 20 juni: Goed nieuws. De Yellowstone route is open. Het gaat wat trager maar de hoofdzaak is gered. Met de bus van 9.50 a.m. naar Sacramento, Reno, Winnemucca, Salt Lake City. Prachtige berglandschappen. In Reno is de nieuwe Greyhound busdepot buiten het centrum gebouwd. Aankomst S.L.C.: 4.40 a.m. Ik kon niet blijven zitten in het depot. Naar buiten met de camera: het spoorwegstation, de kerk van de Mormonen, waar ik in 1968 een orgelrecital bijwoonde. Imponerend. Maandag 21 juni: Om 8.15 a.m. vertrokken uit Salt Lake City. Door landbouwgebied naar Pocatello en Idaho Falls. Sporen gezien van de dambreuk van 5 juni. Op een paar plaatsen moesten de voertuigen om de beurt en stapsgewijs over de weg. Een vrachtwagen met een lading aardappelen in de sloot gekanteld. Om 5 p.m. in West Yellowstone waar wij direct betaalden voor de bus naar Old Faithful, voor die van Old Faithful naar Hot Mammoth Springs (morgen om 9 a.m.) en overmorgen die van Hot Springs naar Livingston (samen voor twee personen: 31 dollar). Wij kwamen op tijd om nog bij daglicht een eruptie te zien van Old Faithful. Het ging niet zo hoog als in 1968. De cabine ligt apart, in een blok van drie of vier kamers. Geen glazen. Veel muggen buiten. Met de wagen gebracht. De juffrouw beloofde ons morgen om 8.00 a.m. of wat later af te halen. Dinsdag 22 juni: Vanmorgen om 9 a.m. vertrokken uit Old | |
[pagina 61]
| |
Faithful. Het was koud. Onze bus zat vol. De vijf meisjes die met ons waren gisteren, moesten in een tweede bus. Gezellig. Net toen ik last kreeg van buikkramp, daagde een halte met toilet op. Lunch in Canyon Village. Toen, dank zij de meisjes (1 Franse, 2 Duitse, 2 Zwitserse) konden wij naar de Grand Canyon van de Yellowstone gaan kijken. Iets wat met de normale regeling niet mogelijk zou geweest zijn. Om 2.00 p.m. vertrokken wij allemaal samen met nog 2 Hollandse dames in dezelfde bus. Onderweg werd een groot hert door een auto geraakt. Over het lot van het dier, dat wat verder was gaan liggen, weten wij niets. Prachtige landschappen, geysers, texturen, kleuren. 's Avonds in Mammoth Hot Springs: gezellige kamer, dia- en filmavond over de Yellowstone met vraag en antwoord. Jammer van een film, die ik niet meer in de container kreeg. Dan maar in de donkere badkamer rond de container gerold. Het geheel in papier en afwachten. Woensdag 23 juni: Vroeger opgestaan om dia's te gaan maken van de Hot Springs. Met de telelens. Delicate rozen, witten, groenen. Stalagtieten. De zon zat er juist op. Prachtig. Reeds veel bezoekers. Namelijk een troep Japanners. Toen ik beneden was, vertrokken de 2 Duitse meisjes ook net naar boven. Frieda wachtte op mij, gezeten in de zetel op het terras vóór de deur. Lekker French Toast gegeten. Vertrokken om 10.45 a.m. In dezelfde bus zaten de Zwitserse meisjes die verder reisden naar de rots met de presidentskoppen, langs een moeilijke route. In Livingston namen wij afscheid van de Canadese dame op leeftijd. Alleen de Hollandse dames bleven bij ons. Livingston is een typisch stadje van de West: laarzen, hoeden, mannen op de hoek van de straat, vrouwen op boodschappen in de stores, herdrukken van tijdsdocumenten over Billy the Kid.
Dit zijn dan de feiten. Tussendoor zou ik moeten vertellen over de gedragingen van onze medepassagiers, over planten en dieren, wolken en warmwaterfonteinen, jonge busbestuurders en parkrangers, over het komfort van de cabines en het eten in de restaurants of cafetaria's, over vraag en antwoord van kinderen, over het Post Office. Echo's daarvan zijn te vinden in de andere stukken. Wat je zeker overhoudt van een bezoek aan de Yellowstone is de grootsheid van de vlakte en het gebergte. Ondanks de toeloop van toeristen, is het nog mogelijk een glimp op te vangen van wat schilders als Bierstadt moeten meegemaakt hebben toen ze in deze streken belandden. Hun schilderijen getuigen daarvan. | |
[pagina 62]
| |
Russell's official national motor coach guideIn 1968 vertrok ik naar de V.S.A. alleen maar met een Greyhound ticket voor 1 maand. Dat kostte toen nog 99 dollar. In 1976 betaaiden wij 250 voor twee maand, tegen 199 in 1968. Tijdens ons verblijf verhoogde dit bedrag tot 350 dollar. Dat neemt niet weg dat deze passen nog verreweg de goedkoopste manier van reizen op de grond waarborgen. Slapen aan boord kan, maar het mist toch het komfort van een hotelkamer. Voor jonge mensen is dat niet zo erg. Toilet en eten zijn geen problemen. Ik vertrok dus de eerste keer zonder enige voorbereiding, er op vertrouwend dat er wel voldoende bussen waren om overal naartoe te kunnen. Dat betekent ook dat ik telkens onaangemeld in een hotel of YMCA terechtkwam. Ook dat leverde geen moeilijkheden op, het verhoogt eerder het avontuurlijk karakter. Van het ogenblik dat je over een bepaalde leeftijd heen bent, of dat je je echtgenote meeneemt, zijn voorzieningen wel aan te raden. In 1976, een hele tijd bij voorbaat, mocht ik het beleven dat de Greyhound een bureau opende te Brussel. Daar was de public relations dame zo vriendelijk mij een exemplaar van de Official Bus Guide aan te bieden (Volume 48, no. 2, november 1975). Het boek dat in mijn geval 808 blz. omvatte, verschijnt iedere maand opnieuw met de laatste gegevens omtrent routes en uren, gans de V.S.A. en Canada over. And also service for Mexico and Central America. Een abonnement per jaar bedroeg toen 32 dollar. De prijs van 1 exemplaar 4 dollar. Daarbij hoorden twee aparte bijvoegsels: Part 2: Directory of Bus Lines. List of Suburbs in Metropolitan Areas. Military Installations, Training Centers and Hospitals. Part 3: Map Supplement. De bijvoegsels verschijnen niet maandelijks. Aan de hand van deze boeken is het de reiziger mogelijk zijn route uit te stippelen met de grootste nauwkeurigheid. Afgezien van vertragingen die te wijten zijn aan onvoorziene omstandigheden klopt een schema meestal tot op de minuut voor kleinere afstanden. Op grotere afstanden kan er wel een tijdsverschil van een kwartier optreden. Vooral het binnenrijden van de grootsteden op bepaalde uren van de dag levert enige moeilijkheid op. Eens op een tentoonstelling van foto's ‘Between Friends’, ingericht in het Field Museum in Chicago, ter gelegenheid van een gift van Canada aan de V.S.A. (Bicentennial), viel mij het beeld op van de achterkant van een vrachtwagen, met al die platen van verschillende plaatsen. Of de poëzie van de weg. Ook de Greyhound bussen dragen soms een hele reeks van die platen. De Russell Guide zou ik een groot gedicht willen noemen, vol | |
[pagina 63]
| |
feiten en nuchtere gegevens, maar wat zit er al niet achter die namen verscholen. Je neemt bv. het Map Supplement. Missouri: van St. Louis naar Kansas City: Lambert-St. Louis Airport, St. Charles, O'Fallon, Brentwood, Maplewood, Kirkwood, Chesterfield, Wentzville, Foristell, Wright City, Warrenton, Jonesburg, High Hill, New Florence Jet, Williamsburg, KINGDOM CITY, COLUMBIA, Rawlings Station, BOONVILLE, Lamine, Arrow Rock, Marshall, Malta Bend, Waverly, Dover, Lexington, Wellington, Napoleon, Buckner, Independence, Blackwater Jet, Marshall Jct., Sweet Springs Jst., Emma Jet., Concordia, Higginsville Jct., Odessa, Bates City Jct., Oak Grove Jct., Grain Valley Jct., Blue Springs Jet., Independence-Blue Ridge, that's it I Onderweg vang je slechts een glimp op van al die plaatsen, zelfs in de nacht zijn er tekens die niet bedriegen. De hoofdstraat is altijd helder verlicht, behalve als die hoofdstraat zich beperkt tot enkele doorgangsgebouwen: een café, een garage, een station. Op andere plaatsen kan het gebeuren dat er niets in het rond te zien is dan een posthouse of een eetgelegenheid. Namen, namen, namen. Zij zijn de sporen achtergelaten door mensen van vlees en bloed. Zij hebben aan de plaats waar ze doortrokken of waar ze zich vestigden de naam gegeven van een duurbare of gehate herinnering. Iedere naam heeft zijn geschiedenis. Sommige daarvan zijn misschien al lang vergeten. Dan blijft de naklank, de smaak van verleden, a taste of invention. De Russell Guide staat gelijk met een bijbel die je ter hand neemt als de nood nijpt, als je binnenin een gapende leegte voelt. En je wil wat spijs tot jou nemen. Je plukt een route uit, een weg getekend door mensen op de kaart der woestijnen, bossen, bergen, waters. In gedachten volg je de pioniers of je doet je eigen tocht over. Je hebt enorm veel moeten missen, je hebt veel vergeten, maar een naam is als een fles die je ontstopt, hoe ouder hoe beter. De beste gedichten worden gemaakt met tastbare dingen. Bv. een tabel met de uren van aankomst en vertrek. Je kunt vertrekken uit een klein station, een haventje, een gat in de woestijn. Je komt altijd ergens terecht. Vers les horizons perdus, les lointains qui chantent. | |
MilwaukeeWoensdag 7 augustus 1974: Om 9.00 a.m. met de bus vertrokken naar Milwaukee. Rustige tocht met slechts één stop om te eten in een plaats waar ik in 1971 ook gestopt had. Voor het eerst een ijsje genomen. Zeer goed, zuiver. Aankomst 3.00 p.m. Eerste indruk: warboel van snelwegen op pijlers, oude fabrieksgebouwen in de vallei, brouwerijen, | |
[pagina 64]
| |
![]()
Juni 1976: Milwaukee (Wisconsin) Milwaukee Art Center
Aan het Michiganmeer. In het rijk van I. Michael Danoff baseball stadion ‘The Brewers’. Ik zit in mijn kamer, op de 12de verdieping, met de neus op de binnenstad: het gerechtsgebouw, de Public Library, het Civic Center. Gelukkig toilet en w.c. privé. Eén nadeel: het lawaai van de highway vlakbij houdt niet op. Nogmaals, ik vraag mij af waar al die mensen naartoe rijden. Ben reeds op verkenning geweest tot aan de Milwaukee rivier waar een Franse Jezuiet als eerste blanke de voet zette (Marquette). Toen ik de mooie, groengeschilderde oude brug wilde kieken, was mijn film op. Morgen misschien. Getelefoneerd naar Michael Danoff van het Milwaukee Art Center (aan het Michiganmeer): morgen verwacht hij mij om 9.00 a.m. om mij rond te leiden. Milwaukee is zo gezien een stad in volle ontwikkeling. Toen de bediende in de YMCA mij vroeg of ik TV wilde, voor 1 dollar meer, wees ik af. Genoeg burenlawaai. De TV is toch niets. Donderdag 8 augustus 1974: Te voet naar de War Memorial Drive, langs oude gebouwen die aan het verdwijnen zijn. Er wordt overal afgebroken. Het Art Center ligt vlak aan het Michiganmeer. Het is ontworpen door Saarinen. De nieuwe vleugel is het werk van een Milwaukee architect. Het weer is betrokken. Aan het meer is het mistig. De Heer M. Danoff, chief curator, was stipt op tijd. Hij nam mij mee naar zijn bureau. Guile man, zonder veel bla bla. Eerst Met hij mij zien: Color Renaissance (Sculpture and Painting in the Sixties). Vooral Amerikaanse werken opgesteld met een educatief doel. Later op de dag kreeg ik een audio-visuele montage van Danoff te zien, over hetzelfde onderwerp. Op de | |
[pagina 65]
| |
tonen van een wonderlijk meeslepende wals van Strauss wordt een blik gegeven op de 19de eeuw, het landelijke leven, het rustige harde bestaan. Dan komt de breuk, de industrialisatie. Over naar de nieuwe tijd, de Pop Art. Het geheel eindigt met een lachje a la Danoff en de zin ‘It's us’. Goed gepresenteerd, boeiend, inspirerend en de gewone mens aansprekend. Dan kreeg ik te zien: Nineteenth Century European Academic Painting. Werken uit de verzameling von Steinitz, aan het museum overgemaakt en in een diaserie verwerkt. Meer dan 10 diaprojectoren. De moderne permanente verzameling is aan het museum overgemaakt door een schatrijke verzamelaarster. Ongelooflijk. Hopper ontbreekt. Dan met de helm op, doorheen de bouwwerken van het nieuwe gedeelte. Geen luchtcirculatie, maar buizen die lucht doorlaten. Door hun porien heen zorgen zij voor de nodige vochtigheid, de gewenste temperatuur, de zuiverheid. Dat belooft wat te worden. In zijn bureau sprak Danoff over zijn toekomstplannen: een tentoonstelling over de stad, over het naakt, enz.. Hij was volop bezig, samen met zijn staf, aan de opmaak van de nieuwe catalogus: losse bladen met tekst van hem en layout door een knappe vakman van het centrum. Mr. Danoff is Jood. Volgens hem zijn er 3 soorten Joden: de orthodoxen, de soort tussenin en de gereformeerden, zoals hijzelf. De laatsten gaan wel naar de tempel, maar meer uit formaliteit, zij dragen bv. geen baret. Alhoewel hij zijn kinderen wel naar de tempel stuurt, omdat ze er uit eigen beweging om vroegen. Op de vraag hoe het komt dat zoveel Joden in de kunstwereld terechtkomen, klonk het: zeer zeker vanwege de godsdienstige introspectieve achtergrond. Vrijdag 25 juni 1976: Over Dells Point (niet goed van eten) naar Milwaukee. Aankomst 3.20 p.m. Met de stadsbus naar het Center. Mister Danoff kwam dadelijk naar beneden. Hij leidde ons rond doorheen het prachtige nieuwe gebouw. Vooral Mrs. Bradteys verzameling is prachtig. (Mrs. Bradley van de Electronics, zoals het in grote letters boven gebouwen staat?). Tijdelijk: Meidner (Duitse expressionist) en Poskas (Amerikaans matiereschilder). De biografische bladen waarover in 1974 sprake, zijn klaargekomen. Interessant: wie mer wil vernemen over een bepaald onderwerp draait van in een zetel een bepaald nummer en hoort een commentaar. Dia's in continu-projectie. Prachtige ligging van het gebouw en énige uitzichten vanuit de verschillende verdiepingen. P.S. Op het ogenblik dat ik de lijnen van 1974 schreef, in Chicago, 8.25 p.m. (8 augustus) was de speech van Nixon (16 minuten) op de TV net gedaan. Eerder had ik in de Milwaukee Journal gelezen over zijn voornemen om af te treden. De dag daarop zou Ford president worden. Nixon bekende geen schuld, hij Met doorschemeren dat hij onder druk wegging. Volgens sommigen is Nixon een doortrapte boef. Het | |
[pagina 66]
| |
spreekt in het voordeel van Amerika, werd mij verteld, dat ondanks alles, traag maar zeker, de gerechtigheid het haalt. | |
Democracy U.S.A.Om het raderwerk van een politieke structuur op zijn deugdelijkheid te testen, is het nodig langer dan een paar dagen in een bepaalde plaats te vertoeven. Het volstaat niet de krant te lezen, de TV-nieuwsdienst te volgen, met losse mensen te spreken. Je zou ter plaatse moeten kunnen leven: deel nemen aan het openbare leven, werken, huren, lenen, kopen, zoeken naar werk. Dat vraagt minstens een paar jaar verblijf. Jacques Arnault heeft Sacramento uitgekozen om er gedurende 1 maand in de zomer van 1975 te verblijven. Zijnbevindingen heeft hij vastgelegd in een boekje ‘la démocratie à Sacramento (usa)’ (240 blz., Editions Sociales, Paris 1976). Het feit dat de schrijver reporter is aan ‘L'Humanite’ zou van aard kunnen zijn om zijn verslag in een twijfelachtig licht te plaatsen. Feiten zijn echter feiten en het staat eenieder vrij ze op zijn eigen manier te interpreteren. De vraag kan gesteld worden welk verschil het voor de kleine man uitmaakt door wie hem leningen geweigerd worden om een bakstenen huis in de zone binnen de ‘red lining’ op te kalfateren. In de V.S.A. zijn het de banken die weigeren om allerlei redenen van speculatieve aard. In een totalitaire staatsstructuur zal het de een of andere dienst voor stadsplanning![]()
Juli 1976: New York (New York) Jimmy Carter, presidents-kandidaat - Strooibiljet
| |
[pagina 67]
| |
zijn die financiële steun zal weigeren, afgezien van het feit dat persoonlijk bezit eerder zeldzaam is. Het mag waar zijn dat de oprichting van een partij anders dan de 2 bestaande, machtige groeperingen van de republikeinen en de democraten, zodanig moeilijk gemaakt is, door het aantal vereiste leden aan de start, dat de democratie daardoor aan mogelijkheden verliest, met name het recht op vertegenwoordiging voor de minderheden. Daartegenover kan de chaos van de overtalrijke politieke partijen geplaatst worden, die het regeren van een land dikwijls zo moeilijk om niet te zeggen onmogelijk maakt. De feiten die Arnault aanhaalt en zonder veel parti-pris tot inzichten groepeert, kunnen evengoed door anderen aangewend worden ter versterking van de ideologie van de vrije concurrence, het persoonlijk initiatief, de vrije onderneming. Zijn boek heeft het voordeel dat het een domper zet op een overdreven optimisme, een kritiekloze aanvaarding van toestanden waarin corruptie, verpaupering, milieubeschadiging onverminderd voortwoekeren. Hij heeft bvb. veel sympathie voor de jonge gouverneur van California, Jerry Brown, die zijn deur openlaat voor om het even welke bezoeker op het Capitol. Jerry Brown gedraagt zich naar wat de ‘New Spirit’ genoemd wordt: meer bescheidenheid in de gedragingen, een terugkeer naar een eenvoudiger levenswijze. Voegt Arnault er langs zijn neus aan toe: ‘...sur le plan economique, a regarder de pres, entre la politique d'austérité imposée par les milieux d'affaires comme “solution” de la crise et I'austérité librement consentie proposèe par Jerry Brown, ou est concrètement la différence?’. Daar zit hem de knoop. Concreet is er geen verschil tussen twee bakstenen. Er is wel verschil mogelijk in het gebruik ervan. Je kunt er een nemen om te metselen, de andere kun je in iemands gezicht slingeren. Waar de Amerikanen zonder twijfel moeten voor oppassen is de macht van grote ondernemingen. Wanneer deze financiele reuzen er in slagen de democratische instellingen naar hun hand te zetten, dan is de vrijheid van de enkeling in gevaar. Niet alleen zijn vrijheid maar zijn levensgeluk. En ik heb geen enkele moeite om Arnault te volgen op de weg van de talloze misbruiken die hij vermeldt of laat vermoeden op het niveau van het stads-, streek- en staatsbestuur. Ik wil zonder zijn boek ook het feit aanklagen dat er in Amerika naar verluidt 5 miljoen illegalen verblijven. Het zijn goedkope werkkrachten. Wie lastig wordt, vliegt er uit. Toen ik met Mark sprak over de talrijke mensen die in de straat om geld vragen, antwoordde hij kordaat: zij kunnen het doen zonder bedelen. Zij moeten alleen maar de handen uit de mouwen steken. Arnault is Fransman, Mark is Amerikaan, weliswaar van Poolse afkomst en ex-concentratiekampgevangene. Twee visies, twee van de vele. Misbruiken moeten aangeklaagd worden en een rijkaard heeft zich evengoed aan de wet | |
[pagina 68]
| |
te onderwerpen als de minder begoede. Wat met Nixon gebeurd is, wijst op de mogelijkheid van herstel. De vraag is alleen maar hoe het mogelijk is dat dergelijke mensen het zo lang op zo'n belangrijke posten kunnen volhouden. Daaraan zou moeten verholpen worden. Misschien zullen er meer Jerry Browns opstaan en blijven wat ze voorgeven te zijn: Amerikanen die van hun land een leefbaar land willen maken, waar plaats is voor iedereen die het goed meent. | |
Big artDaarmee bedoel ik niet noodzakelijk monumentale schilder- of beeldhouwkunst. In de aard van het enorme gordijn dat op naam van Christo dwars door een vallei gespannen werd. Of de earthworks, die op een bepaald ogenblik in de jaren 70 ophef maakten in kunstkringen van de ganse wereld. Zonder te spreken van de reuzewerken van Claes Oldenburg. Of denk aan de talrijke beelden van grote afmetingen op de plaza's van vele steden of de voorpleinen van de banken. Of nog, de indrukwekkende muurschilderingen, zowat overal. Er schieten mij geen andere voorbeelden te binnen. Neen, het gaat hem zeker niet om de grote afmeting, alhoewel die niet uitgesioten wordt. Er is BIG ART van kleine afmetingen en er is BIG ART van grote afmetingen. Wat ik bedoel is een onderscheid dat in de V.S.A. misschien niet eens gemaakt wordt, namelijk een soort kunst waar je je hoed voor af neemt. If you know what I mean. If you don't, let see what I can do for you. Neem een ‘box’ van Joseph Cornell, zo'n ding niet groter dan een schoenendoos, met een ruit aan één zijde. Door dat raam zie je de meest blzarre voorwerpen die je je maar kunt indenken: popjes, fragmenten van kaarten, zand, ballen, draden, ringen, zó geplaatst dat je verplicht bent je verbeelding op te wekken. Ik zag een hele reeks van die ‘boxes’ in 1968 in het toenmalige Pasadena Museum of Art. Daarna kwam ik er nog tegen, sporadisch. Telkens kreeg ik een schok, een gevoel van blijde verwondering, de vreugde van de ontdekking. Eén keer schreef ik een brief naar de eenzaat in de buurt van New York, door bemiddeling van het Guggenheim Museum. Ik weet niet of die brief ooit toegekomen is. De man is ondertussen gestorven en het is te laat om zijn deur te forceren. Het zou trouwens niet gelukt zijn. Mensen van dat kaliber moet je met rust laten. Dat heb ik intussen ook geleerd. Ik denk aan de Watts Towers waarover ik het had in mijn boekje ‘USA in a flash’ (eigen beheer, 1971). Ik bezocht ze in 1971 met de schrik in het hart, omdat ze volop in de wijk staan waar zwarten wonen. Ik kwam er niet alleen levend uit, | |
[pagina 69]
| |
maar begiftigd met onvergetelijke herinneringen aan een door de zon verbrande lap grond waarop de altaren, spitsen, mozaieken van een Italiaanse Amerikaan staan. Zijn naam is Simon Roda. Hij leeft niet meer. Ga naar het Art Institute of Chicago en wend uwe schreden naar de THORNE ROOMS IN MINIATURE. De prospectus vertelt dat Mrs James Ward Thome in de vroege twintiger jaren op het idee van de miniatuur-kamers kwam, toen in vele musea begonnen werd met het installeren van historische interieurs. Geen enkel museum zou ooit in staat zijn om een ononderbroken lijn van dergelijke kamers, volledig uitgerust met al wat er bij behoort, aan het publiek in ware grootte voor te stellen. Ga en kijk, het spektakel is enig. Het geheel biedt daarbij een betrouwbare bron voor wie gegevens nodig heeft over Amerikaanse en Europese period rooms. 68 juweeltjes van reconstructie. Dat doet me denken aan de talrijke reconstructies in ware grootte van interieurs uit de Spaanse tijd in Denver, uit de Hollandse tijd in New York. Zowat in alle grote musea vind je het verleden ongeschonden terug. BIG ART noem ik de schilderijen van Hopper, Bierstadt, Rothko, Kelly, Hicks, Grandma Moses, enz... Maar dat wist iedereen al. Tijdens het jaar van de Bicentennial heb ik mij zat gekeken op al wat de Amerikanen in hun musea konden bijeenbrengen over hun 200-jarig bestaan. Niet alleen schilderijen en beeldhouwwerk, maar meubels, lappendekens, decoratieve objecten, werkgerief. Vooral in Philadelphia, Washington, Chicago, San Francisco, Minneapolis, New York, werden reeksen zalen voorbehouden aan voorouderlijke artikelen. Of je neemt een boekje ter hand ‘UNSEEN NEW YORK’ met foto's van Mark Feldstein (Dover Publications). Niets dan details uit gevels, een krul van hier, een dakgoot vandaar, reeksen verticale lijnen of gewoon rivetknoppen, een stuk bakstenen muur dat zichtbaar wordt onder een laag bepleistering, of de archeologie van een grootstad. Wat bewijst dat je aan opgravingen kunt doen zonder een schop in de hand te nemen. Je moet de lagen verwijderen die je blik in al die jaren van onopmerkzaamheid bedolven hebben. BIG ART is in feite niets anders dan wat je weervindt op de eerste dag van je nieuwe leven. Dat leven kun je op elk ogenblik van de dag beginnen. Je hebt er heus niet de prachtige ‘THE BRITANNICA ENCYCLOPEDIA OF AMERICAN ART’ voor nodig, die overal te verkrijgen is tegen halve prijs. Het enige wat je moet doen is nooit opgeven, blijven doorgaan, steeds weer een nieuwe hoek omslaan. Bij de volgende wending zal je de schat vinden. Je mag er zeker van zijn. | |
[pagina 70]
| |
Fifth avenueHet heeft geen belang als ik niet met zekerheid kan zeggen aan de hoeveelste straat ik Broadway gekruist heb. Belangrijk is dat ik die zondag 11 Juli 1976 vroeg opstond en door de quasi lege straat richting uptown op stap ging. Zondag is een geschikte dag om door om het even welke stad te slenteren. Vroeg in de morgen zijn diegenen die thuisgebleven zijn nog in een diepe slaap gedompeld, het verkeer is onbestaande in vergelijking met andere dagen en als het in de zomer is, zijn vele stadsbe-woners naar elders op vakantie, al was het maar gedurende het weekend. Ik vertrok dus in de buurt van Washington Square, waar de Fifth Avenue begint, eens één van die exclusieve buurten van New York. Het is er nog gezeliig, tamelijk rustig. Meer naar de Village toe en dan vooral's avonds worden straten als de Bleecker Street druk bezocht door vreemdelingen, buitenlanders, Amerikanen van binnen en buiten New York. Je kunt er alles krijgen, van de koffie die je nu eens op die wijze en van die soort opgediend wil hebben, tot de kleinste spullen, vooral namaak juwelen. Hier is Andy Warhol van start gegaan, in de bioscoop waar uitsluitend films van hem gedraaid werden. Rondom Washington Square zelf staan de gebouwen van de Universiteit van New York. De universiteit die het tot heden heeft klaargespeeld om de studenten gratis te laten studeren. In 1976 werd overwogen om voor het eerst een inschrijvingsgeld te vragen. Dat zou dan het einde van een van die onvervangbare toestanden betekenen. In 1974 had ik het genoegen rondgeleid te worden door een paar gebouwen om de schilderijen en beelden van de universiteitscollectie, die verspreid zijn over de campus, te ontdekken. Mies van der Rohe liet er o.a. zijn sporen na. Als ik mij niet vergis, is het gebouw met de gaanderijen rondom een enorme hall van hem. Ik had er geweldig last van hoogtevrees. Fifth Avenue heeft meer dan een exclusieve buurt: die van Washington Square, die meer en meer bedreigd wordt door ‘gewone’ inwijkelingen, en die hogerop, voorbij de 60ste straat, naar men mij vertelde. Je weet wel, waar de grote pieten als Rockefeller en Jacqueline Kennedy hun verzameling kamers hebben. Of zitten die op Park Avenue? Never mind. Hier, zegt Mark, en hij toont mij de huizen vlak aan het begin van de Fifth Avenue en Washington Square, hier heeft Mrs. Roosevelt gewoond. Daar kom je nu nog niet binnen als je niet uitgenodigd bent, al bezat je al de miljoenen van de wereld. Hijzelf woonde eerst in de Village, maar omdat er regelmatig in zijn flajte ingebroken werd, sprong hij op de gelegenheid toen een kamer vrijkwam in het voormalige Fifth Avenue Hotel, dat thans volledig overgeschakeld is op appartements-systeem. Het is duurder dan in zijn vorige verblijf, maar hij | |
[pagina 71]
| |
heeft een pracht zicht op de benedenstad met het World Trade Center, zit volkomen veilig (je komt er niet in of je moet voorbij de portier, die je alleen binnenlaat na een telefoon), heeft als medehuurders mensen die net als hij gesteld zijn op rust. Naar hij mij vertelde lopen er onder zijn oudjes meerdere miljonairs rond. Hetgeen op het eerste zicht niet te zien is. Met de camera in de hand, de bfik op de vangst ingesteld, en stappen, vrij als een vogel in de lucht, die geweldige stad New York tegemoet. Je hebt geen ogen genoeg en alhoewel je Al die straten en gevels al eerder gezien hebt, raak je maar niet verzadigd. Niet vergeten dat de legende de gewoonste zaken van de wereld omtovert. Je wil van ieder ogenblik dat je gegeven is een uniek moment maken. Van pure dankbaarheid dat je er bent, dat je binnengelaten werd, dat je ongestoord als gelijke tussen gelijken mag lopen. Je accepteert alles zonder verpinken. Een man in de fleur van zijn leven die zijn huisdier, een prachtig konijn uitlaat. Voorbij de blzarre Flatiron Building, dat hoge smalle gebouw op de kruising van Fifth Avenue en Broadway. Hogerop in de buurt van Rockefeller Center en St. Patrick's Cathedral en dan rechtsaf naar het gebouw van de Verenigde Naties. Onderweg moet je voorbij het Waldorf Astoria Hotel. Zo bereik je de East River en je maakt dia's van de Plaza, het hoge gebouw van de V.N., de sleepboten op de rivier. De enige manierom een stad te ontdekken, te voet, straat na straat verkennen tot je er bij valt. Op het ogenblik zelf voel je de vermoeidheid niet. Je komt voorbij de prachtige gevel van Scribner's Sons, de boekhandel waar het goed is binnen te gaan, omdat het er stil en ingetogen is en omdat er prachtige boeken liggen. En het is waar dat er sleet zit op de straten van New York, dat er zwervers en bedelaars rondlopen, dat je er antwoorden kunt krijgen om in de grand te verzinken. Maar wie daar niet tegen bestand is, blijve beter thuis. Er is maar één New York, zoals er maar één Parijs, een Amsterdam is. | |
PhotographyMeer dan eens heb ik de ondervinding opgedaan dat het aanbrengen van een beperkend vlak aan de rand van een dia, m.a.w. het reduceren van het beeldvlak, invloed heeft op de sterkte van het overblijvende beeld. Aanvankelijk ging ik daartoe over omdat een gedeelte van de foto verduisterd was door een vinger die ik vergeten in te trekken was. Mijn apparaat is namelijk geen reflex camera. Ofwel had ik een defect aan het sluitergordijn, zodat de randen van sommige beelden | |
[pagina 72]
| |
belicht waren. Of nog: enkele foto's vertoonden vlekken, omdat ik de film voortijdig blootgesteld had. Wat zeker al bewijst dat je bij het fotograferen bij je positieven moet zijn, je aandacht moet volledig bij de zaak zijn. In mijn geval waar ik alles zelf moet regelen: de snelheid, de opening, de afstand, de belichting, mag geen handeling losjes gebeuren. Wie een volautomatisch apparaat gebruikt, kan zich volledig concentreren op het beeld. Nochtans moet ik bekennen, dat de graad van moeilijkheid geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de foto, integendeel. Net of het regelen van dit, het instellen van dat, ten goede komt aan een creatiever inleving. Je bent bijna fysisch één met het fotografisch moment/beeld. Een defect aan het apparaat komt dan als een stoot in de rug aan. Dan moet je remedieren. Ongelooflijk hoezeer een duistere hoek of een heldere rand een foto kan beïnvloeden. Net of je met een vlek in het gezichtsveld zit. Ik begin te geloven dat het met het fotograferen gesteld is, zoals met alle bewuste handeiingen: je leert het maar al doende, al fouten makende, door zelf je eigen weg te zoeken. Vooral het oog verwerft een speciale ingesteldheid. De grootste moeilijkheid is waarschijnlijk een onbedorven kijk op de werkelijkheid buiten te behouden, niet in te gaan op de verleiding van het beeld a la Walker Evans, Ansel Adams, Minor White, om maar de meesters te noemen. Het voorbeeld van die fotografen trekt en daar is voldoende reden toe. Het komt er op aan te streven naar een evengrote kwaliteit zonder platgetreden paden te bewandelen. Ik benijd de eenvoud van visie van sommige fotografen. Hoe zij er in slagen, ondanks hun enorme technische ondervinding en handigheid, beelden voort te brengen die de indruk geven dat zij zó eenvoudig zijn dat iedereen ze zou kunnen maken: doodgewoon schoon. Misschien is het een ingeboren talent, iets wat je niet kunt leren. Misschien ontdek je dat doordat je hoe langer hoe meer van fotografie gaat houden. Het feit van een onderwerp uit zijn omgeving te pikken, uit te snijden, is restrictief in oppervlakte. Het eigenaardige is dat deze beperking in oppervlakte de zegginskracht van een voorwerp enorm kan versterken en dat is moeilijk te voorzien. Het zoeken, maken, zien van een foto is onderworpen aan wetten, die liefst ongeschreven blijven, maar ingebouwd moeten zijn in de handelingen die tot een foto leiden en in het ‘zien’ van het resultaat. Net als iemand die leert schrijven, een brief, een samenvatting, een opstel, volgens de voorschriften van de leraar, het handboek. Het kan geen kwaad wanneer een leerling zich scrupuleus gedraagt naar de regels van de grammatica, de stijl, de spelling. Wanneer hij de techniek onder de knie heeft, zal hij vanzelf, als hij daartoe de nieuwsgierigheid bezit, overgaan tot het begaan van ‘fouten’, afwijkingen. Hij zal er geen systeem van maken, maar hij zal ontdekken dat bepaalde eigenaardigheden kunnen bijdragen tot een dynamischer, directer, spontaner vorm van uit- | |
[pagina 73]
| |
![]()
Juli 1976: Rochester (New York) East Avenue
George Eastman House. International Museum of Photography drukking. Langzamerhand leert de ieerling durven, zich bevrijden van de voorbeelden. Hij beleeft zijn eerste roezen, vervalt in overdrijving en komt terug. Hij wordt zichzelf. Hij leert al doende. Hetzelfde zal wel waar zijn voor de fotograaf. In 1976 was er in het MOMA in New York een tentoonstelling te zien van foto's van William Eggleston, kleurenfoto's nog wel. Beelden uit het dagelijkse leven, de dagelijkse omgeving van de fotograaf. Ongelooflijk scherp: op het kerkhof, in de straat, het zwembad, een lege garage, een cafe, een zwarte aan de boord van een weg in Mississippi, lege flessen op de voorgrond van een bewolkt landschap, een driewieier, een trap in de straat, een betegelde badkamer, een personage zittend op de rand van zijn bed in een hotelkamer. Waar, wanneer, de trekker van het wapen overgehaald wordt, wie vertelt je dat? Alle handboeken van de wereld kunnen je onmogelijk over dat éne unieke moment inlichten. Het is het moment van één mens. Iemand die ergens rondom zich een keuze gedaan heeft en de bruggen achter zich opblaast. Goed fotograferen kan daarom alleen gebeuren in afzondering, alleen met zichzelf, al was het temidden van Times Square, waar je moet oppassen of je raakt je apparaat kwijt in de drukte. Eggleston, een naam om te onthouden. | |
[pagina 74]
| |
Wat is amerikaans?In zijn boek ‘The Englishness of English Art’ (Penguin Books) haalt Nikolaus Pevsner de woorden aan van Sterne (blz. 21) over het karakter van een volk: ‘(one) can see the precise and distinguishing marks of national characters more in these nonsensical minutiae than in the most important matters of state’. Tevoren had de schrijver een paar voorbeelden van die nonsensicale vaststellingen gegeven bij monde van Erasmus die in een brief van 1517 opmerkt dat de kamers in Cambridge zo gebouwd zijn dat ze geen tocht toelaten, en van Alexander Herzen, die opmerkt dat nergens de massa zo dicht is als in Londen (tussen 1852 en 1864) en dat men er niet weet hoe in de rij te staan. Waaruit kan afgeleid worden dat men moet opletten voor veralgemeningen of voor besluiten die maar een tijdelijke karakter hebben. De moeilijkheid is te weten waar dat tijdelijke karakter begint en waar het ophoudt. Een van die dingen die ik voortdurend random mij hoor verkondigen en liefst door lieden die één keer of nooit in de V.S.A. geweest zijn: de Amerikanen zijn naief. Wat denken de Amerikanen dan van een Europeaan die bij de minste inleiding tot een gesprek geijkte formules gebruikt als: Is het mij toegelaten, Mag ik u vragen, Excuseer mevrouw, mijnheer, enz... Van hem kan verwacht worden dat hij al de Europeanen over een en dezelfde kam scheert en ze overdreven formalistisch noemt. Misschien ligt de eigenheid van een volk in de feiten die verschillen van dezelfde feiten bedreven door buitenlanders. Of in hetgeen er overblijft wanneer gemeenschappelijkheden afgetrokken zijn, ik bedoel gemeenschappelijkheden met niet-Amerikanen. In hoeverre bezitten eigenheden een inherent of een verworven karakter en in hoeverre verdwijnen zij (niet) zodra de drager ervan in een ander milieu terechtkomt. Zonder twijfel speelt het milieu een determinerende rol in het ontstaan van eigenheden. En vermits een volk een geheel is van enkelingen en enkelingen vaten vol tegenstrijdigheden zijn... Als men dan per se toch eigenheden in de Amerikanen wil gaan zoeken en als men op de koop toe aanneemt dat die eigen-schappen maar gelden in een specifiek milieu en in een bepaalde tijd, dan... Want ook de zeden veranderen, dus zeer waarschijnlijk ook de eigenheden. Gemakkelijk is het niet. Het gebied ligt bezaaid met wolfijzers en schietgeweren. Als Sterne gelijk heeft dan vraag ik mij af of de staat van loodgieterij geen punt is om in te schrijven op de specificiteit van de Amerikanen als abstract geheel van mensen. Hoe een kraan, een stortbad, een afloop ook werkt, het ding functioneert. En hier moet ik oppassen want ik heb natuurlijk niet alle sanitair in de States geprobeerd. Wat ik zeg, gaat op voor de installaties die ik gedurende alles bij elkaar een zestal maanden verblijf in | |
[pagina 75]
| |
het land heb kunnen testen. Naar verluidt zijn de vakbonden van de loodgieters zeer streng. Zou dat een aanwijzing in de richting van een eigen eigenheid kunnen zijn? Ik denk aan het uithoudingsvermogen of liever de afwezigheid van klachten bij vele Amerikanen, die zeer lange afstanden afgelegd hebben. Ik heb dagen in de bus gezeten. Ofwel zijn die mensen ijzersterk, ofwel zijn zij zo opgevoed dat zij van hun vermoeienis liefst niets laten blijken. Op een keer zag mijn echtgenote een kind bezig aan het sleuren van een bagage groter dan hemzelf. Haar eerste impuls was het kind te helpen. Toen kreeg zij de ouders in het oog, die niet eens omkeken. De kleine ging dan maar verder aan de slag. Betekent dat dat die ouders ‘geen hart’ hebben, of willen zij door hun houding bereiken dat hun kind zich aanpast aan de omstandigheden? In die richting verdergaande zou men talloze films kunnen aanhalen waarin de wet van de sterkste onverminderd aanvaard wordt. Tweede zijn in het leven is niets, winnen alleen telt. Zijn dat betrouwbare aanwijzingen? De Amerikanen zijn open, hoor ik mijzelf soms in het rond slingeren. Wat te zeggen dan van de lieden in het westen, die geen woord spreken en voor zich uit turen, de blik vastgevezen op een punt aan de horizon waar wij geen idee van hebben. Het spreekt vanzelf dat wie tussen de muren van een stad als New York leeft, een andere kijk op het leven heeft dan de man die de ganse dag in de vlakte van Kansas leeft. Als je het zo beschouwt, zou je best gewagen van de man uit de pleinen, de man uit de bergen, de man van de zee, de man van de stad, de man van de mijn, enz... Wat hebben al die Amerikanen echter gemeen wat een ander volk niet heeft? De zelfzekerheid, de generositeit, het geweld, het geloof in de eigen mogelijkheden, in eigen onbeperktheid, de ongebondenheid, de burgerzin? Ik weet het niet. Ik zou eerst alle Amerikanen moeten kennen en dat zal nog een tijd duren. | |
MalibuIn 1974, vóór mijn derde reis naar de V.S.A., ontving ik van Herman Henderickx, de BRT-correspondent in de States, een knipsel over het Paul Getty-museum in Malibu. Dat versterkte mijn besluit om het te bezoeken, temeer daar men mij in het Los Angeles County Museum aangeraden had de uitstap te wagen. Dinsdag 23 juli 1974: Met de bus van 7.15 a.m. uit L.A. naar Malibu. De chauffeur van de Greyhound vroeg waar ik zou uitstappen. Hoe zou ik dat geweten hebben? Hij wist niet precies waar het Getty Museum gelegen was. Ik reed 6 mijl te ver. Na een tamelijk lange wachttijd kon ik een stadsbus retour nemen | |
[pagina 76]
| |
tot de plaats van bestemming. Ondertussen de baai bewonderd. Te vroeg. De naam staat nochtans in koeien van letters aangeduid. De omgeving is prachtig, maar met die kustsnelweg is veel bedorven. Het strand ligt vlak beneden. Hogerop niets dan villa's. Het museum dat opent om 10 a.m. staat hoog op de rots, vanwaar het de zee domineert. Net als aan de Middellandse Zee. Vooral de plantengroei is de moeite waard. De Herculanum villa geeft een idee van de rijkdom en de levenskunst van die oude Romeinen. Vriendelijke public information juffrouw. Zij was een tijdlang in Antwerpen geweest, o.a. in het Middelheimpark. Haar ogen vertoonden de neiging om elkaar van dichterbij te zien, zoals bij Barbara Streisand. Zij overhandigde mij een tijdelijke catalogusgids. De geillustreerde catalogus kon ik niet krijgen, te duur. Getty liet het museum bouwen, bekostigt alles, onderhoud en personeel. Hij kon zijn verzameling voor zich alleen gehouden hebben. Het zou dus een edele geste zijn van hem om de villa open te stellen. Zijn privé-woning, als een vesting boven de zee, wijduitkijkend over de weg naar Malibu, is niet toegankelijk voor het publiek. Enorm veel volk, allemaal mensen per auto die lieten reserveren. Wie per bus komt, kan zó binnen, op vertoon van het buskaartje. (Er komen praktisch geen mensen met de bus). Geluk-kig was ik vroeg genoeg. Nadat ik buitenkwam, kon niemand nog binnen vóór 1.30 p.m. Even citeren: Ciaesz (Stilleven),
![]()
Juli 1974: Malibu (California) Tussen Santa Barbara en Los Angeles: Het Paul Getty Museum (copie van Herculanum villa)
| |
[pagina 77]
| |
Rubens (Koningin Dido), Gainsborough, Titiaan, Veronese, Ucello, Isenbrandt, de Rogier van der Weyden was in ‘reparatie’. Bernard van Orley, Ruysdael, Rembrandt (een ‘moderne’ oude man), Jan Steen, enz... Oud Griekse en Romeinse beelden, vazen, armbanden, mozaïeken, Etruskische objecten. Alles zeer mooi, maar te veel volk. Beneden, wachtend op de bus, werd ik aangesproken door een man op leeftijd die speciaal naar hiergekomen was. Hij geraakte niet verder dan gelijkvloers. Toen ik de Greyhound van ver zag komen, wenkte ik met mijn Pass. De chauffeur stopte, maar de oude man met de stok mocht niet mee, hij had geen kaartje. En ondertussen was de drukte op de weg razend geworden en was het strand overal volgelopen. Wat een hel in het paradijs. De oude man deed zijn bekiag over de afwezigheid van sociaal leven, de monsterachtige concentratie van de zakenwereld, de toenemende Mexicaanse aanwezigheid. En die leven er op los, zei hij. Tot daar mijn aantekeningen. Ik herinner mij ook een dame aan de ingang. In het begin keek ze wantrouwig. Toen ze merkte dat ik met de public relations juffrouw in gesprek was en hoorde dat ik Antwerpen kende, werd ze veel vriendelijker. Ze vertelde wat over diamanten die ze in haar bezit had. Enz... Ik vroeg haar of ze tot de veiligheidsdienst van het museum behoorde. Min of meer. I love Antwerp, zei de dubbelgangster van Streisand, toen ik het museum verliet. Genoteerd op woensdag 24 juli 1974: Op de keper beschouwd zou al dat gedoe rondom nieuwe musea en private collecties wel te doen kunnen hebben met standing. Kunst is niet alleen in, het is nog steeds een middel om kosteloos, zonder risico en soms met de mogelijkheid tot het verwerven van aanzien, stellingen te verkondigen, die in feite niets meerte maken hebben met het zuiver bekijken, ondergaan, gebruiken van kunstwerken voor esthetische of kunsthistorische doeleinden. Deze opmerking werd mij ingegeven door het aanschouwen van de ‘art crowd’ in het Getty museum. Echt een kluif voor een tekenaar als Ungerer. Vooral de lijvige dames met het gelaat van een buldog en een hoed waar gans L.A. onder zou kunnen, jagen mij de stuipen op het lijf. Zij verkondigen hun zienswijze luidop, uitdagend en onderzoekend om zich heen kijkend, met een losse zelfzekerheid die minder voorzichtige lieden in de hoek zou jagen, jankend van onderdanigheid. Stel u voor dat zo'n schepsel tot de trustees van een museum behoort en dat je als directeur verslag moet uitbrengen, of wat nodig hebt. Ik mag er niet aan denken. | |
[pagina 78]
| |
Panorama'sVoor diegenen die niet het geluk kennen van het vliegen op een hoogte van waarop je een stad kunt herkennen, kunnen hoge gebouwen een surrogaat betekenen. De eerste reus die ik beklom was de Empire State Building: 381 m hoog, 102 verdiepingen, een antenne van 68 m. Je ziet hem van overal met zijn scherpe naald in top. Helemaal boven kun je langs een smal terras helemaal rond de top. Als het goed weer is, zie je zeer waarschijnlijk enorm ver. Ik trof het niet, het was mistig. Ik zal in ieder geval nooit de indruk van over en weer zwalpen vergeten, die ik bij dat eerste bezoek in 1968 opdeed en waarvan ik achteraf vernam dat hij aan een werkelijkheid beantwoordde. Hoeveel de afwijking bedraagt, weet ik niet meer, maar als ik mij goed herinner loopt ze in de meters. Die dag lag New York aan mijn voeten en even schoot mij heel vaag een verhaal te binnen van de duivel die zijn meester de wereld beneden aan zijn voeten aanbood. Als je bedenkt dat zo'n gebouw 100 km waterleidingen bezit, 5630 km telefoonkabels, 72 liften die door 11 km liftkooien schieten, dan begin je gewaar te worden wat techniek betekent. En al die installaties werken en de mensen die er gebruik van maken zijn zich niet eens meer bewust van de kwetsbaarheid van hun komfort. In 1974 was het de beurt aan de Gateway Arch in Saint Louis: een boog in roestvrij staal van 192 m hoogte, gebouwd van 1959 tot 1965 volgens de plannen van de Fin Eero Saarinen. Het verschil met de plattegrond van New York is aanzienlijk. De boog staat in de onmiddellijke nabijheid van de Mississippi. Er zijn veel meer open plekken, die ofwel braakliggen of dienst doen als parkings. De bruggen die leiden naar uitvalswegen liggen zo voor het grijpen. New York daartegen geeft meer een compacte indruk. De buildings staan er dicht opeen en de waterwegen liggen aan de buitenkant. In Saint Louis kun je heel duidelijk het elan naar het westen ZIEN. 1976 zou een rijk jaar van vergezichten worden. Het Washington Monument in Washington D.C. werd gebouwd van 1848 tot 1855 en van 1877 tot 1884 volgens de plannen van Robert Mills. Het is een reuzeobelisk van 169 m hoog in wit marmer van Maryland. Het doet uiterst ‘minimaal’ aan en verrast door zijn moderniteit, een reusachtige naald zomaar in één der mooiste steden ter wereld geplant, temidden van veel groen en grootse perspectieven. Je hebt ze allemaal in je bereikt: het Witte Huis, Het Jefferson Memorial, het Lincoln Memorial, het Capitol en de grote, brede lanen. Wie goed uitkijkt herkent de plaatsen waar hij zoeven nog wandelde: het Hirschhorn Museum (the doughnut), de National Gallery. Jonge rangers doen hun uiterste best om de mensen alle gewenste inlichtingen te verschaffen en het volk blijft maar toestromen. | |
[pagina 79]
| |
In Chicago bezochten wij de Sears Tower, voor 't ogenblik het hoogste gebouw ter wereld: 442 m (lm meer dan de torens van het World Trade Center in New York), beëindigd in 1974. Van op de 103de verdieping heb je een uitkijk rondom het gebouw, van waaruit je de tweelingtorens van Marina City, de Hancock Building, de Loop, het meer, het Field Museum, het park, de Chicago River, het eigen hotel kunt aanraken met de vinger. De Sears Tower behoort toe aan het grootwarenhuizenbedrijf Sears Roebuck and Co, dat als ik mij niet vergis zijn naam gezet heeft in de Galeries Anspach te Brussel. In Chicago loopt alles naar het Michiganmeer en alle goeds komt ervan: de wind en de koelte. Naar ik hoorde zouden er weer vissen in dat enorme watergebied te vinden zijn. Nog niet zolang geleden scheen de zaak hopeloos uit de hand te lopen. Sindsdien hebben de environnementalisten hun slag thuisgehaald, werden strenge normen opgelegd aan de industrie en wordt het water weer schoon. Als je weer beneden bent van die observatieposten is het net of je ademt vrijer, je hebt de stad in het hoofd, je weet dat er altijd een uitweg is, hoe somber een buurt ook mag lijken. In Montreal beklommen wij de Mont Royal tot boven op de Observatoire. Vandaar zie je de haven, Terre des Hommes, de oude stad en de campus van de universiteit McGill liggen. Daartussenin lopen dan de drukke rue Ste Catherine en andere. Weer zo'n stad die zich openstelt aan de zee, de oceaan, de wereld. En als ik goed nadenk, vind ik nog meer panorama's in mijn herinnering terug: dat van Los Angeles vanaf de Hollywood Bowl, van San Francisco vanaf de verschillende heuvels, van Cincinnati vanaf het Museum of Art, van Houston vanuit mijn hotelkamer, van Monterey vanuit de kamer. Je maakt er het vallen van de avond mee als de lichten van de stad wakker worden of je ziet de bliksem helder en duidelijk tussen hemel en aarde, of de oneindige vlakte gevuld met de lage huizen van Los Angeles. Abstractie in concrete vorm, want je weet dat in ieder huis, in iedere kamer mensen leven, maar wat je ziet is een algemene idee. | |
Niets is lang geleden...Op 1 augustus 1976 begon in de Denver Public Library het tweede deel van de tentoonstelling ‘Nothing is Long Ago’. Eerder in juni was ik in de gelegenheid het eerste deel van deze gedocumenteerde geschiedenis van Colorado te bezoeken. Aan de hand van manuscripten, kaarten, schilderijen, foto's, kranten, dagboeken, brieven, alleriei papieren van | |
[pagina 80]
| |
persoonlijke aard of van commerciele oorsprong, boeken en pamf letten, wordt een idee gegeven van de geschiedenis van de Staat Colorado van 1776 tot heden. Want het merkwaardige aan de le augustus is dat het de dag van Colorado is. In het jaar van de Amerikaanse Bicentennial wordt ook het honderdjarig bestaan van Colorado als Amerikaanse staat gevierd. Twee vliegen in één klap. Het was Henry O. Vaag, hoofd van de afdeling Literatuur en Geschiedenis van de Denver Public Library, die mij de prachtige catalogus van de tweeledige tentoonstelling overhandigde. Bij die gelegenheid kreeg ik als antwoord op mijn enthousiaste vragen te horen dat ondanks de boom in de mijnindustrie, Colorado nog steeds te kampen heeft met een werkloosheid van 4%. Colorado is de 8e staat van de Unie en telt 2.207.259 inwoners, waarvan 3% zwarten. Deze cijferszijn een duidelijk beeld van de gesteldheid van de bodem: meestal gebergte. Vandaar een sterk ontwikkeld bergtoerisme. In Colorado doet men gans het jaar door aan alpinisme en in de winter aan ski. Wie het Mesa Verde National Park of het Rocky Mountain National Park wil bezoeken, is verplicht over een eigen wagen te beschikken of een beroep te doen op een firma die ‘tours’ organiseert. Dat is wel een spijtige zaak voor wie op openbaar vervoer is aangewezen. In ieder geval, van in Denver heb je een zicht op enkele van de 53 toppen die het Rotsgebergte in deze staat rijk is. In volle zomer kun je de eeuwige sneeuw onderscheiden. Denver zelf kan bogen op één der gezondste klimaten van de V.S.A. Wat te zeggen van het prachtige Museum of Art, van het even interessante Museum of Natural History met zijn rijke verzameling aan gesteenten, van zijn gerestaureerde Old Larimer Square, van zijn parken. Waar eens niets dan woestenij te vinden was, bloeit een zeer bedrijvige stad. Waar je van Denver ook heen wil, richting zuid, west en zelfs noord, steeds moet je door de bergen. De eerste ontdekkingsreizigers en later de landverhuizers moeten hier van alle kleuren van de regenboog gezien hebben. De catalogus is niet alleen waardevol als historisch document, maar ook als boekwerk. Hij werd ontworpen door Samina Quraeshi en bevat een schat aan illustraties. Bij iedere illustrate, die overeenstemt met een stuk uit de tentoonstelling, is een tekst opgenomen die vertelt over het levend verleden van Colorado. Wat mij trof, was de inleidende tekst van James A. Mitchener, kenner van het verleden van de ‘Zilverstraat’. De titel van de tentoonstelling is ontleend aan de titel van een gedicht ‘Here in America nothing is long ago...’ uit ‘Trial By Time’ van Thomas Hornsby Ferril. Mitchener slaagt er in in enkele blad-zijden een compleet portret van Colorado op te hangen: van de tijd van de overwegend Indiaanse bewoning tot het wonder van de hedendaagse irrigatie en technologie. | |
[pagina 81]
| |
Over de Indianen: tijdens de jaarlijkse trek kwamen uit het noorden de Cheyenne en de Arapaho, uit het westen de Utes, uit het oosten de Kiowa en de Pawnee, uit het zuiden de Comanche en de Apache. Iedere stam had zijn specifieke gebondenheid aan een streek: de grasvlakten, het gebergte, het dorre woestijnland. Kiowa en Pawnee waren het meest ontwikkeld op sociaal gebied en kwamen het gemakkelijkst in contact met de blanken. De verhalen over brandende huifkarren behoren voor het grootste deel tot de filmmythologie. De schrijver wijst op de bijdrage van de Fransen in de ontsluiting van het westen. Deze bijdrage is tot hiertoe sterk onderschat geworden en dit voor een gedeelte door de afwezigheid van geschreven documenten. Deze Fransen waren oersterke woudlopers en trappers, durvers van belang. Pas toen Napoleon Louisiana verkocht, werd de weg vrijgegeven voor Engelsen, leren, Schotten, Duitsers en Skandinaviërs. Vanaf dat ogenblik is het uiterst moeilijk geworden de bindingen te ontrafelen. Verder vernemen wij allergewoonste maar geschiedenisbepalende gegevens over de veeteelt, de teelt van graan en suikerbiet, de mijnbouw. Hoe Cheyenne, dat aan de grote spoorweg naar het westen lag, het moest afleggen tegen Denver, toen diezelfde spoorweg het afweten liet en het vliegtuig de sprong over de bergen mogelijk maakte. Op de omslag werd een goudstuk afgebeeld: gemunt in Denver in 1860 by Clark, Gruber and Co., en ontworpen door een Philadelphiër die nooit Pikes Peak, dat er op afgebeeld is, gezien had. | |
De club van de lijnHet verschil tussen een goede tekening en een slechte of een vervalsing is net als het verschil tussen een echte appel en een in plastiek of in marsepein. Dat verschil merk je niet van vandaag op morgen, zeker niet als het om tekeningen uit vervlogen eeuwen gaat. Ik neem dus aan dat het een bijzonder genoegen moet geven als iemand wegwijs wordt in de doolhof van kunstmateriaal en op zijn actief enkele successen mag boeken, zoals de ontdekking van een waardevol stuk of de ontmaskering van een bedrog. Het zal wel zo wezen dat de weg naar het rijk der hemelen bezaaid is met hindernissen. Het eerst moet je je zekerheid afleggen als die alleen maar steunt op onervaren beoordeling: ‘...a prospective collector of old master drawings, through diligence and serious study, can learn to recognize old, handmade paper; cultivate his perception to distinguish between a fine drawing and a lesser copy, determine whether a drawing was designed for engraving or is a copy after a print; and, not least of all, can hope to detect | |
[pagina 82]
| |
the more obvious forgeries. Such knowledge will ususally be acquired through both looking and reading.’ (Uit de inleiding tot de catalogus OLD MASTER DRAWINGS from American Collections, Los Angeles County Museum of Art, april 29 tot juni 13, 1976, door Ebria Feinblatt). Vooral dat kijken is van belang en dat gebeurt niet op een loopje, als een dolle hond langs de wanden van een tentoonstelling of van een museum. Je gaat er heen, ontspannen en de geest zo open als een frisse lentemorgen. Dan maak je de beste onderscheiden. Gelukkig zijn er in de zalen waar tekeningen getoond worden, nooit veel bezoekers. Of je nu kijkt naar ADAM EN EVA van Jan Gossaert (ca. 1478-1533/36) of naar een ZELFPORTRET van Goya (1746-1828), vergeet nooit dat het voldoende zou zijn dat een brand uitbrak, of dat een gek zijn woede zou willen koelen, of dat een andere ramp zou plaatshebben, opdat deze onvervangbare futiliteiten voor goed zouden verdwijnen. Zoals het reeds gebeurd is met zo menige kostbaarheid uit het verleden. Men kan niet genoeg de mensen prijzen die zich door de eeuwen heen ingespannen hebben om voor hun plezier, uit verzamelwoede, uit liefde voor de kunst, uit winstbejag, enz... tekeningen (en andere kunstwerken) op te sporen, in hun bezit te krijgen, met de nodige zorg te omgeven, voor het nageslacht te redden. Zij zijn de leden van de club, uitgelezen zonderlingen, die tegen de gang van zaken in, de kwaliteit zijn blijven stellen boven het geschitter van één dag. En in verband met zelfgenoegzaamheid: ‘A remark made to me many years ago by the late Walter Baker, who set a standard of quality which is legendary among drawing collectors, is still a bit devastating when I think of it. I had boasted of my Tiepolo wash drawing when he asked me, early in my career, what I had. “Oh yes, Tiepolo,” he replied, “that is good to begin with - easy to recognize - no problems there.”’ (Uit de inleiding van Eugene V. Thaw tot DRAWINGS from the Collection of Mr. & Mrs. Eugene V. Thaw, The Pierpont Morgan Library, New York 1975). En ik die reeds een beginnende fierheid voelde opkomen omdat ik Tiepolo van ver kon herkennen. De club is nog niets voor mij. Ik zag de Thaw verzameling in The Art Institute of Chicago en zoals steeds waren de mensen van de public relations uiterst vriendelijk bij het verstrekken van inlichtingen, helemaal anders dan in New York, rustiger. Met de klemtoon op de Fransen, behoort de collectie tot één van die benijdenswaardige bezittingen, die uiteindelijk toch het publiek ten goede komt, vermits zij in dit geval overgaat naar de Morgan Library. Ik denk nog maar aan die wonderlijke Jacques Callot. Vroeger in hetzelfde Art Institute van Chicago (1974) was ik in de gelegenheid de verzameling Helen Regenstein te bewonderen, uitsluitend Europese tekeningen. Helen Regenstein begon tekeningen voor het Art Institute te verzamelen in 1958 en dit dank zij de Joseph | |
[pagina 83]
| |
en Helen Regenstein Stichting. De eerste tekening die zewegkaapte was Drie studies van een zittende vrouw van Jean-Antoine Watteau, bij Wildenstein in New York. Om van te dromen. Mensen die hun leven uitbouwen op het zoeken en kopen van waardevolle kunstwerken, om van te dromen. Natuurlijk behoren zij tot een elite, de club zoals ik het noem, en zeer zeker behoren zij tegelijkertijd tot een geldelijke elite. Wanneer geldbezit en smaak samengaan dan kan dat niet anders dan een zegen zijn voor het nageslacht. Ten bewijze de schatten die musea als het Art Institute of Chicago, of het Los Angeles County Museum of Art, of het Metropolitan Museum
![]()
Juni 1976: Chicago (Illinois) Michigan Avenue
De skyline met rechts het Art Institute | |
[pagina 84]
| |
in New York, of het Museum of Fine Arts in Boston bezitten, dank zij de schenkingen van verzamelaars. Dank zij hen kunnen wij kleine mensen onze particuliere jachtexpedities inzetten, op zoek naar de beoefenaars van een unieke kunst, die van de simpele lijn. | |
In de heksenketelAls je de eerste keer aankomt in een stad als New York, dan verhoogt de spanning naarmate het moment van de landing komt. Alles is nieuw, tot de lucht die je inademt toe. Een volgende keer wordt je al opmerkzamer, er heeft een selectie plaats tussen het déja vu en het nieuwe. Bv. dat je niet meer te voet van het vliegtuig naar de controlediensten moet, maar eerst plaatsneemt in een celwagen, die je naar de plaats van bestemming brengt. Bij de aankomst in 76, toen wij tot driemaal toe weer moesten opstijgen, stonden meer dan tien brandweeren ziekenwagens kiaar om in te grijpen. Een band van het landingsstel was gesprongen. In 1971 nam de angstige spanning van de aankomst op wonderlijke wijze af doordat een vriendelijke tolbeambte vroeg of hij mijn Russisch Zorki-fotoapparaat van dichterbij mocht zien, niet voor de dienst maar uit loutere nieuwsgierigheid. Als je geluk hebt, ben je vlug in het bezit van je bagage. Daarom, niet te vroeg inschrijven bij het vertrek, want dan worden de valiezen ook eerst ingeruimd, en ze komen er het laatst uit. Dat is van belang als je diezelfde dag nog wenst door te reizen naar een andere stad. In 1974 verspeelde ik door het lange wachten een heleboel tijd. Op de koop toe kon ik mij ineens niet meer herinneren waar ik uit de bus van de lijn Q 10 moest uitstappen om de subway te nemen. Een korte onzekerheid dreef mij ertoe uit te stappen op de plaats waar weliswaar een station van de subway was, maar het lag aan het andere eind van de lijn, zodat ik er veel langer moest over doen om aan de Bus Authority Port te geraken. Al bij al, nadat ik mijn Ameripass van de Greyhound had laten valideren en een eerste kaartje naar Philadelphia had laten invullen, stelde ik vast dat ik de bus van 10 p.m. niet meer kon halen en moest wachten op die van middernacht. Dat gebeurde eind juni, op een zaterdag. De verkeersleider in New York gaf de indruk elk ogenblik over zijn toeren te zullen gaan. Waarschijnlijk was er wat gebeurd, ofwel was de maatschappij drastisch aan het besparen ingevolge de toen volop inslaande energiecrisis. Het vlotte niet. Eindelijk konden wij vertrekken. Tot overmaat van ramp viel de bus uit bij het binnenrijden van Philadelphia. Dat noem ik een gezegende dag. Maar je overleeft het. 's Anderdaags al, was ik weer klaar om het ergste te doorstaan. Het ergste was echter voorbij want vanaf dat | |
[pagina 85]
| |
ogenblik liep alles gesmeerd. En toch, bij iedere intocht van een grote stad, bekroop mij weer die geheimzinnige onzekerheid, een soort van verlamming van de kritische faculteiten. Je ziet en ondergaat alles in een wereld van watten, ergens zit je gevangen in de greep van een onzichtbare heerser. Tot je wakker geschud wordt. Je moet maar een busstation als dat van New York of van Chicago binnenrijden. Je weet niet eens of je er ooit nog uit geraakt. Je rijdt meteen de ingewanden van de stad in, onheilspellend, grauw, donker. In de bus beginnen de mensen onrustig te doen. Er wordt ingepakt, anderen rekken de ledematen uit. Iedereen wil zo vlug mogelijk over de laatste ogenblikken heen. Dan kom je terecht in het licht van de wachtzalen. Je kunt de benen uitstrekken. Soms word je opzij gedrumd, maar dat gebeurt zeer zelden. Wie instapt voor de volgende etappe, moet wachten tot de oorspronkelijke reizigers, die verder reizen, weer ingestapt zijn. In ieder geval wie van een rustige toch uitstapt in de drukte van een grootstad als beide bovengenoemde, geraakt van het land der zoete dromen in de harde werkelijkheid van het volle daglicht. In de bus maak je nog deel uit van een gemeenschap. Je valt elkaar niet in de armen, maar er is een zekere band tussen de lotgenoten ontstaan. In de straat moet je trachten door de menigte te geraken. Omdat je geen geld te veel hebt, wil je te voet, met de bus of met de subway naar de plaats waar je moet zijn. Je hebt geleerd de goede richting te kiezen, de doorgangen te vinden, net als in de jungle waar je met het kapmes doorheen moet. Het verschil is niet zo groot. Je moet heelhuids en in het bezit van al je onmisbare reismiddelen door het kwade moment trachten te geraken. Belangrijk is dat je van zo weinig mogelijk mensen afhangt. Niemand heeft tijd voor een ander, voor iemand die bovendien voor de lol op trektocht is. Je moet weten wat je wil en als je toch inlichtingen vraagt, kies de juiste persoon en wees zo duidelijk mogelijk. Het zijn altijd erge ogenblikken wanneer je met de ogen knipperend, nog niet op je poten gevallen, van de plaats van aankomst naar een bestemming in de heksenketel moet. Wie zoiets regelmatig doet, verwerft een katachtige soepelheid. Stadsmensen en lieden die veel reizen herken je direct van mensen die alle heil verwachten van klaarstaande welwillende engelen. Vergeet het maar. Leer de kinderen zelfstandig optreden, leer ze hun weg vinden. Wie er zich met gemak doorheenslaat, zal later niemand moeten verwijten. Een waarborg voor goede herinneringen. | |
[pagina 86]
| |
Las VegasOp vrijdag 11 juni 1976 verlieten wij de Grand Canyon in de richting van Williams, waar wij aankwamen omstreeks 1.15 p.m. Het depot van de Greyhound was niets meer dan een houten privé-woning met een voorportaal. Wij gingen een stukje eten in het gezelschap van een gehandicapte dame op leeftijd. Zij verplaatste zich met krukken, wiide niet dat wij een handje toestaken en eenmaal gezeten ontpopte zij zich als een zeer vitaal dametje. Zij was een burgerlijk lid geweest van de Amerikaanse strijdkrachten in Duitsland, Japan en Panama, schudde de ene anecdote na de andere uit haar mouw, was niet te spreken over de politieke leiders van haar land en zag de toekomst niet zeer rooskleurig in met al die prijsverhogingen en werkloosheid. Een flinke oude dame. Toen wij aan de Hoover Dam aankwamen, zat de zon verkeerd voor foto's. De dag was op zijn einde, maar er was voldoende licht om het wereldwonder te kunnen bewonderen. De dam, meestal Boulder Dam genoemd, is 221 m hoog en 380 m lang. Hij weerhoudt de wateren van de Coloradorivier, die op die manier een meer van 185 km lengte en (bijwijlen) 180 m diepte vormen: Lake Mead. De chauffeur vertelde dat de bouw van het werk ingezet werd in 1929 en voltooid werd in 1936. 98 mensen lieten er het leven bij. De elektrische centrale levert de nodige energie voor het nabije LAS VEGAS. Een tiental km voorbij het indrukwekkende spektakel ligt Boulder City (5223 inw.), het meest groene en propere stadje van de V.S.A., midden in de woestenij. Het is ontstaan uit de vestiging van de werklieden die aan de dam gewerkt hebben. En als er van wonderen verricht door mensenhanden mag gesproken worden, dan is dit wel het geval voor gans deze streek van Arizona/Nevada. De dam ligt net op de grens van die twee staten en daar moet de reiziger ook zijn klok verzetten, want hij komt van de Mountain Time in de Pacific Time. Het binnenrijden van Las Vegas vraagt geduld. De vreemdeling, beïnvloed door allerlei foto's, films en televisieberichten, verwacht zich meteen aan een esplosie van lichtreclame. Niets van. Telkens weer tonen de wegwijzers en naamplaten de weg of het gebied van de sprookjesstad aan. Telkens weer wordt het ultieme moment uitgesteld. Dit om duidelijk te maken dat wij in het land van de grote afstanden zijn. Vergeet dat vooral niet als je naar het einde verlangt, het einde van die eendere weg doorheen droog grasgebied en rotsachtige gronden. Een paar cijfers: in 1940 telde de stad 8000 inwoners. In 1950 waren er 18000. Dat aantal groeide aan tot 64000 in 1960 en 130000 in 1970. En dat voor het overgrote deel dank zij de vestiging van speelzalen. Las Vegas is het grootste vermaakcentrum geworden van de V.S.A. dank zij de zeer grote tolerantie van de wetten van Nevada. Kansspelen en echtschei- | |
[pagina 87]
| |
ding zijn er zo vrij als het inademen van de dagelijkse lucht. Onze gehandicapte dame stapte uit aan de Stardust, de halte vóór de terminal in downtown. Tevoren had ze gans de bus al op stelten gezet omdat ze wilde weten waar ze aan haar bagage zou geraken. Het bleek dat zij die laten inschrijven had voor de terminal. De chauffeur zei min of meer opgewonden dat zij een fout begaan had door zo te handelen. Tenslotte maakte hij het oudje duidelijk dat zij in ieder geval in het bezit van haar bagage zou geraken, maar dat zij waarschijnlijk een taxi zou moeten nemen. Na een deel van de strip kregen wij eindelijk de volle lading: het casino center in downtown, de langverwachte explosie. Wij werden beloond voor ons geduld want geen enkele foto of film kan weergeven wat al dat licht, al die watervallen van tekens en kleuren, al die figuren, die bewegende reusachtige personages SAMEN in de avondlijke hemel ZIJN. Zodra wij onze bagage kwijt waren, trokken wij de kunstmatigste aller werelden in, de ene casino uit, de andere in. Sommige spelers zitten aan hun eenarmige bandiet(en) geklonken. Zij trekken de handle over, met de regelmaat van een automaat, de vingers zwart van de munten. Af en toe valt er een pak duiten uit. Het gebeurt niet zo vaak als verwacht dat een winnaar het uitschreeuwt, de meesten vinden het blijkbaar doodgewoon als ze geluk hebben, ze spelen gewoon door. Roulette, teerlingen, muurtabellen, alle mogelijke vormen van spel kunnen bedreven worden. En ondertussen treden zangers en muzikanten op. Wanneer wordt het hier schoongemaakt, vroegen wij aan een geüniformeerd lid van de veiligheidsdienst. Hij lachte: ‘Wij zijn 24 uur op 24 open. Dan wordt die strook gesloten voor schoonmaak, enz...’ Van het spel kun je naar het restaurant, dag en nacht, alle mogelijke gerechten. Wij opteerden voor Mexican Food. Buiten werd een achtervolgingsscène gedraaid, in volle straat. Wat verder stond de grootste gokmachine ter wereld: 250 dollar. En er werd ingezet, zomaar. | |
BicentennialHet 200-jarig bestaan van de Verenigde Staten van Amerika werd ingezet op 4 juli 1776 door de ondertekening in Independence Hall te Philadelphia van de Declaration of Independence. John Adams, Benjamin Franklin, Thomas Jefferson, Robert Paine, zetten hun handtekening naast die van nog 52 vroede vaderen van de Republiek. Een eerste keer kreeg ik een afdruk van die Onafhankelijkheidsverklaring in 1968, bij mijn eerste bezoek aan Disneyland. Toen schreef ik mijn naam in het register van de bezoe- | |
[pagina 88]
| |
kers. Deze reproductie was een geschenk aangeboden door de Insurance Company of North America, zij was uitgevoerd op namaak perkamentpapier. In 1976 bezocht ik het Art Institute of Chicago en in de boekhandel kocht ik voor 100 B.F. een map getiteld ‘Bicentennial Heritage Collection 1776-1976’. Op de omslag staat: Contents: Declaration of Independence, Bill of Rights, Constitution of the United States, Battlefield Map of the Revolutionary War, 3 different denominations od Colonial Money each dated 1776, History of the American Revolution - Authentic antiqued parchment - replicas of the originals in the National Archives and the Library of Congress, Washington, D.C. - THEY LOOK AND FEEL 200 YEARS OLD. Ik neem bv. het briefje van 5 dollar: The United Colonies - Five Dollars - This Bill entitles the Bearer to receive Five Spanish Milled Dollars, or the Value thereof in Gold or Silver, according to a Resolution of Congress, passed at Philadelphia, July 22, 1776. Op de zijkant staat: Continental Currency. Boven links is een nummer aangebracht, met de hand geschreven. In een medaillon staat: sustina vel ahstine. Het perkament ruikt eigenaardig genoeg naar krenten. Naast de ontelbare gadgets die in 1976 op de Bicentennial-markt geworpen werden, komt bovengenoemde map mij als een kostbaar bezit voor. Ik stel mij voor dat menig Amerikaan de teksten op de verschillende documenten zodanig goed kent, misschien zelfs uit het hoofd kan citeren, dat hij er niet eens aan denkt om er geld aan uit te geven. Dat doen sommige vreemdelingen zoals ik in zijn plaats. Misschien heb ik die hebbelijkheid te danken aan mijn opleiding tot onderwijzer, wat een zekere beroepsmisvorming met zich brengt: in alle voorwerpen een mogelijk middel tot onderwijs te zien. Zo gezien zijn de Amerikanen een volk van teachers. Musea, banken, bibliotheken, grootwarenhuizen, hebben hun beste beentje voorgezet om het publiek didactisch in te lichten over de geschiedenis van de V.S.A. Een speciaal feestcomité hield zich bezig met het inrichten, steunen, bekendmaken van alle mogelijke historische tentoonstellingen, wedersamenstellingen in alle mogelijke plaatsen, gans de States door, maar voor het grootste gedeelte toch in de staten die aan de basis lagen van aaneensluiting en onafhankelijkheid en dat wil zeggen in het oosten van het land. Je kunt het inderdaad opvatten als een hersenspoeling, zoals een verontwaardigde kunstbroeder mij onlangs toevertrouwde, toen ik hem sprak over mijn reis. Hij zou nooit een voet in dat land willen zetten. Hij is niet de enige. Als wij even rondkijken, bij ons in Europa, stellen wij zonder moeite vast dat produkten als die van Ford, Coca Cola, Levi Strauss, Honeywell, American Express, Gulf, Kodak, hun weg gemaakt hebben, zich in het gezichtsveld genesteld hebben van de meest radicale tegenstander van de V.S.A. Je ontsnapt gewoon niet aan die | |
[pagina 89]
| |
aanwezigheid, evenmin als aan die van namen en produkten als Time, Playboy, Metro-Goldwyn, Pop Corn. Zonder te spreken van de dagelijkse dosis Watergate, presidentsverkiezingen, wervelstormen, filmschandalen, vedettencultus, druggeschiedenissen. En ik sla waarschijnlijk veel voor de hand liggende zaken over. Wat het dichtste bij ligt, is het moeilijkst te onderscheiden. Wat het nog gevaarlijker maakt. Ik vraag mij af wat daartegen kan ondernomen worden. Eigen, gelijkaardige produkten op de markt brengen, de Russen meer armslag geven, tabula rasa maken en beginnen van voor af aan? Het lijkt moeilijk, zoniet onmogelijk of absurd. Het zou in ieder geval veel energie vergen om wat ingeburgerd is, teniet te doen en wat anders in de plaats te stellen. Het zou misschien realistischer zijn de werkelijkheid onder ogen te zien, te aanvaarden wat niet meer te vermijden is en waaraan zovelen toch zoveel genoegen beleven. De tijd is niet ondenkbaar waarin de wereld één en dezelfde cultuur zal vertonen. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat die universele cultuur een produkt zal zijn van versmelting eerder dan van eenzijdige overheersing. In zekere zin is de Amerikaanse Bicentennial een mijlpaal in de geschiedenis van de ganse wereld. | |
De verwonderingOntdekking gaat gepaard met verwondering. Precies zoals je bij het verzamelen moet beginnen met het begin, zo zal er in de verwondering onvermijdelijk sprake zijn van gradatie. Er is de plotse openbaring die als een onweersregen of een grote opklaring over je heen komt, weldoend en stimulerend, maar tegelijk zeer gevaarlijk. Zo'n verwondering is niet blijvend, daarvoor is ze te oppervlakkig, dikwijls te zeer afhankelijk van het element ‘nieuw’. Des te beter als ze de poort opent voor verdere ontdekking, al was het maar op een kier. Ook de vrouwelijke naaktheid heeft er alle belang bij niet alles ineens prijs te geven. Met de kwestie van het steeds maar uitkijken naar nieuw of het verdiepen van het niet meer nieuwe, gaat een hele cultuurhouding gepaard. De vraag is in hoeverre die tegenstrijdige houdingen elkaar in het raam van de cultuur kunnen aanvullen of stimuleren. Bij één en hetzelfde individu bestaat de kans dat een mensenleven niet toereikend is om die twee verschillende meesters te dienen. Tenzij de betrokkene zich tevreden stelt met halve dienstbaarheden. Half werk is echter geen werk. Zo zien wij in het geheel van de cultuurscheppende en -dragende gemeenschap houdingen en trends aan het werk, die zowel gericht zijn op de bestendiging | |
[pagina 90]
| |
en verdieping van vaste waarden, als op de ontginning van het nieuwe. De eerste verwondering, de overweldigende, kan de lont aansteken of uitdoven als een vuurwerk. Blijft het vuur branden en slaat de vlam naar binnen, m.a.w. wordt ze gevoed door een levensbron, dan zit er muziek in, dan is alles mogelijk tot het einde der dagen. En vermits ik het hier in het bijzonder heb over Amerika, en vermits de kunst mijn belangstelling wegdraagt, moet het niemand verwonderen als ik even onderzoek waar mijn ‘verwonderingen’ hun voedsel gezocht hebben van 1968 af. ‘Vier namen zullen mij steeds in gedachte komen als ik aan de Verenigde Staten terugdenk: Edward Hopper, Georgia O'Keeffe, Ellsworth Kelly en Frank Stella.’ (De Vlaamse Gids, december 1968). In 1976 kan ik die uitspraak nog steeds onderschrijven. Bij deze schilders overheerst het moment van het ultieme evenwicht. Tussen de meest verregaande reductie der middelen (kleur, lijn, vlak) en de aanwezigheid van een wereld achter de dingen, van een diepere spiritualiteit, ligt een toestand, die verschilt van kunstenaar tot kunstenaar, maar die zeer moeilijk te bereiken is. Met minder meer maken. Overweldiging en verdieping, buiten en binnen, het steeds terugkerende spel van de dialectische paradox, heeft wonderen van volmaaktheid in het leven geroepen. Het zou al te gemakkelijk en onvolledig zijn, wanneer ik de Amerikaanse kunst zou terugbrengen tot deze vier kunstenaars. Het is eveneens onbegonnen werk, in het bestek van dit verslag, een opsomming te geven van zo'n unieke momenten als bovengenoemde. Het enige wat ik kan doen, is een paar schelpen boven te halen uit de zak die ik onderweg gevuld heb en te luisteren naar het geluid dat ze voortbrengen. Telkens weer, als ik het Art Institute of Chicago bezoek, keer ik terug naar een schilderij dat niet eens zo groot is van afmeting, maar dat in zijn trefkracht, mythische geladenheid, preciesheid, zijn weg gemaakt heeft in het beeldend geheugen van de Amerikanen. Ik heb het over ‘American Gothic’ (1930) van Grant Wood: het portret van een zeker Amerika, een koppel, een drietandige greep, een houten gevel op de achtergrond, de rest is onverbiddelijke schilderkunst. Beelden die zich een weg banen tussen de duizenden beelden die dagelijks op ons afstormen, ergens standhouden en erger nog, onze ziel aanvreten naar binnen, het vuur smeulende houden. Zodat weer zo'n eigenaardige toestand ontstaat, een soort symbiose waarbij de ene de andere voedt. Kunst is niet alleen voedsel, ze heeft voedsel nodig. Ik denk aan het Kimble Art Museum van Louis Kahn in Fort Worth: het licht van buiten heeft het licht van de mensen binnenin nodig en omgekeerd. Het mirakel gebeurt op het ontmoetingspunt van geven en nemen, van hemel en aarde. Waardevolle ogenblikken heb ik teruggevonden in de foto's van Minor White, Edward Weston, Dorothea Lange, Willem Eggles- | |
[pagina 91]
| |
ton, e.a. In de schilderijen van Ammi Phillips, William Harnett, Larry Rivers, e.a. In de stoelen en kasten uit de Amerikaanse begintijd, in het dagelijks gerei van de Shakers, e.a. In de huizen van Williamsburg, Philadelphia, de buildings van Chicago, de kerken zowat overal, enz... In de uitstalramen van Philadelphia, de affiches in het MOMA, de auto's op de Amerikaanse wegen. Het enige wat ik kan ondernemen, is een gradatie vastleggen in hetgeen mij minder of meer duurzaam heeft aangesproken. Dan begint de moeilijke, lange weg van het kijken, zien, aan de tand voelen, aftasten, ontmantelen, zoeken naar wat achter en daarachter schuilgaat. Kortom, dan begint de ontdekkingstocht pas. En je valt van de ene verwondering in de andere. Tenminste dat is wenselijk. | |
Palm gardenEr is zoveel geschreven over San Francisco en je mag er nog zoveel van gelezen hebben, vanaf het ogenblik dat je er aankomt, ben je alles vergeten. Een stad als deze moet je ondergaan. Iedereen zal wel zijn plaatsen hebben waar hij steeds naar terugkeert. Voor mij zijn dat het Art Institute, het Palace of the Legion of Honour, niet ver van de Seal Rocks en van het Presidio, vanwaar de Golden Gate Bridge zo klein lijkt, dat je ze kunt optillen met de vinger. Het De Young Memorial Museum in het uitgestrekte Golden Gate Park, waar vooral de verzameling van Avery Brundage opvalt. In dat verband herinner ik mij een gesprek met Jan Fontein, een Nederlander, die reeds meer dan 10 jaar in de V.S.A. werkzaam is in de kunst. In 1976 was hij dienstdoend directeur van het Museum of Fine Arts in Boston. Zijn specialiteit is eigenlijk de oosterse kunst en in die hoedanigheid werkte hij nauw mee aan het ontwerp van het nieuwe gebouw dat de Brundage verzameling van oosterse kunst herbergt. De bezitter van al die schatten uit China en Japan stond er op dat zijn verzameling een eigen museum kreeg. Aleen dan zou hij er afstand van doen. En het museum kwam er: sober, tamelijk zwaar, een tikje pompeus. Wat er getoond wordt is onvergetelijk. De Amerikaanse musea zijn niet alleen rijk aan Europese kunst, ze bieden een rijke keuze aan oosterse kunst. Ik denk slechts aan de Nelson Gallery and Atkins Museum, waaraan ik buiten de prachtige dingen uit China, minder prettige ervaringen overgehouden heb. Toen ik aan een paar mensen uit Kansas City vertelde dat ik in ‘hun’ museum zeer slecht ontvangen werd als lid van de pers, voerden zij bij wijze van verontschuldiging aan dat de directeur één der grootste specialisten was van Chinese kunst. Hij was er bij toen belangrijke spoorweglijnen gelegd werden in dat enorme land. Het is uit | |
[pagina 92]
| |
die tijd dat hij karrevrachten belangrijke vondsten meebracht naar de V.S.A. Dat bracht echter mee dat hij de verzameling in Kansas City zowat als zijn persoonlijk bezit beschouwt, in die zin dat hij er jaloers over waakt dat er niets heiligschennends mee gebeurt. Hij verzet zich met hand en tand tegen de nieuwe zeden in het museumbeleid die gericht zijn op het doorbreken van ivoren torens. Geen tegemoetkomingen aan de pers, geen activiteiten buiten de zuiver wetenschappelijke, geen van die moderne snufjes zoals public relations en de opleiding van het gepeupel. In Cleveland staan de zaken helemaal anders. Ook daar bezit het museum een uitzonderlijke verzameling Chinese kunst, maar directeur S. Lee vindt het niet beneden zijn waardigheid om didactische initiatieven te nemen. In Dallas vroeg ik aan een zwarte werkvrouw of zij iedere dag met dezelfde zorgvuldigheid aan het poetsen ging in de Aziatische tempelafdeling. O, zeker, mijnheer. Op een toon die geen twijfel liet, zo groot was haar respect voor de dingen die onder haar hoede stonden. Terug naar San Francisco. Telkens weer leiden de stappen van de wandelaar naar Market Street. En vermits ik er in 1968 reeds een eethuis ontdekte dat niets wegheeft van het luxerestaurant en ook weer niet van die toch niet zo aantrekkelijke hot-dog en hamburger zaken, ben ik er iedere keer opnieuw gaan eten. Palm Garden heet de gelegenheid. Je schuift aan met de gebruikelijke plat, je wijst aan wat je wenst: soep, vlees van dit, aardappelen in alle gewenste vorm, groenten, saus, brood en boter, dessert. Maak je geen illusies, het is geen verfijnde keuken à la Française, eerder stevige kost, zoals thuis, iedere dag van de week. Je zit er tussen olijke oudjes, die houden van een goede pint met een stevige hap. Of mensen die naar hun werk moeten. Of zwervers die ergens wat opgestreken hebben en zich eens een flink maal te goed willen doen. Deftige heren, jonge voorbijgangers. Het gebeurt dat één van de mannen achter de toog vraagt of je vreemdeling bent. Vanwaar. Ach zo. Ik ben Griek. Mijn broer werkt in België, in de mijnen. Daarmee is het ijs gebroken. En het werk gaat voort. Aan de ene kant van de enorme zaal met wandschilderijen en spiegels kun je rustig eten, aan de andere kant zitten de dorstigen. Een pint en een borrel voor bijna geen geld. De kelner geeft de indruk dat hij je liever neerschiet dan een pint te serveren, maar hij doet zijn werk vlot en met kennis van zaken. Aan de toog spelen mannen voor geld. Anderen kunnen van hun barkruk niet meer af. Palm Garden heeft twee ingangen. Als je van de straat binnenkomt, kan je na het eten gewoon rechtdoor buitengaan. Een doorgang dus, zoiets als Amerika zelf, waar alles tijdelijk is, waar niemand zich voor goed vastzet. Dat schept een sfeer van hello waar kom je vandaan en waar ga je heen. Tot kijk. Dat brengt een zekere nostalgie mee. Wie dat niet gevoeld heeft, | |
[pagina 93]
| |
weet niet wat San Francisco is. Een stukje van de droom, van het verloren paradijs. Je kunt er gewoon geen afstand van doen. | |
A nation of nationsTitel ontleend aan een tentoonstelling en een catalogus van de Smithsonian Institution in Washington (1976) Het gebeurde in 1976, in de stadsbus op de terugweg van het Palace of the Legion of Honour naar het Golden Gate Park. Wij waren ongeveer ingestapt aan het begin van de busroute, zodat er maar weinig passagiers aan boord waren. Kort daarop stapte een dame op leeftijd in die zich vlak achter de chauffeur installeerde. Die twee schenen elkaar langer te kennen, want het scheelde niet veel of het oudje knuffelde voor de lol in de donkere haarbos van de man voor haar. Hij zag er uit als een indiaan, donker van huid maar niet zoals de zwarten. Een gelaat om in minder gunstige omstandigheden meer angst dan vertrouwen in te boezemen. Toen haalde de dame een papieren zak tevoorschijn. Zij bood de chauffeur aan, zijn deel van de inhoud te nemen. Deze hapte toe en het feest begon. Vermits wij dichtbij zaten, werden wij uitgenodigd om aan te zitten. De inhoud van de zak bestond uit warme geprepareerde broodsneden, licht knappend. Het ijs was gebroken en het bleek dat de dame van Poolse afkomst was, in de concentratiekampen vertoefd had en sinds geruime tijd in San Francisco woonde. Eerst vroeg ze of wij Germans waren. No, we are Belgians. De chauffeur luisterde mee, maar bemoeide zich niet met de zaak. In een minimum van tijd was er in de bus een kleine gemeenschap gegroeid. Een paar halten verder, liep het voertuig vol met meisjes- en jongensstudenten, de meesten Chinees van uiterlijk, kalm, educated people, sympatiek. De oude dame nodigde één van ons uit om bij haar plaats te nemen, gezien de drukte. De chauffeur verwittigde ons toen wij moesten uitstappen. Er werd afscheid genomen, gewuifd. Zo'n dingen zijn meer waard dan een hele reeks verhalen over zware jongens die door de straten van San Francisco hollen. Het mag waar zijn dat de Verenigde Staten van Amerika geen bestaanszekerheid bieden, dat de mensen er hard zijn in de omgang met elkaar, dat je op straat kunt vermoord worden, dat meisjes verkracht worden, dat je voor een kleinigheid afgeblaft wordt, dat niemand tussenbeide komt als iemand in nood is, maar één ding blijft: in dit land werden duizenden mensen opgenomen, die in Europa aan de dood ontsnapten. Ik denk aan een tentoonstelling in Washington, in het gloednieuwe | |
[pagina 94]
| |
Hirshhorn Museum: ‘The Golden Door: Artist-Immigrants of America, 1876-1976’. Foto's, documenten van de immigratiedienst, kunstwerken, geven een overzicht van hetgeen de V.S.A. door allerlei historische omstandigheden aan artistieke invoer opnamen tijdens de genoemde periode. Het is mogelijk dat één der kunstmedewerkers van TIME de tentoonstelling te droog, te documentarisch vond voor wat bij uitstek een kunstmuseum is, maar ik ben er van overtuigd dat niemand van de talrijke aanwezige bezoekers daar aanstoot zal aan genomen hebben, integendeel. Deze tentoonstelling paste in het raam van de Bicentennial. Het zou te lang duren om de namen op te sommen van al diegenen die voorkwamen in de tentoonstelling. Enkele markante voorbeelden slechts: Gaston Lachaise, Ben Shahn, Mark Rothko, Marcel Duchamp, Arshile Gorky, Eero Saarinen, Alexander Archipenko, Willem de Kooning, George Grosz, Josef Albers, Walter Gropius, Ludwig Mies van der Rohe, Piet Mondrian, Hans Richter, Saul Steinberg, Christo. Zoals gezegd, ik sla er veel over. Mijn keuze is noodzakelijk subjectief en ik verontschuldig mij bij voorbaat voor het overslaan van niet minder belangrijke kunstenaars. Zij hebben allen het gelaat, de kwaliteit, de roem van de Amerikaanse kunst mede bepaald. Zonder hen zou de Amerikaanse schilderkunst bv. misschien nooit de roem geoogst hebben die ze nu bezit. Alhoewel dergelijke veronderstellingen altijd riskant zijn. Je weet nooit bij voorbaat. Het is ook mogelijk dat de Amerikanen zonder die Europese aanvoer een kunst zouden voortgebracht hebben die meer te danken zou gehad hebben aan de indianen bv. Ik heb het dan nog niet eens over geleerden als Einstein, Fermi, von Braun, Oppenheimer, die het gelaat van de ganse wereld veranderd hebben. Wat ik bedoel is het onomstotelijke feit dat al deze opgejaagden, voortvluchtigen, uitgewezenen, in de V.S.A. een vaderland gevonden hebben, of nog maar een werkterrein, een plaats om in leven te blijven zonder achternagezeten te worden door de bloedhonden van de geheime politie. Wel is het zo dat de makers van de eerste atoombom een hele tijd onder strenge bewaking geleefd hebben. Geen van hen heeft de V.S.A. echter de rug toegekeerd om terug te keren naar zijn land van oorsprong. Als ik aan mijn vriend Mark uit New York vraag of hij nog terug zou willen naar Polen, waar hij een zeer gelukkige jeugd heeft gehad, maar waar de Tweede Wereldoorlog van hem en van de zijnen leden van een verdoemd ras heeft gemaakt, dan antwoordt hij kalm: never. Meer moet ik niet weten. To feel free is een verworvenheid die je zo maar niet prijsgeeft, ook al worden je aanlokkelijke voorstellen gedaan. | |
[pagina 95]
| |
Teacher's guideAl wie in het onderwijs staat, en zeker in het lager onderwijs (basis), weet hoe belangrijk het concrete voorbeeld is voor het bijbrengen van de kennis. Het moet zijn dat bepaalde impulsen in mij nog werkzaam zijn, wat je zou kunnen noemen ‘noodzakelijke interessen’ die een leerkracht moet bezitten, wil hij ze overbrengen op het kind. Nog nooit was ik naar het Museum of Science and Industry geweest in Chicago. Op zondag 27 juni 1976 trokken wij naar het spoorwegstation aan Michigan Avenue en Randolph Street, in de buurt van de Public Library, zoiets als het voorgeborchte der hel, waartegen het schilderij van George Tooker ‘The Subway’ (1950) nog een lachertje is. Oppassen dat je bij de juiste iijn terecht komt, want het is nu niet precies koek en ei tussen de aparte maatschappijen. Van zodra de rode lichtjes van de automatische controlemachines aangaan, mag je naar de trein. Het oranje stel van de Illinois Train biedt alle komfort: gemakkelijke zittingen, luchtgekoelde ruimte en de keus tussen beneden en boven, want het is een dubbeldekker. Je wordt door de luidspreker ingelicht over de volgende halte. Dan begint de tocht, aarzelend, met stilstanden, tegen een slakkengang. Voor een Belg die gewoon is aan de perfectie op dat gebied, komt het tergend aan. De Amerikanen schijnen zich al lang bij de stand van zaken neergelegd te hebben, want zij vertrekken geen spier. Naar de oorzaak van de traagheid kan men zonder veel kans op vergissing raden: de slechte toestand van het spoor. Het enige voordeel dat hieraan verbonden is, ligt in de mogelijkheid om het landschap beter op te nemen. Even buiten de stadskern verschijnen dan die afgrijselijke krotten, eens aangename huizen in een aangename omgeving, nu aan hun lot overgelaten, afgewoond door de ‘anderen’, de zwarten. Je stapt uit aan de 57th Street, door een straattunnel vol muurschilderingen van goede kwaliteit, sociaal van inhoud. Het oorspronkelijke gebouw werd opgetrokken in 1893, ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling. Het is één van die talrijke mastodonten in neo-klassieke stijl met de traditionele kolommen aan de ingang en een enorme hall binnenin. Rondom de hall loopt een brede galerij, die naar de hogergelegen zalen leidt. Naar het schijnt is dit het grootste en meest populaire museum van toegepaste wetenschap in de wereld. Het werd gesticht door Julius Rosenwald, een president van de groep Sears, Roebuck and Co en geopend in 1933. Jaarlijks komen er meer dan 3,8 miljoen bezoekers. Wij trokken er naartoe uit gewone nieuwsgierigheid, maar vanaf de ingang waren wij ingepalmd. Ongelooflijk, een stad in een stad, onmogelijk om in een paar dagen te zien. Een dame op leeftijd verzekerde ons dat je een maand zou nodig hebben om alles wat er te zien en te beleven valt een beurt te | |
[pagina 96]
| |
geven. Je kunt natuurlijk je zevensmijlslaarzen aantrekken en van attractie naar attractie hollen. Wij verkozen de weg van de voor ons aantrekkelijkste zalen: de echte koolmijn, de hoofdstraat van gisteren, de modelspoorweg, de boerderij, thuis door de jaren heen, het voedsel, het hout, enz, enz... In de Main Street van gisteren, met de zo vertrouwde kasseien en de gaslantarens, wordt een ijsroomsalon uitgebaat waar je zou blijven zitten: Finnigan's Ice Cream Parlor. Je moet niet vrezen dat een hele hoop mensen je vóór gaan want bij de bestelling ontvang je een genummerde bon, die dan later afgeroepen wordt. Hier worden vrachten ijsroom per dag verbruikt. Van de beste kwaliteit. In dezelfde straat kan je een blik werpen in de zaken die er uitzien alsof de dokter, de kruidenier ieder ogenblik vanuit de achterkamer tevoorschijn kan komen om je tot een koopje uit te nodigen. Een authentieke wagen van omstreeks 1910 staat klaar om te starten. Ten behoeve van de leerkrachten heeft het Museum een Teacher's Guide uitgegeven die normaal te verkrijgen is voor 1 dollar, maar die mij om onbekende redenen gratis aangeboden werd. Het is een zeer handig en overzichtelijk boekje dat de onderwijzer en de leraar moet toelaten zijn bezoeken zo goed mogelijk voor te bereiden. Neem bv. de topic basic science. Daarin worden informaties verstrekt ten behoeve van de verschillende graden: primary, intermediate, junior high en high school, zodat wanneer je het Museum volledig zoudt doorlopen hebben op een methodische wijze, je in het bezit zoudt zijn van een universele kijk op de wetenschappelijke en technische organisatie van de hedendaagse wereld. Van het eenvoudigste apparaat voor dagelijks gebruik tot de meest ingewikkelde meetinstrumenten, van het grootste tot het allerkleinste, je leeft mee met de grootste verwezenlijkingen van het menselijk brein. En dat alles gratis voor niets. Dat is opvoeding. Ere aan wie eer toekomt. | |
ClichesHet cliché is per definitie wat gestereotipeerd, vast, steeds terugkerend is. Het beeld dat men zich vormt van een gegeven werkelijkheid is eens en voor goed in de geest geprent, net als het cliché dat getrokken wordt van een foto en achteraf aangewend wordt voor de druk van duizenden net eendere exemplaren. Nu weten wij uit wetenschappelijke vaststellingen dat wat zich in ons receptief organisme geprent heeft langs steeds maar opnieuw gevolgde zenuwbanen, er moeilijk uit te krijgen is. De vraag is dus of hetgeen wij clichés noemen, geen deel uitmaakt van de normale werking van ons wezen en bijgevolg of het wel | |
[pagina 97]
| |
mogelijk en wenselijk is die constitutionele trek over het hoofd te zien, tegen te werken. Het cliché heeft een slechte pers in de kringen van diegenen die aandringen op originaliteit. Het zou weleens kunnen blijken dat de bestrijding van een stereotiepe voorstellingswijze alleen kan gebeuren ten koste van het geestelijke evenwicht. Het nastreven van de oorspronkelijkheid door dik en dun zou maar mogelijk zijn via vernietiging, ontwrichting, verstoring. Kortweg: de weg naar de oorspronkelijkheid loopt over zelfvernietiging. Opperste paradox. Hoe vaak heb ik niet gehoord dat de V.S.A. het paradijs en het onderwerp zijn van eigen en andermans clichés. Sommigen drijven het zover dat V.S.A. = cliché. Niemand komt er graag voor uit dat hij naar een vreemd land trekt met vastgeroeste denkbeelden over dat land in zich. Ik veralgemeen niet graag en daarom ben ik voorzichtig met de bewering als zouden de Fransen de neiging vertonen de V.S.A. te klasseren als een land zonder echte cultuur, deze dan in tegenstelling met de oude, overgeleverde voedingsbodem van de Franse cultuur. Een veralgemening is nog geen cliché en daarom haast ik mij er aan toe te voegen dat ik in de Yellowstone een Française ontmoet heb, die geen tekenen vertoonde van culturele superioriteit. Wat mij wel hinderlijk voorkomt, is het feit dat ik in eigen land, wanneer ik de mond open over Amerika, op staande voet tot de orde geroepen wordt met afkeurende uitlatingen. Vele mensen verklaren ronduit dat zij nooit naar dat land zouden willen gaan. Als je dan informeert naar de preciese reden(en) van die negatieve houding, dan stoot je meestal op een muur van vaagheid, subjectieve voorkeur, algemeenheden als ‘Amerika, zo'n land van gangsters’. Het ziet er naar uit dat de V.S.A., na de golf van sympathie die losbrak na de bevrijding van Europa, het voor een deel verkorven hebben bij de publieke opinie. Het zou interessant zijn te onderzoeken waaraan deze ommekeer toe te schrijven is. Op voorwaarde dat er van een ommekeer kan gesproken worden, m.a.w. op voorwaarde dat die negatieve houding niet behoort tot een latent kenmerk van de Europese zienswijze. Je kunt leuzen lanceren als: Amerika is de beschaving van de Coca-Cola. Je kan vooropstellen dat Coca Cola een cliché is. Zoals wij in Europa op alle mogelijke plaatsen de namen van bieren zien staan, zo zien de Amerikanen hun drank afgebeeld. Op zichzelf is dat geen reden om een ganse beschaving met één van haar uitingen gelijk te stellen. Het getuigt eerder van kortzichtigheid, stilistische krachtpatserij, vijandige ingesteldheid, primitief denkvermogen om de werkelijkheid in nietszeggende keurslijven te wringen. Het cliché op zichzelf is niet zo gevaarlijk als het gebruik dat er van gemaakt wordt. Omdat een stereotiepe voorstelling zo diep vastgeankerd kan zitten in de geest, is het niet zo dwaas daarvan gebruik te maken om bepaalde gevoelens van angst, afkeer, vijandigheid op te wekken. De dictaturen | |
[pagina 98]
| |
weten dat maar al te best en het bewljs is geleverd dat ontelbaren zich met verbazingwekkende gretigheid op lokaas van die smaak storten. Het beste recept om iemand in discrediet te brengen is de koppeling van sluimerende gevoelens aan krachtige clichés. In dat licht zou het zeker de moeite lonen om te onderzoeken in welke mate de grootmachten gebruik maken van de machtige beïnvloedingsmiddelen, die zij te hunner beschikking hebben om de massa te manipuleren. En de massa bestaat niet noodzakelijk en uitsluitend uit analfabeten. Mijn indruk is dat de Amerikanen zich uitstekend voelen temidden van de duizenden clichés die zich in hun geest gevormd hebben. Zij schijnen geen energie te willen verspillen aan de bestrijding van een deel van hun gezondheid. Een ander punt is de manier waarop zij zich gedragen in en tegenover iedere nieuwe situ-atie. Mij komt een zekere zin voor het praktische voor, de gave om op eigen oorspronkelijke wijze om te gaan met de middelen waarover de geest beschikt. Ik ontken niet dat hier een gapende kloof zou kunnen aanwezig zijn tussen de filosofische houding van de Europeaan en de activistische beslistheid van de Amerikaan. Ik kan mij niet van het beklemmend gevoel ontdoen dat zelfs bij de meest kritisch ingestelde mensen de schoen in zekere mate wringt als het over de betrekkingen Amerika/Europa gaat. | |
Leven in overlappingLes esprits se brouillent ou se confondent, je weet het op de duur niet meer. Je loopt door de vernieuwde of gerestaureerde stadsdelen van Brussel, in de buurt van de Muntschouwburg of tussen het Gerechtshof en de Hoogstraat en zonder dat je 't wil, heb je het gevoel dat je door Prudential Center in Boston of rondom Independence Hall in Philadelphia kuiert. Er komt een ogenblik waarop de fysische en de ingebeelde wereld versmelten, tot eenzelfde werkelijkheid gaan behoren. Dan bestaat er geen oceaan meer tussen de continenten, dan hebben meer dan 4000 km tussen steden als New York en Los Angeles geen lijfelijkheid meer. Alleen nog cijfers op papier, theoretische gegevens ten behoeve van nuchtere berekeningen. Het zal wel zo zijn dat in de steer van de internationale politiek dergelijke opheffing van scheidingen ondenkbaar is. Stel u voor dat Kissinger, terwijl hij door de straten van Tel Aviv loopt, eeuwen en eeuwen van apartheid overboord goo it en zich daadwerkelijk in een Arabische omgeving waant. Daartoe zou hij zich in de huid en de bevoegdheid van een dichter moeten steken. Ik twijfel er niet aan of mannen als hij zullen meer dan | |
[pagina 99]
| |
eens aan de verleiding moeten weerstaan om daaran toe te geven. Want wij weten nu toch dat er in ieder mens een dichter schuilt. Geiukkig bestaat er nog altijd het recht of de mogelijkheid op het prive gebruik van geestelijke faculteiten als daar zijn de verbeelding, de opheffing van de aan de reaiiteit gebonden denkbeelden, de verwarring der objectieve gegevens. In normale omstandigheden leidt de veruiterlijking van een toestand van geestelijke overlapping tot gevaarlijke situaties. Wij leven nu eenmaal in een geordend levenspatroon. Het is niet toegelaten een steek te laten vallen of de ganse hiërarchie van de organisatie geraakt in de war. Eens schreef ik een brief naar een Amerikaanse Informatiedienst in Europa. Het antwoord kwam zeer lang daarna. De schrijver had het over het afbreken van een rode draad en over een boek ‘Catch 22’ dat zich biijkbaar afspeelt in de wereld van de bureaucratie of er mee te maken heeft. Paradoxaal genoeg was mijn vraag om inlichtingen te specifiek, waardoor ik in het domein van de vertakkingen terechtgekomen was. De organisatie is een machine die alleen snel werkt binnen de perken van vaste en beperkte gegevens. Zij geraakt in moeilijkheden wanneer de vragen ongewoon zijn. Om van overlapping maar te zwijgen. |
|