Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Vergezichten I Alle verre geheimen binnen handbereik, verschuift hij de grendel van het hek dat toegang geeft tot zijn voorgeslacht. Met kersen om de oren daalde de avond langzaam op de aarde neer. In en uit de longen van de vogels vloeide de bedwelmende adem van de bomen. Handen en voeten geboeid met een rozenkrans bad een vrouwtje tot de verlosser, en onder grootvaders stoel lag de hond die blafte als hij te luid begon te liegen. Voor de nakende opmars van de maden haalde hun geest de schouders op, en vloog langs de duiventil naar buiten. Blindelings sloot de oudste zoon het hek. II Wandelend langs de waterkant, verlaat hij vederlicht de wereld waarin de sporen van zijn laarzen staan. Toen het gras tussen zijn tenen groeide kwam hij hier soms God tegen in de gedaante van een maagd, die op haar rug oeverloos naar de oever dreef. Uit haar poriën parelde de weelde van zonnebrand en bloed en bodem. Maar in de broeikast van een of andere zomer verdampte plots het eeuwige leven. Voor eeuwig. Aan de waterkant staart een man, met een mondvoorraad speeksel en ervaring tot het einde van zijn dagen, naar zijn afgebeten vingernagels. [pagina 29] [p. 29] III Urenlang gevangen en veilig, ademt hij onbeweeglijk aan de tafel in de met lucht en licht vergulde kamer. Stemmen die hij ergens ver weg hoort, vermengen zich kleurloos met het verder- tikken van de tijd en het hart dat hij eens een orgasme lang bezat. De gladgeschoren kin in zijn hand spiegelt hem in het vensterglas voor, dat wat men aan waarheid weet geen praatzieke sterveling ooit vergeet. Door het landschap fietst een man met een hoge rug en een hoed, de almaar wijkende werkelijkheid van de wolken aan de horizon tegemoet. IV Uitgeraasd legt hij zijn lichaam onder het laken languit neer. In zijn hoofd druppelt traag een kraan. Binnensmonds somt hij op wat rest van wat in het kind in hem was voorbestemd tot dit moment: holle kiezen, woorden en haaruitval. In de schaduw van de nachtlamp, verwarmt zijn hand zijn hart aan de borst van zijn slapende beminde. En er is een mug die van liefde gonst. In een manestraal op het behang, komen allen die heengingen nu met een glimlach nader. Een meisje zoent hem zachtjes op de wang. Julien Vangansbeke Vorige Volgende