een grootwarenhuis een reproductie van Van Gogh kopen. Een tweede naam: Hugo Claus. Van die duizendpoot zijn er o.a. twee gouaches te bezichtigen, zoals er door de eerstejaars leerlingen van iedere grafische school in Vlaanderen wekelijks misschien wel honderd gemaakt worden. En alsof dit nog niet voldoende was, lag er van de meester op een tafeltje ook nog een luxueuze kunstmap met litho's en tijdens een slapeloze nacht uit de mouw van zijn pyjama geschudde gedichtjes te koop. Zoals grote kunstenaars als Matisse, Picasso, Klee, Dali en ontelbare generaties Oosterlingen soms op een begenadigd moment met een paar penseelstreken een blanco blad papier een toverachtige dimensie hebben gegeven, menen velen, soms louter aangewakkerd door geldhonger, met een spastisch handgebaar die traditie te kunnen verderzetten. En wat Claus met zijn Cobra-abracadabra-spelletje verwezenlijkt, zijn alleen ordinaire, nietszeggende vlekken. Over de rest van de deelnemers wil ik het kort en naamloos houden. Van een dichtende, schilderende, beeldhouwende en in zijn bad fabelachtig jodelende bekende binnenhuisarchitect hing er een interieur, geschilderd in een stijl die een expert in mijn bijzijn (de man moest beter weten) eens definieerde als ‘epigonisme van een epigoon van Turner’, d.i. zoiets dat te vergelijken is met een half glas rode wijn dat veertien dagen in de keuken is blijven staan en waar dan net voor het wordt uitgedronken nog een scheutje vaatwater is toegevoegd. En nu nog iets over enkele authentieke wangedrochten. Op een groot pseudo-expressionistisch doek stond een groenteboer (denk ik) die zonder handen met tweemaal vijf wortelen stond te zwaaien. Van zijn gezicht - dat net een klomp stopverf leek - kon ik met de beste wil geen enkele emotie aflezen, zelfs geen apathie. Onder een landschapje (zijdelings van op enige afstand bekeken, leek het - ongelooflijk - eerder op een clown) hingen een drietal zogenaamde gedichten van de schilder waarin
bepaalde werkwoorden op zo'n wijze aan bepaalde naamwoorden werden gekoppeld, dat elke poëzieminnaar die ze durft lezen het risico loopt onherstelbaar zijn hersenen te beschadigen. Van een experimentele dichteres hing er een doekje dat a.h.w. was opgevist uit een emmer maandverbanden. En laat me hiermee mijn opsomming beëindigen, lieve lezer; wellicht kun je mijn standpunt begrijpen. Maar was er dan niets bezienswaardig, vraag je je tegelijkertijd wellicht ook af? Wel ja, bijvoorbeeld het tekentalent van Patrick Conrad en Roel R. Van Londersele, het ludieke knutselwerk van Marcel van Maele en het schilderij van..., och, vergeet het maar. Versuft liet ik me ten slotte met een laatste pilsje neerzakken ergens in een zetel in een hoekje. Mijn vriend had een prijskaartje gevonden waarop met een viltstift ‘50.000 fr.’ was geschreven, en zette het op mijn knie te kijk voor de aanwezigen. Een vrouw van middelbare leeftijd moest er ietwat meewarig om lachen: wie iets door en door kent, weet bedrog nu eenmaal meestal gemakkelijk te doorzien.
Toen ik het plan had opgevat om met een kroniek eventuele belangstellenden over de tentoonstelling te berichten, fietste ik met mijn zoon op een kille namiddag nog eens naar de galerie om me te vergewissen of ik op de vernissage geen spoken had gezien. De galerie was gesloten, hoewel de affiche voor het venster het tegendeel bewees. Ik belde aan en even later deed een man open in een met kalk en verf besmeurde coltrui en jeans. Het leek net alsof hij uit een lijst naar ons was toegestapt. Ik wisselde een paar woorden met hem, maar lette er angstvallig op hem niet in het gezicht te kijken: misschien had hij wel drie oren of twee neuzen. Ik herinnerde me plots ook, dat ik op de vernissage voor het eerst sinds drie jaar een oude vlam terugzag; helemaal verlept en voorzien van een driedubbele kin, zodat ik me uit schrik 's anderendaags niet eens durfde scheren. De man wou het licht aansteken, maar ik zei hem dat dit niet nodig was.
Julien Vangansbeke