Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Yang. Jaargang 17 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Yang. Jaargang 17
Afbeelding van Yang. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Yang. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Yang. Jaargang 17

(1981)– [tijdschrift] Yang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

[Recensies]

Malamuds ‘Dubin's lives’ in het Nederland (ongeveer)

De titel van Malamuds jongste roman ‘De levens van Dubin’ geeft precies aan waar het in dit breedlopende werk om gaat. Dubin is een bekend biograaf. Hij kreeg een medaille van L.B. Johnson. De president vroeg Dubin zelfs om zijn ‘getrouwe biografie’ te schrijven. Dat heeft hij niet gedaan. Wel hangt het ereteken ingelijst aan een wand.

In ‘Korte levens’ bracht William Dubin een aantal biografieën van beroemde jonggestorvenen samen. Hij schreef een biografie van Abraham Lincoln, van Mark Twain en - zijn recentste werk - van H.D. Thoreau. Nu, op 56-jarige leeftijd heeft hij zich aan D.H. Lawrence gewaagd.

Het biezondere aan de titel nu is dat ‘De levens van Dubin’ niet alleen verwijst naar de biografieën, de levens van anderen door Dubin, maar ook naar zijn eigen dubbele leven. Hij leerde zijn vrouw Kitty op een nogal ongewone wijze kennen. Die onromantische kennismaking en de herinnering aan haar eerste echtgenoot hebben bij haar enkele neurotische sporen nagelaten. Veelvuldig gekibbel is er het gevolg van. Ze hebben twee kinderen. Gerald is Dubins aangenomen zoon uit Kitty's eerste huwelijk. Hij deserteert uit het leger, en raakt in Zweden, later in Rusland verzeild. Maud is op de universiteit. Dubin denkt vaak aan haar. En ook zij blijkt een dubbel leven te leiden, Dubins eigen escapades contrastief weerspiegelend. Zoals Maud een verhouding heeft met een veel oudere man, heeft Dubin er een met een meisje dat zijn dochter kon zijn. Zij heet Fanny Bick, studeert nog, en verdient wat bij als schoonmaakster bij de biograaf. De job ligt haar niet en ze geeft er dan ook spoedig de brui aan. Maar de grote schoonmaak blijft het wel, op een symbolisch vlak. Fanny wil orde op zaken brengen, is op zoek naar iemand of iets, wat haar leven zin kan geven. Dubin, die zijn conversatie lardeert met talrijke citaten van beroemde doden uit zijn (en andermans) biografieën, wordt voor haar zowat de ‘zingever’. Op zijn beurt zwicht hij voor haar ongekompliceerde lichamelijkheid. Zo worden de levens van Dubin en de levens die hij schrijft verstrengeld. Hij zwoegt niet alleen bij het schrijven van de biografie van D.H. Lawrence, bij uitstek de auteur der zinnelijkheid, maar beleeft meteen die problematiek in zijn af-en-aan verhouding met Fanny.

‘Men schrijft levens die men niet kan leven’ (p. 14). Zijn relatie met Fanny is zijn eerste poging om die geleende levens te doorbrekenen zelf een eigen leven te leiden. Niet verwonderlijk dat Dubin het in zijn liefdeseuforie en -depressie erg lastig heeft om door te gaan met schrijven. Jogging, dieet, het zijn uitwijkmanoeuvres die weinig resultaat opleveren. Dubin moet de confrontatie aan met Lawrence èn met Fanny (en dus ook Kitty). Als hij Fanny uiteindelijk, na 240 bladzijden, neukt, is het - Lawrence indachtig - midden een natuurlijk zomerdecor van water en weiden en bloempjes.

De narratieve laag van ‘De levens van Dubin’ is uiteraard rijker dan een korte schets weer kan geven. Vooral de beschrijving (al is dit woord enigszins misleidend) van Dubins depressieve toestand, zijn gevecht met Lawrence, zijn afbrokkelende huwelijk, de onduidelijk blijvende verhouding met Fanny, kortom de onmogelijkheid tot enige relatievorming of relatiebehoud met vriend of vijand, maakt dit werk zo levensecht. Die levensechtheid wordt bereikt in een vrij klassiek verhaalpatroon en een uitgepuurde, heldere stijl met soms verrassend mooie metaforen. De natuur en de afwisseling van de seizoenen als metafoor van het emotionele leven is verre van origineel, maar hier wel mooi uitgewerkt. Het enige waarop in zekere mate kritiek mogelijk is, lijkt me de nadrukkelijkheid waarop een en ander vaak bij herhaling wordt geponeerd. Langdradig is een te sterk woord, maar ‘Dubin's Lives’ had zeker aan spankracht gewonnen, als het 50 bladzijden minder had geteld.

Ten slotte, de vertaling is verre van smetteloos. Al na enkele tientallen bladzijden had ik heel wat passages in de Nederlandse tekst aangestreept, omdat ik vermoedde dat vertaal-onnauwkeurigheden aan de basis lagen van de kreupele, of vreemde, soms nauwelijks te begrijpen tekst. Ik heb er de

[pagina 106]
[p. 106]

Engelse uitgave bijgehaald en vond dadelijk enkele ongelooflijke vertaalfouten in de aangestreepte stukjes. Ik bespaar de lezer een uitgebreide bloemlezing, al is zo'n vergelijking van origineel en vertaling een heel boeiende bezigheid, iets voor eindeloos lange winteravonden.

Enkele voorbeelden toch, van alles behalve voorbeeldige vertalingen.

‘Zijn vrouw was ongelovig’, lees ik op p. 31, en dat kan ik niet geloven, want het is een repliek op ‘Ze doet me een beetje aan Maud denken’. In de Engelse tekst staat er ‘His wife was incredulous’. Ook een tweedejaars vertaler weet dat dit betekent dat zijn vrouw hem niet gelooft, ‘showing disbelief’, en niet dat ze ongelovig is. Al staat dit laatste bijvoorbeeld wel in Ten Bruggencate. Een woordenboekvertaling dus.

Dubin verblijft een week in Venetië met Fanny. Er gaat behoorlijk wat mis en Fanny belandt niet in zijn maar wel in andermans bed. Pure tijdverspilling dus. Dat vindt Dubin ook, als hij terugblikt op ‘the waste of Venice’. De vertaler is bepaald een grapjas: ‘de wildernis van Venetië’ (p. 116)! Dubin poogt in Stockholm zijn zoon op te bellen. In het Nederlands hoort hij een ‘hoog, druk signaal’, wat dat ook moge wezen. De lijn is in gesprek, al moet ik toegeven dat ‘busy’ hier niet standard is. Maar toch.

Niet alleen vertaalfouten, ook taalfouten of vermoedelijk slordigheden, ontsieren her en der de tekst. Eén enkel citaat, want ik wil niet al te boosaardig lijken. ‘Perry Miller maakte hem zich meer bewust van... etc.’ (37).

Overigens is de vertaling vaak veel te letterlijk, al geef ik toe dat hier soms ruimte voor discussie blijft. Hoe dan ook, wat in het Engels heel gewoon is, klinkt in het Nederlands vaak ongewoon, bijvoorbeeld als men dezelfde zinsconstructie aanhoudt. En dat doet de vertaler nagenoeg altijd. Eén enkel citaat ter illustratie: ‘Ik trouwde met hem, een nogal onzekere vrouw,’ (etc., p. 92).

Ik ben er me van bewust de lezer erg te hebben afgeschrikt. Hij weze enigszins gerustgesteld. Het boek telt in vertaling 416 pagina's en de meeste worden niet door flagrante (ver)taalslordigheden ontsierd. Anderzijds is het voor een uitgever die zichzelf respecteert onvergeeflijk dat hij die slordigheden niet wegwerkt. Van de vertaler kan niemand verwachten dat hij in de tijdspanne van (maximum en waarschijnlijk heel wat minder dan) anderhalf jaar een geheel vlekkeloze vertaling aflevert. Van de uitgever mocht je wel verwachten dat hij de vertaalde tekst toch éénmaal laat reviseren. Drukproeven worden toch ook gecorrigeerd.

Bernard MALAMUD, De levens van Dubin, vertaald door Max Schuchart. Meulenhoff Amsterdam (1981).

Jean-Marie Maes

Reizen is schrijven in cire-perdue

Gaston van Camp heeft een gedichtenbundel geschreven en dat is jammer want die bundel is m.i. op literair vlak een miskleun. Het gaat al kompleet de breeveertien op bij de prent op de voorflap: een omslagfoto door Gaston van Camp zelf geleverd, maar het had net zo goed een spoedbestelling van Harnilton kunnen zijn. Twee geliefden kijken bij zonsondergang tegen een schiereiland aan. Wie tot dié prent als omslagontwerp besliste, kent Teeuwes noch Meeuwes van Vorlust-scheppende ‘plastiek’. De bundel poëzie die van Camp ons hierbij bezorgt, is eigenlijk niks meer als een ‘poësie-album’, waarin anekdotiek en reisherinneringen het weer bepalen. Op het vakpoetische vlak trekt zich boven de bundel een harde kern van zware bewolking samen. Onmiddellijke emoties, een inside vocabulaire en een overinjektie aan ongecensureerde zinspelingen werken irriterend op lezers die dichters-ais-vaklui gewend zijn. ‘Reizen...’ bewijst eigenlijk dat niet iedereen onder de schrijvers het dichten gegeven is. Enkel de titel heeft bij mij een spoor nagelaten, dan eerder als curiosum: Reizen is schrij-

[pagina 107]
[p. 107]

ven in cire-perdue. Ik citeer uit p. 5: ‘Cire-perdue. Methode van bronsgieten. Om het beeld in boetseerwas wordt een kleivorm aangebracht. Door verhitting hardt de klei en smelt de was weg. In de holte wordt vloeibaar metaal gegoten. Het beeld is een unicum.’ Mooi, maar deze bundel is geen unicum. In de poëtische ‘itinéraire’ en in het gebruik van ongewone en exotische woorden schuilt m.i. zelfs het soort didaktische bekommernis wat zo vele Vlaamse jeugdschrijvers teistert, 't zij de betutteling van rechts of links, 't zij de bemoedering van jong of oud. Nee, geef mij Gaston als jeugdboekenschrijver maar. De leest waar hij het best bij blijft. Nijgh & Van Ditmar gaf deze mislukte bundel uit. Nog Vlamingen die onlangs bij Nijgh aan de bak kwamen, zijn Willem M. Roggeman (Marco Polo in Venetië), Monika van Paemel (Amazone met het blauwe voorhoofd, Marguerite) en Mireille Cottenjé (Mist, het bekroonde Muren doorbreken). Het zijn alle boeken om zó weer te vergeten, zelfs de bekroonde Cottenjé. We zijn al zo'n beetje van het monsterlijke vooroordeel af dat mislukte schrijvers tijdens hun overuren jeugdwerkjes ineenbolksen. Het zou nu echter niet zo mogen zijn dat heuse jeugdboekenschrijvers after the stroke of midnight in allerijl nog de deur openen voor een laattijdige muze. Je weet wel: zo'n muzische vamp die losjes vanuit de heup gedichten afvuurt als een repeteergeweer. In het duister is ze mooi, bij kunstlicht ook nog, maar de spataders, nou, dàn wordt-ie effe mooi.

 

Gaston VAN CAMP, ‘Reizen is schrijven in cire-perdue’, Nijgh & Van Ditmar, 1980, 89 blz.

Joris Denoo

M.S. Karibu van Frans Fransaer

Het marinejargon wordt in ons taalgebied niet bepaald stiefmoederlijk behandeld: ik denk aan Jonckheere, Carlier... Ook in dit werk van Fransaer worden we voortdurend geconfronteerd met scheepvaarttermen. Toch blijft het boek vlot leesbaar, doordat de lezer zich gemakkelijk identificeert met de hoofdpersoon: een ‘underdog’ die toch ook enkele romantische avonturen beleeft. De auteur slaagt erin om ons in het korte bestek van deze roman een aantal typische vrouwen-figuren voor te stellen op een levendige, overtuigende manier: Olga, de valse verleidster; Saïda, het lieve zwarte hoertje; Rose, de eeuwige geliefde... Als een dramatische reactie op het afscheid met Rose sluit de epiloog het boek op een treffende wijze af.

Ik vrees dat een aantal critici de auteur zullen verwijten zijn personages te sterk in zwart-wit te evoceren. Dit schijnt inderdaad het geval, maar men kan de vraag stellen of hij daardoor de situaties verkeerd beoordeelt. Het is voor mij immers nogal evident dat een smeerlap in het routine-leventje van een betrekkelijk gesloten gemeenschap vrijwel altijd als een smeerlap zal reageren, vermits juist door de beperktheid van de ruimte en het geringe aantal relaties strakke gewoonten gevormd worden die gemakkelijk beklijven. Het is duidelijk dat het hier om een autobiografische roman gaat. Fransaer liet inderdaad zijn werk als leraar staan en werd zeeman bij de koopvaardij: kuiser-matroos, de minst gegeerde job. In hoeverre hij zijn belevenissen geromantiseerd heeft zal hij allicht alleen weten. Voor mij komt het verhaal over als authentiek en eerlijk; het is een boek dat vooral jonge lezers moet boeien. Al was het maar door de motivering: ‘Ik wou mijn verlangen naar verandering, mijn onrust, mijn geluk, mijn zoeken uitschrijven.’ Om met een passend gezegde te besluiten: de vlag dekt de lading.

 

Frans Fransaer, M.S. Karibu, De Clauwaert v.z.w.-Leuven, 1979

Carlos De Vriese

[pagina 108]
[p. 108]

Vrouwen

Vrouwen vind ik de aardigste wezens, die ik ken. Ik ben zelf gedoemd om als man door het leven te gaan en misschien komt het daar wel door. Vrouwen zijn mijn lust en mijn leven en eentje in het bijzonder.

Zo denkend werd ik blijde verrast, toen mij de bundel ‘Ik ben genoemd Meisje en Vrouw’ bereikte. Ondertitel: ‘500 gedichten over de vrouw’, samengesteld door Christine D'haen. Mijn liefje, wat wil je nog meer? Een prachtig uitgegeven pil van ruim zeshonderd pagina's, waarin de vrouw het middelpunt is. Eigenlijk een boek voor op het nachtkastje omaf en toe in te snuffelen, maar een dergelijk soort geduld kan ik niet opbrengen. Ik kan urenlang naar een schaakstelling turen, maar een boek met gedichten over vrouwen, ook al is het zo dik, lees ik in één keer uit. Dat heb ik dus gedaan.

Een groot deel van de gedichten kende ik al, maar ik heb er geen bezwaar tegen goede gedichten nog eens te lezen en het wemelt in deze bloemlezing van de goede gedichten. Natuurlijk kan ik heel gemakkelijk een lijstje oplepelen met gedichten, die er niet in staan en die er eigenlijk wel in hadden moeten staan, maar dat bezwaar kan tegen iedere anthologie gemaakt worden. (Er staat geen enkel gedicht van mij in, terwijl ik vijf bundels vrijwel alleen maar over vrouwen geschreven heb...) Daar gaat het natuurlijk niet om. Waar het wel om gaat, is het beeld van de vrouw, dat uit deze bloemlezing naar voren komt en dan kan ik niet anders dan tot de conclusie komen, dat de vrouwen niet mogen mopperen. Mijn totaal-indruk van dit boek is bepaald flatteus voor de vrouw in het algemeen, en wat mij betreft, ik heb daar in het geheel geen bezwaar tegen, ook al zou - veronderstel ik - de keuze van een mannelijke bloemlezer anders uitvallen.

Dit boek schreeuwt om een vervolg: de man in de Nederlandstalige poëzie, samengesteld door een man. Dat lijkt me voor iedere bloemlezer een uitdaging.

Christine D'haen is naar mijn mening heel verstandig te werk gegaan. Haar produkt is heel evenwichtig samengesteld zonder vooroordelen en haar boek is zonder meer een uitnodiging om van sommige dichters eens wat meer te gaan lezen en dat lijkt me de belangrijkste functie van een bloemlezing. Het is alleen jammer, dat het boek zo duur is, maar dat ligt waarschijnlijk niet aan haar.

‘Ik ben genoemd Meisje en Vrouw’, 500 gedichten over de vrouw uit de Nederlandstalige letterkunde, samengesteld door Christine D'haen, Uitg. Lannoo Tielt/Amsterdam.

Jules Welling


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jean-Marie Maes

  • Jules Welling

  • Joris Denoo

  • Carlos de Vriese

  • over Gaston van Camp

  • over Frans Fransaer