Yang. Jaargang 17(1981)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] F. Hollewege Koning zonder land III Opake wateren van de ijstijd, sta stil. Loodrecht graniet. Zullen wij vlezige bladeren omheen het zelf plooien, als een karmijnen pinguicula? Vlug verteerbare stikstof is onze aanwezigheid voor het Zijn. Omdat wij er middenin stonden... Maar blijf niet staan. Gehoorzaam de duistere gesprekken van het gijpende bloed, 's nachts, als de trage slaap komt. Als je dan heengaat, kies de streken waar kleurrijke volks- stammen het lot niet opzadelen. Alsof het een schonkig rij- dier was. Ga waar de ademhaling haar gebrek aan zuurstof vindt. De ontvolkte, rauwe gebieden. Te ruime kleren om het lijf der vrouwen; en tanig hun huid. Daar. Neem een prauw en roei de betoverende meren op. Het Tobameer, het Njassameer, het meer van Tanganika; of nog, donkerhuidige roeier, vaar ons in deze kano over het Titicacameer. Lood- recht graniet. En omdat wij er middenin stonden... Aarzelend rechtop. In het wrakke, wankele bootje. Wanneer spuwt de krater van ons innerlijk ook het pegmatiet van wanhoop uit? Dat zeldzaam mineraal, dof glanzend in de toe- vallige uithoeken van ons bestaan. Voorbij zijn wij dan misschien - of onvindbaar. Verloren in de generaties, de vele geslachten na ons. Het meetbare; en het onmeetbare; het wordt doorschuifeld door het Zijn. Pijlsnel voor het zwakke oog. De wanden van de verzonken meren: ze wijken steeds meer. En temidden van eeuwenoude erosie bevinden wij ons onvindbaar wit bloedlichaampje in de open ader van de aarde. Omdat wij er middenin stonden, waren wij veraf. Vorige Volgende