| |
| |
| |
| |
| |
| |
Dirk Van Hulle
Grondtroep
Over Orchis Militaris van Ivo Michiels
‘Wenn der Kummer naht, liegen west die Gärten der Seele’
(Das Lied von der Erde)
| |
[Met citaten uit: Hugo Claus, het verdriet van België]
1 Das Trinklied vom Jammer der Erde
Een kathedraal van een hoofdletter, een toonbeeld van symmetrie, trots, stabiel, arrogant, uitdagend in haar statigheid, met twee spitse torens en daartussen een diepe kloof: de M is het WTC van het alfabet. Het is ook de M van ‘Make no mistake.’ Over die dertiende letter van het alfabet schreef Ivo Michiels in Ondergronds bovengronds: Journal brut boek vijf (1991):
Tachtig procent van de namen die we bij Beckett weervinden, zijn namen die beginnen met de letter M, of met de letter W af en toe, wat ook een M is als je het blad omdraait of je hoofd ondersteboven legt, òf de letter M valt helemaal aan 't eind van de naam [] Murphy, Molloy, Moran, Malone / Watt, Willie, Winnie, Worm / Pim, Bom, Kram, Hamm [] / Macmann, Mahood, Mol, Mercier, Michiels etcetera (238)
De schrijver stelt zich voor als een personage van een buitenlandse collega. Op die manier is het werk van Ivo Michiels ingebed in dat van Samuel Beckett, ongeveer zoals het toneelstuk in het toneelstuk in Shakespeare's Hamlet. Maar dan wel in het Nederlands. Waarom wordt er wel eens denigrerend gesproken over vernieuwend Nederlands proza? Stelt het dan zo weinig voor? En als dat zo zou zijn, ligt dat dan aan het eventuele nadeel te schrijven in een taal die maar relatief weinig mensen spreken of heeft het te maken met intrinsieke kwaliteit? Om dat laatste te weerleggen volgens de proefondervindelijke methode waar experimenteel proza om lijkt te vragen, volstaat het Orchis militaris (1968) van Ivo Michiels in vertaling te lezen, vanuit Becketts perspectief.
Orchis militaris, waarin Michiels de relatie tussen geweld en schoonheid, ethiek en esthetiek onderzoekt, is het tweede boek uit zijn Alfa-cyclus. De tekst beloont de lezer al na een paar duizend woorden met een opmerkelijke bevinding op het gebied van de eenentwintigste pagina:
Es sollte nur eine Sprache geben, eine Sprache die uber die ganze Welt verbreitet ware Ja Frau Baronin Eine Sprache die über die ganze Welt verbreitet ware wurde den Frieden unter den Volkern fordern Ja Frau Baronin Eine Sprache und einen Gott Ja Frau Baronin Unsere Sprache Ja General (21)
prijs der letteren / paul de vree is medestichter van de filmproductiemaatschappij fugitive cinema / gestorven gaston burssens, richard minne en
| |
| |
Samuel Beckett las dit in 1969. Hij schreef meteen een briefje naar Günther Busch van uitgeverij Suhrkamp om hem te zeggen dat het jongste boek van Ivo Michiels ‘naar de taal het sterkste’ was dat hij dat jaar gelezen had. Die taal - ‘unsere Sprache’ - was die van de (geautoriseerde) Duitse vertaling door Georg Hermanowski. In het Nederlands luidt dezelfde passage:
Er zou maar één taal mogen zijn, één taal verspreid over de hele wereld Ja mevrouw de barones Eén taal verspreid over de hele wereld zou de vrede bevorderen onder de volkeren. Ja mevrouw de barones Eén taal en één God Ja mevrouw de barones. Onze taal Ja generaal (25)
Maar over de kwestie welke taal dat dan moet zijn, lijkt het pleit allang de facto beslecht:
There ought to be only one language, one language used over the whole world Yes, my lady baroness One language used over the whole world would promote peace among the nations. Yes, my lady baroness One language and one God Yes, my lady baroness Our language Yes, general.
(vent Adrienne Dixon, 1979: 92)
Taalimperialisme heeft de gekste uitwerkingen. De Taliban mogen zijn wie ze zijn, het is opmerkelijk dat ze hun vijand in diens eigen taal te woord staan, ook al is het om te zeggen dat ze niet op zijn eisen ingaan. Het is moeilijk aan te nemen dat dit een blijk is van beleefdheid tegenover de door hen zo verfoeide Amerikanen. Een doorgedreven taalscepsis lijkt hier eerder van toepassing, geen wantrouwen in de eigen taal maar in die van een ander, in die mate dat ze verkiezen om die taal - hoe gebrekkig ook - te spreken, liever dan hun woorden te laten vertalen door de vijand, op het gevaar af dat ze worden verdraaid.
Is taal een wapen? En als dat het geval is, hoe machtig is het? Net zoals wapens instrumenten zijn die de manier bepalen waarop mensen doden, bepaalt (beperkt en bevordert) de taal de manier waarop mensen denken over wat ze ervaren, beweert Keith Allan in Natural Language Semantics. De vanop zee afgevuurde Tomahawks van de Britten en de Amerikanen bepaalden de manier waarop ze casualties veroorzaakten in een stoffig land dat niet aan de zee grenst. Die manier heeft niets te maken met de manier waarop de Apachen op het oorlogspad gingen. Maar het woord is hetzelfde: strijd-bijl, het woord dat een Amerikaan nodig heeft om de kruisraket te begraven, to bury the tomahawk.
| |
2 Der Einsame im Herbst
Kort na de publicatie van Orchis militaris noemde Ivo Michiels zijn werk een ‘creative battle’. In een interview met Willem M. Roggeman legde hij uit ‘hoe de taal ook een uiting is van een conventionele maatschappelijke structuur, van ons “establishment”, en hoe elke poging om iets aan dit establishment te veranderen, om de muren van conventie waarbinnen wij leven te doorbreken, moet beginnen in de taal.’ (13) Hij was er van overtuigd dat de contestatie op het eind van jaren zestig met oude middelen werd gevoerd: ‘De contestatie-taal is nog altijd een conventie-taal en iedereen schijnt over het hoofd te zien dat de schrijver die bezig is in de stilte van zijn werkkamer en boeken schrijft die zogezegd hermetisch zijn en niet toegankelijk voor het grote publiek,
jan walravens // 1966 / paul de wispelaere publiceert de essaybundel het perzische tapijt / antifrancofone betogingen in leuven / in brussel verslaan
| |
| |
waarschijnlijk een veel groter en duurzamer “daad van constestatie” stelt.’ (13) Een generatie later lijken schrijvers hierover minder zeker. Der Einsame im Herbst 2001 mag in zijn werkkamer schrijven wat hij wil, in de ogen van de internationale wapenlobby heeft zijn tekstverwerker als wapen de doeltreffendheid van een folkloristische tomahawk.
Anderzijds, de kapers van de vliegtuigen die zich in de WTC-torens boorden hadden daar ook alleen maar een primitief wapen voor nodig. Terwijl Lockheed het grootste wapencontract aller tijden binnenhaalt om duizenden exemplaren van de geavanceerde Joint Strike Fighter te leveren, lijkt de literatuur tot niet veel meer in staat dan nu en dan eens een ‘low tech, high concept’ strike. Graa Boomsma wijst op het grote verschil tussen terroristen en romanschijvers, maar tegelijk omschrijft hij literatuur als een vorm van ‘terreur’: ‘woordkunst kan wel degelijk “terreur” uitoefenen op oude vormen en gedachten die uitlopen op dwang en dictatuur.’ (De Morgen, 10 oktober 2001: 33) Los van de vraag of dit het geval is, lijken de aanhalingstekens rond ‘terreur’ er al meteen een ongevaarlijke speelgoedversie van te maken. Literatuur mag dan het zwartwitte cowboy-&-indiaandenken nuanceren, het levert vaak niet veel meer op dan een uitdrukking van machteloosheid, zoals in Ivo Michiels' jongste boek, De mirakelen, Elizabeth, de mirakelen:
Aan zijn onbeweeglijkheid vastgeklonken te midden van de aan hem voorbijschuivende beelden van terreur, van honger en afslachting, beelden van verminkte kadavers en leprozen, van kreupelen en huilenden, te midden van de namen die inmiddels niet meer uit het geheugen waren weg te wissen - Mitrovica, Bambou-Mine, Kassala, Tananarive, Dili, Grozny, Gaza, Denan, Kiryat Shemoneh, of simpelweg Timor, Madagaskar, Texas, Soudan, Algerije, Noord-Ierland, Kosovo, Ethiopië, Peru, Zimbabwe, Sierra Leone, [..]
Een ander voorbijschuivend beeld is dat van de fanatieke Talibanleider die zijn tanden laat zien en de vijand waarschuwt dat hun jongeren bereid zijn met evenveel overtuiging te sterven als de Amerikaanse jongeren in leven willen blijven.
| |
3 Von der Jugend
Die doodsverachting heeft iets botanisch. Bloemen koppelen hun individuele ontplooiing aan volledige zelfoppoffering ter continuering van de soort. Het exhibitionisme waarmee ‘soldaatjes’ hun genitaliën ter kruisbestuiving tentoonspreiden, is meer dan machismo. Het verhaal van de orchis militaris is een tragisch conflict tussen veralgemeenbare overeenkomsten en individuele verschillen. Als gevolg van het Linnaeus-syndroom worden totaal verschillende exemplaren tot dezelfde soortnaam gereduceerd. Zo leverden miljoenen roze, paarse, lila, mauve en licht-purperen bloemen slag tegen de classificeringsdrang van Carl Linnaeus, tot ze in 1753 niettemin werden ingelijfd in de taxonomie van de Zweed. Sindsdien staan ze bekend onder de strijdlustige naam orchis militaris. De orchidee die haar naam aan Michiels' boek heeft gegeven, wordt ook wel ‘soldaatje’ genoemd omdat ze eruit ziet als een behaarde mannetjesmens met een helm op.
Deze soldaatjes worden nooit alleen aangetroffen. Ze vormen altijd een botanisch peloton, dat dan weer deel uitmaakt van grondtroepen die in zowat heel West-Europa op kalkrijke bodem gelegerd zijn. De ‘helm’
de rode duivels de franse ploeg met 2-1 / gestorven maurice roelants, urbain van de voorde en paul verbruggen // 1967 / eddy merckx wint het
| |
| |
van de orchis militaris heeft niets met mimicry te maken. Geen bloem haalt het in haar kroon om zich te vermommen als een infanterist om natuurlijke vijanden af te schrikken of insecten aan te trekken. Als er al sprake is van nabootsing dan eerder in de omgekeerde richting. De militairen die Ivo Michiels beschrijft, gedragen zich als orchissen: ‘hij zag de hele coupé in een eendere verstrengeling: de gezichten achter gezichten verdoken, de dijen opengemaakt, en hier en daar waren geslachten vrijgekomen, mangeslachten en vrouwgeslachten, naast zich en tegenover zich, zag geslachten als gezichten naar hem toegewend’ (Orchis militaris 12-13).
Als gevolg van hun dorst naar absolute schoonheid en de frustratie omdat die op aarde (hoe kalkrijk ook) niet haalbaar is, planten planten planten voort. Het effect is meer van hetzelfde, maar telkens net iets anders. Als het werk van Michiels een ‘daad van verzet’ is, zoals Cyriel Offermans het
‘Een tank rijdt er dwars door, door uwe prikkeldraad,’ zei Vlieghe. ‘Het moet niet eens een PZ zijn van de Duitsers.’
omschrijft (‘Herhaling,...’ 128), dan is dat in de eerste plaats een verzet tegen conventies, een generatieconflict dat al zo oud is als de literatuur zelf. Neem bijvoorbeeld, ’, de laatste paar eeuwen: Jonathan Swift liet de Battle of the Books tussen ‘Ancients’ and ‘Moderns’ uitvechten door respectievelijk een bij en een spin; terwijl de bij haar materiaal bijeenzoekt bij anderen, creëert de spin haar artefact uit eigen ingewanden. Vijftig jaar later ontketende Edward Young al een kleine Sturm und Drang in zijn ‘Conjectures on Original Composition’ (1759) door een pleidooi te houden voor het genie en de spontaan opwellende originaliteit. Hij koos voor botanische metaforen: ‘An Original may be said to be of a vegetable nature; it rises spontaneously from the vital root of Genius; it grows, it is not made: Imitations are often a sort of Manufacture wrought up by those Mechanics, Art, and Labour, out of pre-existent materials not their own.’ Maar anderhalve eeuw later waren het precies de ‘Moderns’ die Wordsworths ‘spontaneous overflow of powerful feelings’ indijkten. T.S. Eliot vroeg opnieuw aandacht voor het ‘métier’ van de poëzie en ook een prozaïst als Ivo Michiels wijst erop dat in zijn werk ‘ieder woord bewust gekozen en op zijn juiste plaats gezet’ is (interview met W. Roggeman 16). Tegelijk spreekt hij in hetzelfde interview over zijn ‘literair groeiproces’ (22). Temperament en vakmanschap sluiten elkaar dan ook niet uit volgens Michiels. Het is een botanische bijzonderheid dat het bovengrondse verzet tegen de zwaartekracht ondergronds is voorbereid. Wortels, bollen of rizomen hebben heel wat graafwerk om, volgens welke esthetische principes dan ook (en in het vegetarische besef dat de opwaartse intenties onvermijdelijk geotropische toegevingen
zullen moeten doen), de dorst naar een vorm van schoonheid te kunnen lessen.
| |
4 Von der Schönheit
De oorlog tegen het terrorisme werd al geësthetiseerd nog voor hij goed en wel was begonnen. America under attack luidde
wereldkampioenschap op de weg / dirk christiaens publiceert de dichtbundel atoll / paul snoek krijgt de staatsprijs voor vlaamse poezie voor de bundel
| |
| |
het nog terwijl CNN de beelden van de instortende WTC-torens met afgemeten tussenpozen herhaalde volgens een esthetisch principe dat sterke gelijkenissen vertoont met de bezwerende repetitiviteit die Ivo Michiels in verband met Orchis militaris als ‘litanievorming’ omschrijft (interview Roggeman 15). De ‘incantatiekracht van de experimentele prozaïst Michiels' (Buelens 564) lijkt volledig gerecupereerd in een niet aflatende beeldenritus waarmee zelfs de dood van duizenden mensen iets betoverends krijgt. Terwijl de WTC-torens op tv telkens opnieuw instortten, kon ook de Amerikaanse auteur Jonathan Franzen de gruwelijke esthetiek hiervan niet ontkennen: “Somewhere - you can be absolutely sure of this - the death artists who planned the attack were rejoicing over the terrible beauty of the towers” collapse.’ Nog geen maand na de ‘Apocalypse Now’ - frontpagina van De Morgen (12 september 2001), kort na de eerste aanvallen
‘Ola, manneke, maar het voetvolk moet er toch ook langs!’ ‘Het voetvolk,’ deed Vlieghe smalend.
op Afghanistan, prijkte op de bovenste helft van de voorpagina (DM, 9 oktober 2001) de spitse snuit van een straaljager, matglanzend in het zachte licht van de zon op de achtergrond, die zo welwillend was om de ochtendstond in exact hetzelfde goudgeel te hullen als het logo van De Morgen. Hetzelfde zonlicht schijnt in Orchis militaris op de laarzen van de soldaat terwijl die iemand met zijn geweerkolf een pijnlijke por tussen de schouderbladen geeft:
Een paar tellen lang gebeurde er niets en opnieuw kreeg hij de laarzen binnen zijn gezichtsveld, zwart en onbeweeglijk, glimmend in de vroege zon die door het geraamte van de overkapping het station bescheen (64)
Michiels laat aan zijn boek een motto van Marinetti voorafgaan: ‘De oorlog is mooi omdat hij een weiland met bloemen verrijkt met vlammende orchideeën - de mitrailleurs.’ Maar de militaire analogie loopt op een cruciaal punt mank: een plant is moeilijker te mobiliseren dan een Amerikaanse reservist. Die spanning tussen roerloosheid en mobilisatie drijft Michiels in Orchis militaris op tot het uiterste. ‘De ambivalente betekenis van Orchis militaris is op alle niveaus volstrekt. Dit is ook de reden waarom het de realistische, pamflettaire mogelijkheden van de zgn. geëngageerde kunst ver achter zich laat,’ aldus Paul De Wispelaere in NVT (januari 1970). De Wispelaere situeert het boek eerst in een brede context van twintigste-eeuwse kunststromingen. Daarvoor doet hij een beroep op Michel Seuphor, die een onderscheid maakt tussen twee kunsttypes, Le style et le cri, met enerzijds de formalistische kunstrichtingen waarin de stijl primeert (kubisme, constructivisme, geometrische abstractie,...) en anderzijds de kunst van de kreet (futurisme, dadaïsme, expressionisme,...). Uiteraard behoort het werk van Michiels tot de eerste soort, maar het gaat een dialoog aan met de tweede soort: ‘De kreet van vernietiging en geweld [Marinetti] wordt overgenomen en opgenomen in de rituele stijl van het boek, en daarin gegrepen en verstard tot een levenloos immobilisme.’ (de Wispelaere 79)
de zwarte muze / gestorven' herman teirlinck // 1968 / claude van den berghe debuteert met de ontmoetingen / de franstalige afdeling van de universiteit
| |
| |
Becketts fascinatie voor het boek van Michiels kan te maken hebben met zijn eigen preoccupatie met de roerloosheid. Michiels probeert de moderne mobilisatie te ontvluchten; Beckett probeert een toestand van immobiliteit te bereiken. Maar er is een verschil. Still, Sounds, Still 3 en Stirrings Still zijn stuk voor stuk pogingen van Beckett om een portret te schilderen alsof het een stilleven was, een nature morte. Uiteraard lukt dat niet, een mens kan niet stilzitten. Vooral zijn brein staat niet stil. Volgens Cyriel Offermans zou Becketts werk uitmonden ‘in een zwijgen, in een hopeloze Acte sans paroles’, waarop Michiels ‘het oeuvre van Beckett als het ware herschrijft’ (‘Herhaling,...’ 108) om aan dat zwijgen te ontkomen. Dat proces is typografisch weergegeven in de ‘o’ die de opsteller van het testament in Exit aan zichzelf vermaakt, dezelfde ‘o’ uit de daaropvolgende titel Samuel, o Samuel. Maar meteen ook het gat waardoor Michiels ontsnapt
Baekelandt pruimde, spuwde. ‘Wij hebben wrede dingen gezien en wij gaan nog veel wrede dingen zien.’
Het Verdriet van België, p. 162
aan de SOS-situatie waarin Beckett de literatuur heeft gebracht. Zo bekeken lijkt het werk van Beckett op het stilzwijgende doodshoofd van Yorick dat met zijn grijns enkel de ‘dupe van zijn expressie’ is, zoals Francis Ponge het omschreef. Alsof het late werk van Beckett de zielige, betreurenswaardige overblijfselen zijn van een man die ooit, ten tijde van Dream of Fair to Middling Women, een ‘fellow of infinite jest’ was. Voorgesteld als de man die het woord neemt na Becketts literaire ground zero, loopt Michiels het gevaar dat zijn werk als een ‘daad van verzet’ tegen Becketts ‘Fail better’ overkomt en onterecht vergeleken zou kunnen worden met de in (weliswaar onbedoeld) experimenteel proza geformuleerde oproep tot feilloosheid - ‘Make no mistake’ - van de nar van de Amerikaanse wapenindustrie, die zich in september 2001 opwierp als fellow of infinite justice.
Michiels zelf presenteert zich zoals gezegd niet als herschrijver van Becketts werk, maar als een van zijn personages. Dat lijkt niet meteen te stroken met wat Offermans ziet als Michiels' poging ‘om uiteindelijk te ontkomen aan de laatste, onacceptabele consequentie [van Becketts oeuvre]: het zwijgen’ (108). Mondt het werk van Beckett wel uit in zwijgen? Beckett was er zeker door gefascineerd, maar misschien vooral omdat het hem telkens weer tot spreken aanzette. Wat Beckett zijn leven lang bezighield was de onverklaarbare menselijke dwang om zich uit te drukken. De enige manier om die dwang te onderzoeken, is te proberen niets uit te drukken. Voor Michiels is de uitgangssituatie net omgekeerd. Zijn jongste boek bijvoorbeeld vertrekt vanuit een situatie van zwijgen en roerloosheid (Helmut Hopperman is getroffen door het locked-in syndroom; hij ontwaakt totaal verlamd uit een comateuze toestand), om langzaam een uitweg te vinden uit de sprakeloosheid. Het gevolg is dat de bladzijden met de meeste spanning de eerste zijn (‘de moeizame a/de moeizame b’), terwijl bij Beckett de spanning een oeuvre lang wordt opgedreven (‘Comment dire’). Het mondt niet uit in zwijgen,
leuven verhuist naar de andere kant van de taalgrens / frank bultinck schrijft aan zijn lief een postkaart ‘hoera! de regering is gevallen! / gerard
| |
| |
het stelt het uit en geeft er betekenis aan, zoals een muzikale rust pas veelzeggend wordt door de noten die eraan voorafgaan. Het zwijgen is een vorm van utopie, per definitie niet te bereiken, vooral niet door ernaar op zoek te gaan. Daardoor wordt het even onweerstaanbaar als de sigaret voor Oscar Wilde, ‘the perfect type of a perfect pleasure’ (‘It is exquisite, and it leaves one unsatisfied.’), even magnetiserend als de roerloosheid voor wie niet kan weerstaan aan de dwang ‘to go on, to go on talking that is’ (Beckett, CDW 145 ).
| |
5 Der Trunkene im Frühling
Het woord ‘on’ gaat in het werk van Samuel Beckett zijn gangen, niet noodzakelijk ergens heen, maar typografisch alvast in de tegenovergestelde richting van ‘no’.
HAMM. What's happening?
CLOV. Something is taking its course.
Die regels uit Becketts Endgame citeert Peter Sloterdijk als motto voor het laatste deel van zijn Eurotaoismus met als titel ‘Na de moderne tijd’. Het begint met ‘Het tijdperk van de epiloog’: ‘Postmoderne procesgevoelens zijn niet eigen aan mensen die van zichzelf geloven dat het historisch gezien met hen bergop gaat. Het zijn eerder de gevoelens van passanten op een roltrap waarop je automatisch vooruitgaat [.] als je de bewegingen op de roltrap met de idee van de vooruitgang wilt verbinden, dan zou dat op z'n zachtst gezegd een overinterpretatie zijn’ (Eurotaoismus 269). Door telkens opnieuw de laatste trends achter zich te laten, probeert de roltrapburger volgens Peter Sloterdijk in een zogenaamde Gegenwartsrausch (271-2) te raken, zat van heden, in een euforie van tegenwoordigheid.
Vooruitgang noemt hij ‘beweging ter meerdere beweging’: ‘om voortdurend als wezens van de vooruitgang werkzaam te zijn moeten we alle situaties overwinnen waarin de mens een in zijn beweging geremd, een in zichzelf stilgelegd, een onvrij, een deerniswekkend vastgelegd wezen is.’ (31) De moderne mens wil geen plant zijn. In dat opzicht is Ivo Michiels een moderne mens, zelfs een tikje militaris. Hij pleegt met zijn progressief proza naar eigen zeggen ‘geweld op de taal’ (12) en in zijn creatieve veldslag heeft hij het gemunt op het ‘establishment’. Elke poging om de conventionele maatschappelijke structuur te veranderen moet volgens hem beginnen in de taal. De romanvorm is achterhaald, ‘er dient, voor wie progressie niet opgeeft, naar een ander genre te worden overgestapt,’ schrijft hij in zijn inleiding bij C.C. Krijgelmans' Homunculi (9), in de overtuiging dat de ‘drang naar vormevolutie - niet te stuiten doordat evolutief denken inherent is aan creatief denken - niet anders kan dan de excessen verscherpen’ (8). Wie, zoals Michiels, progressie niet opgeeft, wordt gedreven door wat Sloterdijk de ‘categorische impuls van de moderne tijd’ (31) noemt. In een noot merkt hij op dat de categorische imperatief minder een ethische dan een kinetische stelling is: ‘hij zegt minder wat je moet doen dan wat je omver moet werpen om het te kunnen doen, namelijk alle omstandigheden die het kinetisch potentieel van de mens in de weg staan.’ (275) Zo gebruikt Michiels zijn ‘creatieve potenties’ (14) om de grenzen van het romangenre te verleggen en ‘om de muren van conventie waarbinnen wij leven te doorbreken’ (13). Als grote voorbeelden noemt
walschap krijgt de prijs voor de nederlandse letteren / paul de vree publiceert onder experimenteel vuur vademecum voor de vlaamse experimentele
| |
| |
Michiels Finnegans Wake van James Joyce en L'Innommable en Comment c'est van Samuel Beckett.
De invloed van die laatste twee werken op Orchis militaris is overduidelijk, vooral naar het einde toe, wanneer de deserterende soldaat op zijn buik voortkruipt en ‘aldus tot de aarde terugkeerde’ (103). Ook vormelijk vertoont het boek van Michiels enkele overeenkomsten met het werk van Beckett, waarbij met name het repetitieve karakter opvalt. Michiels schrikt er ook niet voor terug om zelfs in herhaling te vallen als hij dit aspect van zijn werk aan Willem Roggeman uitlegt: ‘Het boek zegt niet dat van leven tot doodgaan alles één ritus is, het boek zelf is een rituele aanwezigheid.’ (15) Later in het interview benadrukt hij dat nog eens: ‘een literaire tekst is geen kookboek. Een kookboek gaat over iets, een literaire tekst is.’ Michiels citeert hier bijna letterlijk wat Beckett veertig jaar tevoren over Finnegans Wake schreef - dat het is waar het over gaat (Disjecta 27).
Wat Michiels met het laatste werk van Joyce verbindt is het cyclische. Weinig werken zijn formeel zo gesloten als Finnegans Wake (1939), dat paradoxaal genoeg ook het schoolvoorbeeld is van wat Umberto Eco een open werk noemde. Drie jaar voor Camus zijn essay over het absurde schreef, dwong Joyce zijn lezers zijn zeventienjarige Sisyfusarbeid verder te zetten door hen al vanaf de eerste regels in te schakelen in de meest vicieuze cirkel uit de literatuurgeschiedenis. Joyce en Beckett hebben elk op hun manier een revolutionair oeuvre bijeengeschreven, een werk dat telkens opnieuw blijft rollen (re-volvere).
Daarin verschilt Michiels. Creatief denken is volgens hem ‘evolutief’, van e-volvere, uitrollen. Heel Orchis militaris is naar de desertie toe geschreven (‘Voor een heel klein beetje was hij al geen soldaat meer.’ [103]), en naar Exit, het volgende boek in de Alfa-cyclus. In botanische termen: het ‘soldaatje’ probeert te vluchten uit de geprocreëerde spanning tussen roerloosheid en voortgang, tussen opgelegde immobiliteit en kringloopbeweging. Michiels probeert in zijn werk uit deze mobilisatiecarrousel te stappen, maar terwijl hij inhoudelijk deserteert, vecht hij vormelijk in de voorhoede om steeds weer de laatste trends achter zich te laten en ergens te geraken waar hij nog niet is. In die zin lijkt er juist een enorme kloof te gapen tussen de vorm en de inhoud.
Misschien kan de tekst van Orchis militaris die ogenschijnlijke discrepantie opheffen en verduidelijken wat die desertie precies inhoudt:
... en dan was het ineens allemaal voorbij, het slaan en het luisteren naar het slaan en het toekijken zonder één beweging te maken en één woord te uiten, voorbij het huiveren en beducht zijn, het immobiel zijn, het niet zijn, het proberen niet te zijn, niet zichtbaar, niet iemand te zijn die hoorde en zag en dus wel degelijk present was, getuige was, plichtig was, met de ogen en de oren plichtig, daarmee (86)
Het fragment ‘niet iemand te zijn die hoorde en zag en dus wel degelijk present was’, luidt in de Engelse vertaling ‘not to be someone who heard and saw and who was therefore undeniably present’ (125). Terwijl het in het Nederlands en het Engels lukt om op z'n minst een situatie te bedenken waarin een persoon niet iemand is die present is, lijkt dat in de Duitse versie al moeilijker: ‘nicht jemand zu sein der hörte und sah und trotzdem gegenwärtig war’. Her-
poezie / gestorven' ernest claes // 1969 / inbeslagname van jef geeraerts' gangreen, waarmee hij de driejaarlijkse staatsprijs voor vlaams verhalend
| |
| |
manowski vertaalt ‘dus wel degelijk’ door ‘trotzdem’ (toch, niettemin). Terugvertaald levert dat iets op als: ‘niet iemand te zijn die hoorde en zag en toch present was’ waardoor de vertaler de indruk wekt dat er een tegenstelling bestaat tussen enerzijds horen en zien, en anderzijds present zijn, met andere woorden: dat wie ziet en hoort en meedraait in het systeem en er dus medeplichtig aan is, eigenlijk niet present is. Dat komt overeen met wat Sloterdijk ‘nog niet zijn’ noemt. Het drama van de moderne tijd is volgens Sloterdijk haar onstilbare honger naar toekomst, waardoor er geen plaats meer is voor presens: ‘Tussen het tot nu toe geldende nog-niet en het toekomstige niet-meer hebben wij, arme donders van de tussentijd, alleen maar het ongelukkige bewustzijn nooit in de goede tijd geleefd te hebben. Wij komen te laat voor het eerste paradijs en te vroeg voor het tweede.’ (333) Sloterdijks slottekst is daarom een ontwerp ‘voor een ontologie van het nog-zijn’: ‘In het nog-zijn waait de ware geest van de utopie die zich niet mag laten “verwezenlijken” zonder zichzelf verkeerd te begrijpen. Bevrijd van de drogbeelden van het bereiken blijkt de onvergelijkelijke niet-plek een pool van rust.’ (338)
Vreemd genoeg presenteert Sloterdijk zijn alternatief voor de Gegenwartsrausch in een roes van woorden. De laatste bladzijden van Eurotaoismus zijn duidelijk geschreven onder invloed van een flinke dosis anti-speed; popelend van onthaasting kunnen ze niet wachten om in de laatste zinnen in een onvervalst futurum simplex te orakelen over wat nog niet is: ‘Daarom zal een werkelijk kritische theorie, als die er eens zal zijn, gelijk zijn aan authentieke mystiek. [] Dan zal alleen nog de mystieke weg openliggen. Als kritiek van de weg leidt die naar waar we zijn.’ (343-4)
Becketts alternatief is nuchterder. De variant van Hermanowski kan fout zijn, maar Michiels heeft de vertaling wel geautoriseerd en het is op die vertaling dat Samuel Becketts blijk van waardering gebaseerd was. Dus onder meer op het dubbelzinnige ‘trotzdem’. Dit is precies het woord waarmee Geert Buelens heel concies Becketts houding tegenover de zinloosheid omschrijft, op basis van Worstward Ho: ‘“De leegte. Hoe proberen te zeggen? Hoe proberen te falen? Zonder proberen geen falen. Zeg slechts -” Waarna de stilte van het liggende streepje toch weer wordt doorbroken. Het heeft geen zin maar de zin loopt door. Nooit is het trotzdem van de moderne mens zo scherp in woorden uitgedrukt.’ (23)
Het trotzdem van Beckett lost het probleem van de absurditeit niet op, het is er enkel een kortstondig verzet tegen, een ongewapend verzetje. In zijn voorlaatste tekst, Stirrings Still, heeft Beckett het ‘nog zijn’ (‘still’) onderzocht in het spanningsveld tussen mobilisatie en roerloosheid. Het stuk eindigt met de verzuchting ‘Oh all to end’, maar hierop volgt nog de laatste tekst van Beckett, Comment dire, stampvol liggende streepjes. Ook de voorlaatste regel van Orchis militaris is naar een liggend streepje toe geschreven: ‘de woorden aldoor op de lippen -’. Dit korte moment van nog-zijn wordt meteen gevolgd door een dubbelepunt om de laatste woorden aan te kondigen.
| |
6 Der Abschied
In een dreunende parodie bekritiseert Mi-
proza heeft gewonnen / eddy merckx wint de ronde van frankrijk / marnix gijsen krijgt de grote staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan
| |
| |
chiels het geloof in het geweer, in ‘de laarzen die de zwakheid vertrappen’, in ‘de discipline die ons veiligste wapen is’, in ‘het offer dat ons strijdvaardig maakt’, in ‘de vrouw die gekomen is om te baren’, in ‘de man die uitgaat om te bevruchten’, in ‘de vrucht die een soldaat is voor de toekomst’: ‘Ik geloof in de toekomst die straalt voor ons. Ik geloof. Ik geloof in de toekomst die hoopt op ons. Ik geloof. Ik geloof in de toekomst die lacht op ons. Ik geloof’ (108)
Hierna is het des te ongelofelijker dat Michiels zijn eigen poëtica presenteert als een credo: ‘Finnegans Wake van Joyce is vast moeilijker toegankelijk dan zijn Ulysses [] Maar het is tegelijk duidelijk dat de invloed van Finnegans Wake op de hedendaagse en komende literatuur waarschijnlijk groter zal blijken dan de invloed van Ulysses, die op zichzelf al enorm is’ (18); ‘Geloof me, alleen nieuwe vormen zaaien werkelijk onrust.’ (21) ‘Ik geloof’ niet dat om het even welke literaire vormvernieuwing ooit echt onrust heeft gezaaid of zal zaaien. Wat Michiels heeft gezaaid is Orchis militaris, een prachtig boek, dat internationaal erkenning verdient en terecht in meerdere talen is vertaald. Een ‘daad van verzet’ is het zeker, maar de impact van literatuur is bescheiden en de vraag is wat haar verzet uithaalt. Neem bijvoorbeeld dit vormexperiment:
Waarschijnlijk was eeeds zijn hele hoofd met aarde overdekt en zat ook rijn hele uniform onder de aarde. Nu was hij voor zen heel klein beetje zeker al geen soldaat meer Een deserteur misschien?. (115)
De eerste letters van drie opeenvolgende regels zijn door elkaar gehaspeld. De zetter mag hier een modderig figuur slaan, maar met de juiste uitleg kun je net zo goed beweren dat hij ervoor gezorgd heeft dat dit geen kookboek is, dat de tekst hier is waar hij over gaat: de chaos waarin de geüniformeerde orde terecht is gekomen. Een ander voorbeeld:
En de hemel wist hoeveel er achter een woord kon schuilgaan dat niet was uitgesproken, hoeveel onveiligs er achter een woord kon schuilgaan, hoeveel dreiging, hoeveel list en leugen er achter kon schuilgaan, tenzij het vooral vertwijfeling verborg en vrees of gewoon voorzichtigheid zoals ook zijn woorden een en al voorzichtigheid waren, en omdat vaak nauwelijks was uit te maken of een woord het ene verborg ofwel het andere zei hij: ja generaal, zei: ja dokter, zei: ja mevrouw de barones, ja zuster, la meneer de directeur Hij zei: [l]a meneer de directeur. (23)
Als een opgestoken middelvinger is de ‘j’ in ‘ja meneer de directeur’ ondersteboven gedrukt. Dit zou een vlammend pleidooi kunnen opleveren voor vormvernieuwing of een prachtige theorie over alfabetisch verzet:
hier wordt de verst doorgedreven economie van de middelen gepaard aan de meest effectieve revolutie in de geschiedenis van de letteren, een typografisch equivalent van Bartleby's ‘I would prefer not to’ in het gelijknamige verhaal van Herman Melville, een simpele omwenteling in de vorm die de inhoud van het ‘ja meneer de directeur’ volledig ondermijnt, ...
Alleen gaat het hier meer dan waarschijnlijk niet om een daad van verzet, maar om een van de zetter. Gewoon een drukfoutje. Sinds het begin van de jaren zeventig (in de derde druk van Orchis militaris en in de gebundelde Alfa-cyclus) ziet de tekst er zo uit; maar in de eerste druk stonden alle letters netjes in het gelid, zoals de auteur graag had en
/ herman de coninck debuteert met de dichtbundel de lenige liefde en leonard nolens met orpheushanden / gestorven: rené gysen en stijn streuvels //
| |
| |
nu nog steeds zou willen dat ze stonden.
Misschien moet de literatuur het eerder hebben van effecten op lange termijn. Ivo Michiels gelooft dat het publiek ‘evolueert’: in 1970 stonden lezers opener voor vormvernieuwing dan vijf jaar eerder, omdat ze waren ‘opgegroeid in een alweer verder geëvolueerde maatschappelijke, technologische én artistieke context’ (18). Het is een mooie gedachte dat vormvernieuwing werkt als een sluipend tegengif waarvan de resultaten pas decennia later blijken. Maar wat latere lezers tot ‘évolués’ maakt, kan net zo goed een combinatie van recuperatie en verdovende gewenning zijn. In wat Sloterdijk ‘das Undsoweiter der braven Rolltreppe’ (274) noemt, stelt het ‘trotzdem’ van de literatuur wellicht niet meer voor dan een vertaalfout.
En toch. Misschien kan zelfs de vertaal- of de drukfout een vorm van beter falen zijn, een vorm van verzet tegen het ‘Make no mistake’ van het Westerse verbeteringsgesticht. In de overgangszone tussen mobilisatie en desertie veroorzaakt een kleine mismaaktheid een revolte in de zin die Camus daaraan gaf: ‘Het absurde is de allerlaatste gedachte van een ter dood veroordeelde die even voor zijn duizelingwekkende val ondanks alles een paar meter bij zich vandaan een schoenveter ziet liggen.’ (Sisyfus 68) Er is geen ontsnappen aan de tegenstrijdigheid tussen de menselijke nostalgie en de ontgoochelende wereld, maar precies in dat absurde spanningsveld, exact in het midden van Orchis militaris, ligt een sigarettenpeuk ‘als een niet te genaken grens tussen hier en de overkant’ (64) in een soort niemandsland tussen de gemobiliseerde soldaat en ‘het mannetje’ dat zich eerst niet durft te verroeren om hem op te rapen, en het uiteindelijk toch doet. Die beklijvende passage uit Orchis militaris is een stille, maar hardnekkige opstand tegen de omstandigheden waarin een mens leeft: ‘En samen met de por die toch nog kwam, zijn neus tegen het beton gedrukt en zijn lippen gedrukt in het stof en het stof brandend op zijn tong, in zijn borst, tegelijk daarmee begon het perron onder hem te trillen en nog liet hij niet af []’ (64). Terwijl de trein het station binnenrijdt en de soldatenlaarzen weghollen, houdt de man nog steeds de peuk stevig in zijn rechterhand vast. De peuk van Michiels is nog veel meer sigaret dan die van Oscar Wilde: het is een volmaakt voorbeeld van onvolmaaktheid, goed voor nog één trek, een niet te stillen trek.
Met dank aan Bert Bultinck voor de verwijzing naar Keith Allan en aan Filip Rogiers voor de volledige transcriptie van zijn interview met Ivo Michiels, gedeeltelijk verschenen in het tijdschrift Knack (13 december 2000) 112-117
_
allan, keith Natural Language Semantics Oxford Blackwell, 2001 |
beckett, samuel Disjecta |
beckett, samuel The Complete Dramatic Works [CDW] London Faber and Faber, 1986 |
beckett, samuel The Complete Short Prose 1929-1989 Ed S E Gontarski New York Grove Press, 1995 |
boomsma, graa ‘Wat terroristen winnen, verliezen romanschrijvers’ De Morgen (10 oktober 2001) 33 |
buelens, geert ‘Beter falen’ De Morgen Boeken (6 december 2000) 23 |
buelens, geert Van Ostaijen tot heden zijn invloed op de Vlaamse poézie Nijmegen Vantilt, Gent Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2001 |
camus, albert De myte van Sisyfus een essay over het absurde Vert Anton van Waarden Amsterdam De Bezige Bij, 1985 |
1970 / mark insingel publiceert de dichtbundel modellen / gestorven dirk de witte en roger van de velde / oprichting van de nederlandse cultuurraad,
| |
| |
franzen, Jonathan. ‘Comment’ in ‘The Talk of the Town’. The New Yorker (24 september 2001): 29. |
Joyce, James Finnegans Wake London' Faber and Faber, 1975 [1939]. |
michiels, Ivo. ‘Inleiding’ In C.C Krijgelmans, Homunculi Amsterdam: De Bezige Bij, 1967: 7-17. |
michiels, Ivo. Orchis militars. Amsterdam: De Bezige Bij, 1968 |
michiels, Ivo. Orchis militaris. Frankfurt am Main Suhrkamp, 1969. |
michiels, Ivo. Samuel, o Samuel Amsterdam: De Bezige Bij, 1973 |
michiels, Ivo Orchis militaris. Derde druk Amsterdam. De Bezige Bij, 1974. |
michiels, Ivo. Book Alpha and Orchis Militaris. Vert. Adrienne Dixon. Boson: G.K. Hall & Co., 1979. |
michiels, Ivo. De Alfa-cyclus Amsterdam: De Bezige Bij, 1980 |
michiels, Ivo. Ondergronds bovengronds: journal brut, boek vijf. Amsterdam. De Bezige Bij, 1991. |
michiels, Ivo De mirakelen, Elizabeth, de mirakelen. Amsterdam: De Bezige Bij, 2001 |
offermans, Cyrille. ‘Herhaling, onderbreking; Beckett, Michiels. Notities over techniek en kritiek’. Een letterwerker aan het woord Red Luk De Vos, e.a. Hasselt: Heideland-Orbis, 1980 99-128 |
offermans, Cyrille. ‘Beckett herschrijven’ over de Alfa-cyclus van Ivo Michiels' De kracht van het ongrijpbare: essays over literatuur en maatschappij Amsterdam: De Bezige Bij, 1983. |
offermans, Cyrille. ‘Onzuiverheid als credo: ontwikkelingen in het proza van Ivo Michiels’. Revolver 24/3 (januari 1998): 8-15. |
roggeman, Willem M. Interview met Ivo Michiels in Beroepsgeheim: gesprekken met schrijvers 's Gravenhage: Nijgh & van Ditmar, 1975: 9-24. |
sloterdijk, Peter Eurotaoismus. Zur Kritik der politischen Kinetik Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989. |
Swift, Jonathan. A Tale of a Tub and Other Works Oxford. Oxford University Press, 1986 |
wispelaere, Paul de ‘Lezen om te schrijven, schrijven om te leven 3/12: Bedenkingen na de lectuur van Orchis militaris van Ivo Michiels’. Nieuw Vlaams Tijdschrift 23/1 (januari 1970): 74-79. |
wordsworth, William. Preface to the Lyrical Ballads (1802). <http://www.english upenn.edu/~mgamer/Etexts/lbprose.html#preface> |
young, Edward. Conjectures on Original Composition (1759). <http://www.library.utoronto ca/utel/rp/criticism/conje_Il.html> |
bevoegd voor onder meer cultuur en onderwijs //
|
|