Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Yang. Jaargang 41 (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van Yang. Jaargang 41
Afbeelding van Yang. Jaargang 41Toon afbeelding van titelpagina van Yang. Jaargang 41

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Yang. Jaargang 41

(2005)– [tijdschrift] Yang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 290]
[p. 290]


illustratie

[pagina 291]
[p. 291]

[YANG 41ste jaargang nr. 3 - oktober 2005]

overhead / ovərhɛ:t/ (de; g.mv.) [Eng.] 1 beeldprojectie boven het hoofd van de betrokkene heen 2 (verzameln.) overheadkosten. overheadkosten (mv.) [van Eng. overhead], vaste kosten, kosten die niet voortvloeien uit de levering van bep. producten, bep. voorzieningen e.d., syn. overhead. (Van Dale)

Dienstmededeling

Iedereen consument? Allicht, maar dan toch evengoed, in geval u graag nog eens anders wordt aangesproken: iedereen producent! In Marx' definitie van productieve arbeid lijkt dat nochtans ook al geen conditie om onvoorwaardelijk naar uit te kijken. Productieve arbeid is arbeid die zich ‘in een product, of nauwkeuriger in een waar, realiseert’. Het is arbeid die altijd meerwaarde schept en ‘direct in het productieproces voor de waarderealisering van het kapitaal wordt geconsumeerd’. Structureel gezien wordt die productie dus altijd in zekere mate uitgebuit en gerecupereerd; na de uren had u waarschijnlijk iets gezelligers in gedachten. Onproductieve arbeid misschien? Marx geeft met plezier direct een voorbeeld uit de literaire sector: ‘Milton, de auteur van Paradise Lost, was een onproductief arbeider. De schrijver echter, die fabriekswerk voor zijn boekhandelaar levert, is wél een productief arbeider. Milton produceerde Paradise Lost zoals een zijderups zijde produceert, als werkzaamheid van zijn natuur. Hij verkocht het product later voor 5 pond en werd in dat opzicht warenhandelaar. Maar de Leipzigse literatuurproletariër die op commando van zijn boekhandelaar boeken, bv. compendia over politieke economie produceert, komt al in de buurt van een productief arbeider, voor zover zijn productie onder het kapitaal gerangschikt is en slechts voor de waarderealisering daarvan plaatsvindt.’

 

Het etiket dat de nijvere dichter hier krijgt opgeplakt gaat hem wel niet echt goed af. Zelfs al bracht Milton de vrucht van zijn arbeid maar voor een habbekrats in de openbaarheid, zijn tekst werd hoe dan ook product. En ook vóór de

[pagina 292]
[p. 292]

auteur verkoopt of publiceert, draagt hij onvermijdelijk bij aan het maatschappelijk kapitaal. Doordat hij zich voor zijn schrijverij de nodige boeken aanschaft, bijvoorbeeld, produceert hij werk voor het boekenvak. Alleen al door met vrienden en collega's over zijn bezigheden te praten, alleen al door als Milton door het leven te gaan, produceert hij in de publieke sfeer indrukken, gedachten, emoties en behoeftes die verder in het algehele productieproces voor de waarderealisering van kapitaal kunnen worden geconsumeerd. Leven is produceren, de totale productietijd is steeds langer dan de verloonde arbeidstijd (Paolo Virno) en il n'y a pas de hors-capital, ook niet voor werklozen, gepensioneerden en sans papiers. Onze democratische politici en economen zouden daar zo stilaan de consequenties van onder ogen kunnen zien. Zie bijvoorbeeld Dieter Lesages kritiek op de Belgische minister van Werk en Pensioenen in Vertoog over verzet: ‘Zijn notie van “actieve welvaartsstaat” gaat voorbij aan elke ontologische reflectie van de productiviteit. Tegenover de “actieve welvaartsstaat” zou een alternatieve notie als die van de “productieve welvaartsstaat” de sociale, affectieve en intellectuele productiviteit van zogenaamde niet-actieven kunnen honoreren [...] Het is niet zo belangrijk dat iedereen een job heeft, maar wel dat iedereen een productief leven heeft, waarvan de productiviteit door de politieke gemeenschappen waarvan men deel uitmaakt erkend en gehonoreerd wordt.’

 

Dit nummer opent met een door Piet Joostens samengesteld dossier waarin een negental auteurs zich in proza en essay buigen over de zin, plaats en waarde van arbeid en productie in het leven en de kunst, over de representatie van de werkvloer in literatuur en over de schrijver als werkmens. Inleider van dienst Friedrich Engels laat er in zijn soms ongewild grappige opstel over ‘De rol van arbeid in de menswording van de aap’ geen twijfel over bestaan: arbeid is ‘de voornaamste basisvoorwaarde van alle menselijk bestaan’, een bron van zijn waardoor de mensen zelfs op een punt kwamen ‘waar zij elkaar iets te zeggen hadden’.

Goed bezig dus, zolang we de gevolgen van alle productie voor maatschappij en natuur maar onder controle krijgen. Bertrand Russell protesteert tegen de intrinsieke deugdzaamheid van hard werk: ‘In een wereld waarin niemand gedwongen wordt meer dan vier uur te werken, kan iedereen zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid stillen en [zullen] jonge schrijvers de aandacht niet meer op zich hoeven te vestigen met het schrijven van sensatiebeluste flutromans om de economische onafhankelijkheid te bereiken die nodig is voor monumentale werken die, als de tijd eindelijk daar is, zullen uitblijven door hun gebrek aan smaak en vaardigheden.’

[pagina 293]
[p. 293]

De Belgisch-Amerikaanse schrijver Luc Sante, ooit ‘voorbestemd om in een fabriek te werken’, doet tot in de details het relaas van zijn wederwaardigheden als jobstudent in een kleine plastiekfabriek. Jan Baetens bespreekt Daewoo, een recente roman van François Bon die handelt over de sluiting van een aantal autofabrieken in Frans-Lotharingen. De auteur keert terug ‘naar de basis waaraan de representatie van arbeid in literatuur meestal aan voorbijgaat: de getuigenis.’ In zijn bewerking van het taalmateriaal tot een ‘absoluut literaire creatie’ (Baetens) presenteert Bon het schrijfproces uitdrukkelijk als een vorm van collectieve arbeid: ‘Net zoals de schrijver via zijn arbeid een standpunt inneemt tegen de uitholling van de arbeid in de (post)moderne samenleving, zo wordt van de lezer verwacht dat hij aan deze herwaardering en herontdekking van het werk participeert’.

In de volgende essays wordt nog meer ingezoomd op de schrijver als producent. Vertrekkend vanuit het nihil als fabrieksgeheim van de kunst en de metafoor van de schrijver/kunstenaar als arbeider, onderzoekt Dirk Van Hulle visies op het werk als fabriek bij uiteenlopende auteurs als Carlyle, Camus en Ponge. Sven Vitse herinnert aan de tijd waarin Daniël Robberechts en Jacq F. Vogelaar het literaire landschap in de Lage Landen wilden leren denken in termen van productie, producenten en productiemiddelen en vraagt zich af of een herwaardering van een materialistische literatuur en kritiek blijk zou geven van misplaatste nostalgie. Alvorens de Oostenrijkse schrijfster Lydia Mischkulnig de Firma zelve als grotesk personage enige sterke woorden in de mond legt, geven uitgeefredacteur Harold Polis en auteur Pol Hoste nog elk hun persoonlijke kijk op het boekenvak.

 

Buiten het dossier om bespreekt Marc Reugebrink Zij zijn niet van Jeremia, waarin uitgever en auteur Marc Kregting al eind 2004 zíjn persoonlijke visie op het boekenvak gaf. Voorts kunt u hier zelf aan het werk met opmerkelijke nieuwe poëzie van de Belgische Franstalige dichteres Gwenaëlle Stubbe, met een lang ‘anthologisch’ gedicht van de Roemeen Alexandru Muşina, met een redevoering over de wereld als prutswerk van Franzobel en met een verhaal van old time favorite Robert Walser, waarin niemand minder dan Heinrich von Kleist zijn beroep loopt te vervloeken. (‘Zijn hele ziel dorst naar lichamelijke inspanningen.’ ‘De zuster waagt het voorzichtig over het spoedig oppakken van een praktisch emplooi te spreken.’) Writer-in-residence Nick Swarth maakt serieus werk van het tweede deel van zijn Zinvol geweld.

Ten slotte, bij wijze van epiloog bij het dossier, formuleert Pol Hoste een aantal uitdagende standpunten over werkbeurzen voor schrijvers. In een volgend nummer hopen wij hierop een aantal reacties te publiceren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken