jeugdervaringen en -traumata achter zich -, en een tegen bepaalde schrijvers gerichte vijandigheid; daartussen in staat de man die zich afwijzend gedraagt tegenover alles wat met de literatuur, of de kunst in het al-gemeen, verband houdt, die b.v. meent, dat in ‘zijn tijd’ geen goede boeken meer geschreven kunnen worden, die daarom ook zelf geen boeken meer schrijft, doch alleen critieken, van een bepaalde allure. En nóg een tussenvorm: critici, die wraak nemen op de vrienden of medestanders van hun bêtes noires (zeer duidelijk bij ons bespeurbaar in de strijd tegen het tijdschrift Forum: Ter Braak, Du Perron en Greshoff durfde men niet aan; maar men koos een medewerker voor zijn schimpscheuten en slechte critieken.) De bijterige criticus treft men vaak onder de râtés, althans onder de teleurgestelden: als schrijver, musicus of schilder hebben zij niet bereikt wat zij hoopten: nu leggen zij er zich (meestal tevergeefs) op toe anderen hetzelfde lot te doen ondergaan.
Als derde, zich hierbij aansluitend type onderscheid ik de voorzichtig selecterende criticus, - de ‘ideale’ criticus in zekere zin, - die te koel en onpersoonlijk is om welwillend te heten, en te objectief om aan zijn wraakgevoel toe te geven. Bij de welwillende criticus voegt zich de bescheiden criticus, die niet goed ‘durft’, te zeer doordrongen als hij is van het enorm verantwoordelijke van de taak iets scheppends, iets nieuws, iets levends in het rijk des geestes te moeten beoordelen. Maar zodra deze lieden als criticus hun sporen verdiend menen te hebben, kunnen zij buitengewoon bijterig worden, - zij revancheren zich dan voor hun eigen bescheidenheid: óók een vorm van ressentiment, - die trouwens vaak weinig reden van bestaan had, daar zij, als alle bescheiden lieden, meestal over aanzienlijke capaciteiten beschikken.
De conventionele criticus, met ressentiment speciaal tegen alles wat nieuw is, vastgeroest in vooroordelen en gangbare opinies, is de schrik van alle avant-gardisten, vooral wanneer hij tevens tot het bijterige type behoort. Hier in Holland is dit type nogal verbreid; de vertegenwoordigers ervan zijn degelijk onderlegd, schrijven vaak een persoonlijke stijl, zweren bij Shakespeare of Vondel, of nog ouderen, en zijn volstrekt onuitstaanbaar.
De lichtzinnige criticus daarentegen is een beminnelijk man! Hij schrijft critische niemandalletjes, voor de vuist weg, zonder een spoor van verantwoordelijkheidsgevoel, en veelal met grote welwillendheid. Uit zijn critieken leert men hoofdzakelijk op welke manier de menselijke geest zich zo spoedig mogelijk van zijn impressies kan ontdoen. Veel Nederlandse critieken, tussen 1890 en 1910 geschreven, behoren hiertoe. Gecombineerd met bijterigheid geeft dit type vaak een uitnemende stijl, een zwierige elegantie te aanschouwen; gecombineerd bovendien met conventionaliteit wordt het tot iets volstrekt unieks: J.W.F. Werumeus Buning.
De zwaarmoedige criticus schrijft niet zozeer critieken als wel essays met een critische aanleiding (Thibaudet, Van Eyck). Vaak behoort hij tot het welwillende type, en begeeft zich in erudiete of diepzinnige uitweidingen om de ‘slechte’ critiek, die hij eigenlijk zou moeten schrijven, niet te hóe-