Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
Afbeelding van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11

(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

Een toonbeeld van gehoorzaamheid
Ripa en Vondels Jeptha of offerbelofte
Hans van Dael

Inleiding

In de kring van Joost van den Vondel moet het verschijnen van Pers' Ripa-vertaling, Iconologia of uytbeeldinghe des verstands (1644), van grote betekenis zijn geweest.Ga naar eind1. Het werk is opgedragen aan graveur, kunsthandelaar en agent aan het Zweedse hof, Michiel le Blon, met wie Vondel goed bevriend was. Uit de opdracht blijkt dat Le Blon Pers aanzette tot de vertaling en hem aanspoorde haar te voltooien.Ga naar eind2. De Duitse schilder Joachim von Sandrart, eveneens een vriend van Vondel en neef van Le Blon, putte rijkelijk uit de Iconologia bij de compositie van het titelblad van Vondels Verscheide gedichten, verschenen in hetzelfde jaar als Pers' Uytbeeldinghe. Omstreeks 1643 had Vondel gedichten geschreven bij Sandrarts verbeeldingen van de twaalf maanden van het jaar. Daarin ontleende de dichter -in het voetspoor van de schilder- veel aan Ripa.Ga naar eind3. De uitvoerige allegorische beschrijving van de god Pan in de opdracht bij Leeuwendalers (1647) gaat eveneens terug op de Uytbeeldinghe.Ga naar eind4. De adressaat van deze opdracht zal zich ermee vereerd gevoeld hebben: het was Le Blon, dezelfde die zo nauw betrokken was bij het karwei van Pers. Vondel had dan ook alle reden om zijn beginnende vakgenoten de Iconologia aan te bevelen als bron van ‘geestige vonden, om het werck levendigh uit te drucken, en rijckelijck te bekleeden’, in de Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste (1650)Ga naar eind5..

Bij het schrijven van Jeptha of offerbelofte (1659) heeft Vondel opnieuw de aankomende poëten voor ogen. Het stuk moest hen dienen tot modeltragedie.Ga naar eind6. Zoals bekend, vormt Jeptha een dramatisering van het oudtestamentische boek Rechters, 11, 29-40, waarin de legeraanvoerder Jefta God zweert, het eerste wezen dat hem bij thuiskomst tegemoet treedt te zullen offeren, wanneer hij zijn vijanden zal overwinnen. Tot zijn ontzetting betreft het dan zijn dochter. Hoewel Vondel bij de uitvoerige uiteenzetting van zijn poëticale uitgangspunten in het ‘Berecht’ Ripa niet noemt, blijkt diens boek nog steeds van belang voor de dichter. Met het optreden van Ifis, de dochter van de titelheld, komt een voorstelling van Ripa in beeld. Hoe dat gebeurt en wat de consequenties ervan zijn voor de interpretatie van het betreffende personage en het stuk, vormt het onderwerp van mijn bijdrage. Om tot een juiste evaluatie van Ifis te komen, moet ik eerst aandacht besteden aan haar functie als prefiguratie van Christus en aan haar verhouding tot Filopaie, haar moeder.

Is Ifis een prefiguratie van Christus?

In het opdrachtvers aan Anna van Hooren trekt Vondel een parallel tussen Ifis en Christus. Deze parallel wordt volgens W.A.P. Smit nergens in het stuk uitgewerkt.Ga naar eind7. Ifis kan, nog steeds volgens Smit, alleen gezien worden als een prototype van

[pagina 90]
[p. 90]

Christus als ze, zoals in de opdracht, geïsoleerd beschouwd wordt. In het stuk is haar offer immers verbonden aan de zonde van Jeptha, met zijn roekeloze eed en eigengereidheid in religiosis. Hoewel Ifis geen blaam treft, is haar offer daardoor goddeloos en kan het niet opgevat worden als een voorafspiegeling van het offer van Christus.

Toch moet Ifis, ook in het stuk, volgens mij gezien worden als een prototype, een prefiguratie van Christus. De parallel uit de opdracht is wel degelijk uitgewerkt in het drama, en wel in de vorm van twee metaforen. We treffen ze aan wanneer Ifis voor de eerste maal ten tonele verschijnt, aan het einde van het eerste bedrijf. De rei presenteert haar met de eerste metafoor: ‘Hier is het offerlam’ (r. 404).Ga naar eind8. Het opdrachtgedicht leert de betekenis van het emblematische beeld ‘offerlam’:

 
... zoo verbeelde ons Abels lam,
 
Verteert op 't eerste altaer in smoock, en vieren,
 
d'Onnozelheit, die 't kruishout op zich nam.
 
(Opdrachtvers, r. 6-8)

Na haar aankondiging door de rei, verwoordt Ifis de tweede metafoor:

 
De roos van Jericho gaet open,
 
In 't opgaen van de morgenstont.
 
Zij heeft den koelen dauw gezopen.
 
Het manne viel haer in den mont:
 
(r. 405-408)

De roos van Jericho of Anastatica Hierochuntica (wederopstandelinge van Jericho) is een plant waarvan de bloemknop indroogt om na bevochtiging weer op te zwellen. Met deze eigenschappen kan de bloem dienen als een beeld voor de verlosser die herrijst uit de offerdood.Ga naar eind9. Die analogie lijkt ondersteund te worden door het woord ‘dauw’. In de emblematiek kan de dauw een zinnebeeld zijn van goddelijke genade.Ga naar eind10. Ifis zegt verder haar offer te brengen ‘Naer vaders eisch,...,/ Den vaderlande en 't volck ten zegen,/Ten prijs van Godt,...’ (r. 412-414). Deze motivering stemt overeen met die van Christus.

De parallel tussen Ifis en Christus wordt uitgewerkt op een opvallende plaats, namelijk na de rei van het eerste bedrijf. Het is de enige keer dat na een afsluitende rei een personage het woord neemt. Het lijkt erop dat Vondel op deze manier de parallel heeft willen benadrukken.

Ik wijs er in dit verband nog op, dat Ifis in de rei van het vierde bedrijf uitvoerig vergeleken wordt met Isaäk, die -zo lezen we in het opdrachtvers- op zijn beurt een prefiguratie van Christus vormt.

Ifis' offerbereidheid vloeit voort uit twee deugden die haar uitermate geschikt maken als voorafbeelding van Christus: haar onthechtheid aan het aardse en haar absolute gehoorzaamheid. Door deze eigenschappen fungeert ze als een repoussoir waartegen de tekortkomingen van Filopaie en Jeptha zich scherp aftekenen.

Ifis en Filopaie

Door haar onthechtheid contrasteert Ifis met haar moeder, Filopaie. In het eerste

[pagina 91]
[p. 91]

bedrijf leren we deze kennen als iemand die buitensporig reageert op de wisselingen van het lot en die zich niet ontvankelijk toont voor wijze raad tot matiging.Ga naar eind11. Zij hecht te zeer aan het aardse geluk, dat ze vooral verwezenlijkt wil zien in een huwelijk van Ifis met een groot vorst. Ifis verlangt eveneens naar een huwelijk, maar dan in overdrachtelijke en geestelijk zin: de mystieke eenwording met God. Deze wordt vele malen aangeduid met huwelijksmetaforen. De peripeteia, die zich voltrekt met Ifis' dood, krijgt door deze discrepantie één van de eigenschappen die de omslag in de gebeurtenissen volgens de Aristotelische poetica dienen te kenmerken, namelijk die van de ironie.Ga naar eind12. Met de dood van Ifis is het huwelijk in figuurlijke zin voltrokken, maar de verwachting van Filopaie voorgoed de bodem ingeslagen. Waar Ifis slaagt, moet Filopaie noodzakelijkerwijs falen. Met smart en sarcasme geeft Filopaie in het vijfde bedrijf uiting aan haar teleurstelling.Ga naar eind13. In de uitwerking van het huwelijksmotief komt de tegenstelling tussen de onthechtheid van de dochter en de afhankelijkheid van aards geluk van de moeder sterk tot uitdrukking.

Ifis als ‘Obedienza’ of ‘Gehoorsaemheyt’

Vondel presenteert Ifis in het opdrachtvers als een exempel van gehoorzaamheid: ‘Gehoorzaem komtze aldus in hooge brozen/Ten heiligen tooneele, en outer treên.’ (r. 29-30) en zij moet in die hoedanigheid dienen ‘tot een' spiegel van de jeught’ (r. 42). In het ‘Berecht’ noemt de dichter gehoorzaamheid als een kenmerkende eigenschap van de jeugd, de leeftijdsfase die Ifis in het stuk vertegenwoordigt.Ga naar eind14. In het drama wordt voortdurend gedemonstreerd dat zij op voorbeeldige wijze beschikt over deze eigenschap.

Het sterkst gebeurt dat in het vierde bedrijf. De gebeurtenissen vinden hier hun climax. Alle voorbereidingen voor het offer zijn getroffen. Onder begeleiding van de hofpriester en haar vader gaat Ifis naar het altaar. Jeptha is overstelpt door schuldbesef en wanhoop, de krankzinnigheid nabij. Maar Ifis verlangt naar de dood, die haar de hemelse onsterfelijkheid zal brengen. Zij heeft al het aardse achter zich gelaten en in volkomen vrede en rust ondergaat zij alles. In dat stadium van onthechtheid ontstijgt het personage Ifis aan zichzelf en neemt het de gestalte aan van een allegorie, en wel die van Obedienza of Gehoorsaemheyt, zoals die in Ripa/Pers wordt beschreven:

Een Vrouwe in 't wit gekleet, die al gaende, in den Hemel een blinckende straele siet, draegende dese Vrouwe een kruys op haere schouderen.Ga naar eind15.

De drie iconografische motieven uit deze beschrijving verbindt Vondel in dit bedrijf met Ifis.

Het witte gewaad is al eerder genoemd in het derde bedrijf, als onderdeel van de bruidstooi waarin Ifis gekleed gaat voor haar offer: ‘... in 't sneeuw gespreit/Van 't onderkleet der maeght,...’ (r. 1257-1258). In het vierde bedrijf is de kleur wit geïmpliceerd in Jeptha's uitroep: ‘Hoe kan dees hant dien blancken hals doorhouwen,/Dat zuiver sneeuw?’ (r. 1495-1496). Bij Ripa zijn kleuren altijd betekenisdragers en bij een picturalistische dichter als Vondel mogen we dat mijns inziens ook veronderstellen.Ga naar eind16. Ripa associeert wit in zijn Obedienza-beschrijving met het ‘suyver wesen van alle besmettingen’, de onschuld van de gehoorzaamheid.

[pagina 92]
[p. 92]

Het tweede iconografische motief, de straal uit de hemel die waargenomen wordt door Gehoorsaemheyt, duidt in Ripa/Pers op de ‘hope van onsterfelijcke belooningen, die haeren weg versekeren, en haer lijdsaem maecken om de gewichtigheyt van den last des Wets te dragen’. Het vierde bedrijf opent met het psalmbeeld van het opgejaagde hert dat verlangt naar de koele bron, waarmee Ifis haar Godsen eeuwigheidsverlangen tot uiting brengt. Dat juist dat verlangen haar de kracht geeft haar lot lijdzaam te ondergaan wordt vaak en indringend uitgesproken door haarzelf en de hofpriester. Deze laatste brengt in zijn zegen voor het offer de tweede component van de onschuldallegorie in verband met Ifis:

 
Godts aenschijn strael' genadigh van om hoogh
 
U toe, en schijn' door dezen regenboogh
 
Van traenen uit den hemel op u neder.
 
(r. 1609-1611)

Het kruis dat Gehoorsaemheyt op haar schouders draagt verbeeldt ‘de last des Wets..., die voor de sinnen swaer valt, maer die haer [= Gehoorsaemheyt] nochtans eedel maecken.’ Dit derde iconografische motief kon in het oudtestamentische verhaal moeilijk op directe wijze in verband gebracht worden met Ifis. Vondel associeert het met zijn personage langs twee omwegen.

De eerste omweg is die van de Isaäk-Ifisparallel, die ingezet in het opdrachtvers haar voltooiïng krijgt in de rei van het vierde bedrijf. Isaäk droeg de takkenbos voor zijn eigen offer. Daarmee vormt hij in de christelijke beeldtraditie een voorafbeelding van Jezus' kruisdraging.Ga naar eind17. Aan die traditie refereert de dichter door middel van ‘Aldus' in regel 9 van het opdrachtvers:... /d'Onnozelheit, die 't kruishout op zich nam/Aldus verbeelde ons Isack, offerreede/...’ (r. 8-9). Ifis is nauw verbonden met Isaäk en vormt evenals hij een prefiguratie van Christus. Op deze wijze is het motief van de kruisdraging met haar geassocieerd.

De tweede manier waarop het motief in verband staat met Ifis vloeit voort uit een ontwikkeling van dit personage, die de hiervoor behandelde deugd van de onthechtheid en die van de gehoorzaamheid betreft.

In het tweede bedrijf hoort Ifis dat Jeptha haar moeder met een list weggelokt heeft, om zo te voorkomen dat deze het offer verhindert. Het besef geen afscheid te kunnen nemen van haar moeder maakt Ifis opstandig: ‘Ick sterf niet, eer ick moeder zie, en spreeck.’ (r. 465). Er is in deze scène een spanning tussen wat Ifis beschouwt als haar recht en haar plicht, tussen de eis van een laatste ontmoeting met Filopaie en gehoorzaamheid aan haar vader. Als de hofmeester haar ertoe wil overhalen te blijven en haar vader te verzoeken een afscheid toe te staan, blijkt dit duidelijk. Ifis:

 
Verzoeck staet vry, het weigeren aen hem.
 
Ick hoor zijn spraeck, gelijck een engels stem.
 
Als vader spreeckt, wat heeft een kint te zeggen?
 
'k Wil voor hem op mijn aenzicht nederleggen,
 
En schroom geen doot, maer ongehoorzaemheit.
 
(501-505)

maar verderop in deze claus: ‘'k Gebruick mijn recht, hoef niemant dit te vergen./Genooten, volghtme al weder naer de bergen.’ (r. 511-512). De hofmeester

[pagina 93]
[p. 93]

weet haar uiteindelijk, gesteund door de rei der maagden, over te halen om de komst van haar vader af te wachten. Wanneer Ifis Jeptha dan ontmoet, bemoedigt en troost zij hem en geeft ze uitdrukking aan haar offerbereidheid. Zonder haar wens uit te spreken zegt ze nog een verzoek te hebben. Jeptha reageert er niet op; de hofmeester zegt dat Jeptha haar niet zal weigeren wat billijk is. Van een beroep op enig recht door Ifis is nu geen sprake meer.

In de laatste scène van het derde bedrijf, vraagt de rei aan de hofmeester voorspraak voor Ifis' verzoek. De hofmeester heeft haar wens al overgebracht, maar Jeptha willigt deze niet in, om zo een verschrikkelijk tafereel met Filopaie, dat het voltrekken van het offer in gevaar zou kunnen brengen, te voorkomen. Twee zaken zijn hier opmerkelijk. Het is niet langer Ifis die zich beijvert om haar moeder nog een laatste keer te zien, maar het zijn haar vriendinnen. Voorts lijkt ze zich er bij neergelegd te hebben dat ze geen afscheid kan nemen.Ga naar eind18.

Dat dit laatste het geval is, blijkt duidelijk in het vierde bedrijf: Ifis onthechtheid aan het aardse is onvoorwaardelijk en volledig. Zij voegt haar vader toe:

 
Nu kerm, nu klaegh niet meer.
 
Gy waert dus lang mijn vader, mijn behoeder:
 
Nu ken ick Godt: geen vader, geene moeder
 
Heeft langer deel aen Ifis, als voorheen:
 
Die naem heeft uit. De Godheid is alleen
 
Mijn vader, en mijn moeder beide t' zamen.
 
(r. 1550-1555)

Deze staat van volledige onthechting vormt volgens mij een allusie op Mattheüs 10, 37: ‘Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig; wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.’Ga naar eind19. Dat wordt in vers 38 vervolgd met: ‘En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.’ Het iconografische motief van Gehoorsaemheyt die het kruis op haar schouders draagt is zo op indirecte wijze gerealiseerd, aan het einde van een ontwikkeling die de hoofddeugden van Ifis betreft. De allusie is verbonden met de Isaäkparallel:

 
Mijn hart gevoelt alreede een nieuwe kracht,
 
Als Isack, die getroost den slagh verwacht,
 
De weerelt voor zijn sterven afgestorven.
 
(r. 1565-1567)

De kleur wit, het zien van de straal uit de hemel en het dragen van het kruis staan in het vierde bedrijf in verband met Ifis. Zij neemt de gestalte aan van Ripa's Obedienza. De rei sluit daarbij aan: ‘Laat gehoorzaemheit/Toonen haer vermogen/In dees maeght,...’ (1615-1617). ‘Toonen’ duidt mogelijk op de iconografische aspecten van het personage. Net als in het opdrachtvers wordt Ifis gepresenteerd als ‘spiegel voor de jeught’ (r. 1631) en als toonbeeld van gehoorzaamheid (‘O gehoorzaem teken!’ (r. 1682)). In de tweede tegenzang herhaalt Vondel het gegeven uit het opdrachtvers, dat Ifis haar voorloper Isaäk overtreft: zij wordt werkelijk geofferd, in tegenstelling tot Isaäk.

[pagina 94]
[p. 94]

Ifis en Jeptha

De voorbeeldige gehoorzaamheid van Ifis vormt een contrast met de religieuze eigengerechtigheid van Jeptha. Toch beschouwt Jeptha zichzelf als gehoorzaam, wanneer hij het offer verdedigt ten overstaan van wetgeleerde en priester. Zoals Ifis haar gedrag afmeet aan dat van Isaäk, neemt Jeptha Abraham tot richtsnoer: op instigatie van God was deze ‘willigh, en bereit/ Om Isack met zijn blanck geweer te treffen (r. 1046-1047). Ifis' offerdood ziet hij als een bewijs van zijn gehoorzaamheid. Maar dat Jeptha zich beroept op Abrahams situatie berust op een onjuist inzicht, wat blijkt als Gods reddend ingrijpen uitblijft. De parallel Jeptha-Abraham is niet valide, in tegenstelling tot die van Ifis-Isaäk: haar gehoorzaamheid overtreft die van Isaäk zelfs; Jeptha maakt ten onrechte aanspraak op deze deugd.Ga naar eind20.

De aard van Jeptha's ongehoorzaamheid wordt duidelijk wanneer de hofpriester en de wetgeleerde hem proberen te bewegen zich te richten naar de wet en het leergezag van de aartspriester. Jeptha wenst slechts af te gaan op zijn geweten. Met de pogingen Jeptha over te halen om zich te onderwerpen aan het priestergezag en diens vasthouden aan de ingevingen van het eigen geweten lijkt Vondel een katholiek principe af te zetten tegen een protestants. Dat wordt onderstreept door Jeptha's uitspraak: ‘Godt is mijn burgh, en vaste toeverlaet’ (r.1138).Ga naar eind21. Waarschijnlijk vormt deze regel een allusie op het programmatische Lutherlied.

Ifis gehoorzaamt aan het gezag van God, vader en hofpriester. Pas na de zegen van de laatste gaat ze ten offer. Haar gehoorzaamheid is in overeenstemming met de katholieke opvatting van deze deugd. Sommige onderdelen van de bruidstooi waarin ze zich kleedt voor het offer lijken deze interpretatie te bevestigen omdat ze mogelijk refereren aan de katholieke kerk: ‘Het opperste gewaet, vol zonnestraelen/In purper en doorgloeit van 't zonneroot’ (r. 1260-1261) komt overeen met ‘Het purper in 't gout’ waarin Ripa/Pers de allegorie van Roma Santa kleden.Ga naar eind22. Het duidt op de overwinning van het heilige Rome door het bloed van de martelaren. Ifis' kroon is ‘... met dry transsen/In top, gelijck een myter opgehaelt’ (r. 1268-1269), als de pauselijke tiara, die contrareformatorische afbeeldingen van de triomferende kerk op het hoofd konden dragen.Ga naar eind23. De zonnestralen duiden misschien op Ifis als prefiguratie van Christus, het licht van de wereld.Ga naar eind24.

Conclusie

Ifis vormt een prefiguratie van Christus. In haar demonstreert de dichter twee essentiële christelijke deugden -onthechtheid en gehoorzaamheid- op exemplarische wijze. Daarmee biedt het personage het publiek een maatstaf, waaraan het Filopaie en Jeptha kan toetsen: de eerste gaat bijna ten onder aan haar te sterke gehechtheid aan aards geluk; de titelheld begaat een enorme misstap door zijn religieuze eigengerechtigheid en ongehoorzaamheid. Om Ifis tot een toonbeeld van gehoorzaamheid te maken, deed Vondel een beroep op de Iconologia van Ripa. Ifis dient in haar gedaante van gehoorzaamheidsallegorie ter instructie van een algemene norm, geheel in overeenstemming met de functie die zeventiende-eeuwse kunstenaars gaven aan zinnebeeldige voorstellingen als die in de verzameling van Ripa.

eind1.
Graag bedank ik Arie Jan Gelderblom voor de inspirerende gesprekken over Jeptha en de stimulans die ik zijnerzijds ondervond bij het onderzoek voor deze bijdrage.
eind2.
C. Ripa. Iconologia of uytbeeldinghe des verstands. Vert. D.P. Pers. (Amsterdam 1644). Ed. J. Becker. Soest 1971, blad 2 vo.
eind3.
Over Vondels vriendenkring ten tijde van het verschijnen van Pers' vertaling, over het titelblad van Verscheide gedichten en over Ripa's invloed op Vondels gedichten over de maanden: K. Porteman. Joachim von Sandrart Joost van den Vondel Caspar Barlaeus. De maanden van het jaar. Wommelgem 1987, de inleiding. Zie verder: H. de la Fontaine Verwey. ‘Michel le Blon, graveur, kunsthandelaar, diplomaat’. In: Uit de wereld van het boek II. Drukkers, liefhebbers en piraten in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1976, p. 103-128; K.E. Steneberg. ‘Le Blon, Quellinus, Millich and the Swedish Court “Parnassus”’. In: M. von Platen. Queen Christina of Sweden. Documents and studies. Stockholm 1966, p. 332-364.
eind4.
De werken van Vondel. Ed. J.F.M. Sterck e.a.. 10 delen en reg.. Amsterdam 1927-1940. (WB-ed.). De Pan-beschrijving staat in deel 5, p. 265-266. De Pan-beschrijving bij Ripa/Pers: p. 600-601.
eind5.
J. van den Vondel. Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. Ed. Werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht 1977, p. 47-48, r. 118-120.
eind6.
WB-ed.. dl. 8, p. 773-774, r. 21-27.

eind7.
W.A.P. Smit. Van Pascha tot Noah. Een verkenning van Vondels drama's naar continuïteit en ontwikkeling in hun grondmotief en structuur. Dl. II. Zwolle 1959, p. 309-310.
eind8.
Alle citaten uit Jeptha of offerbelofte zijn afkomstig uit de WB-editie, dl. 8, p. 771-850.
eind9.
Ik beschouw deze beelden als poëtische emblemen. Voor de definiëring van dit soort beelden sluit ik aan bij K. Porteman:
Men noemt het beeldgebruik emblematisch wanneer het beeld uitgaat van visuele en concrete voorstellingen, genomen uit de sfeer van de feitelijke of feitelijk mogelijke realiteit, waarin een univalente of objectieve betekenis wordt onthuld. (K. Porteman. Inleiding tot de Nederlandse emblemataliteratuur. Groningen 1977, p. 153).
Voor de bijzondere betekenis van dit soort beelden, verwijs ik naar A. Schöne. Emblematik und Drama im Zeitalter des Barock. München 1964 en P. Daly. ‘The poetic emblem’. In: Neophilologus 54 (1970), p. 381-397.
eind10.
A. Henkel en A. Schöne. Emblemata. Handbuch zur Sinnbildkunst des XVI. und XVII. Jahrhunderts. Stuttgart 19783, kolom 732-733. De emblematische betekenis van ‘dauw’ wordt bevestigd door de metafoor die erop volgt (‘Het manne viel haar in den mond:’ (r. 408)): het manna is het hemelbrood dat in Exodus 16 de Joden tot voedsel strekt. Het vormt een teken van goddelijke genade.

eind11.
Zie de eerste scène van het eerste bedrijf. WB-ed., p. 781-786.
eind12.
De beide andere eigenschappen zijn de onvermijdelijkheid van de ommekeer en het plotselinge intreden ervan.
eind13.
Is dat niet bly zijn dochter uitbesteden?
 
Ter bruiloft gaen?
 
(r. 1871-1872)
en verderop:
 
Is dit een eenigh kint besteden!
 
Is dit den blijden bruiloftsdans
 
enheffen, u in purper kleeden,
 
En kroonen op den vorstentroon,
 
In eenen drang van alle menschen!
 
(r. 1938-1942)

eind14.
WB-ed., p. 776, r. 86-93.
eind15.
Ed. Becker, p. 142.
eind16.
Zie hierover Porteman, 1987, p. 63.
eind17.
J.J.M. Timmers. Christelijke symboliek en iconografie. Houten 19938, p. 86.
eind18.
Zie WB-ed., p. 827, r. 1294-1298.
eind19.
Geciteerd uit De bijbel uit de grondtekst vertaald. Boxtel 1981. (Willibrordvertaling).
eind20.
Ik beschouw Jeptha als een figura van Abraham en Ifis als een figura van Isaäk. Zie voor de figurale duiding van personages in het drama van Vondel M. Scholz-Heerspink. ‘Vondels Gijsbrecht van Aemstel as emblematic en figural drama’. In: Spektator 4 (1974-75), p. 570-581.
eind21.
In verband met deze interpretatie: Smit, 1959, p. 357-361.
eind22.
Ed. Becker, p. 237.
eind23.
G. Schiller. Ikonographie der christlichen Kunst. Gütersloh 1976. Dl. 4,1, p. 111. Zie voor een afbeelding illustratie 34 in A. Mayer. Das Bild der Kirche. Hauptmotive der Ekklesia im Wandel der abendländischen Kunst. Regensburg 1962. Zie in dit boek verder p. 60-61.
eind24.
Timmers, 1993, p. 39.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • over Jeptha of Offerbelofte


auteurs

  • Hans van Dael