Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20 (2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
Afbeelding van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20

(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 299]
[p. 299]

Een deftige diplomaat en een malende meester
Een verloren gewaand gedicht van Constantijn Huygens teruggevondenGa naar voetnoot⋆
Jan Bloemendal

Lieven Willemsz van Coppenol (1598-na 1667) was een bijzonder mens. Hij was de zoon van een Frans schoolmeester in Haarlem die om zijn doopsgezind geloof uit Vlaanderen naar de noordelijke provincies was gevlucht.Ga naar voetnoot1 Zelf werd hij hoofd van de Franse school in Amsterdam op het Singel. Het huis waarin de school was gevestigd, was eigendom van zijn eerste vrouw Mayke Theunisdr. Na haar dood in 1643 - hij was op negentienjarige leeftijd met de twintig jaar oudere vrouw gehuwd - hertrouwde Coppenol met Grietje Andriesdr. Na de dood van deze tweede echtgenote (1661) had hij een verhouding met Jannetje Blocq, die hij trouwbeloften had gedaan. Hij verbrak die. Zij daagde hem voor de rechter en hij werd gedwongen op zeventigjarige leeftijd met haar te trouwen in facie Ecclesiae aut coram Magistratu (voor de kerk of op het stadhuis). Kort na het huwelijk in 1667 is hij gestorven.

In 1650 openbaarde zich bij hem een ernstige vorm van krankzinnigheid waar hij niet meer vanaf kwam. Dit betekende het einde van een carrière als schoolmeester. Hij legde zich nu toe op de kalligrafie en werd daarin uiterst vaardig. De vertroebeling van zijn geest had nog andere gevolgen. In 1656 werd hij door de diakenen van de (doopsgezinde) Waterlandse Gemeente ontboden om verantwoording of te leggen voor kroegloperij en bordeelbezoek. Blijkbaar had de krankzinnigheid zijn remmingen enigszins doen verdwijnen.

Coppenol liet verschillende kunstenaars, onder wie Rembrandt (1606-1669) en Cornelis Visscher (gest. januari 1658), een portret van hem etsen of graveren. De beeldhouwer Artus Quellinus (1609-1668) maakte een marmeren buste. Ook hierin niet geremd door veel normen van gepastheid zond de ijdele man de papieren portretten naar diverse bekende en minder bekende dichters met het verzoek er lofdichten bij te maken. Zo kreeg hij ‘geheel spontaan’ de lof toegezwaaid van onder anderen Jacob Westerbaen, Joost van den Vondel, Jan Vos, Herman Fredrik Waterloos, I. Boogaard, Jacob Cats, Catharina Questiers, Jeremias de Decker, Henrick Bruno, D. Verhoeven, Anna Maria van Schurman en Constantijn Huygens. Veel persoonlijks bevatten de gedichten niet. Geen wonder: waarin kon men een zo verward man nog prijzen?

Toch waren het niet de minsten die zijn lof zongen en zijn portret vervaardigden. De schrijfkunst stond in hoog aanzien en Coppenol had heel wat belangstelling. Wilden de

[pagina 300]
[p. 300]

grote mannen niet voor elkaar onderdoen, hadden ze medelijden met hem? Daar kwam bij dat zijn geesteszwakte geen beletsel vormde voor officiële opdrachten: hij kalligrafeerde bijvoorbeeld gedichten van Vondel en Huygens voor de Burgemeesterskamer van het Amsterdamse stadhuis, thans Paleis op de Dam.Ga naar voetnoot2

Toch was deze verwarde hoerenloper van betrekkelijk lage komaf voor Constantijn Huygens (1596-1687) niet iemand om bevriend mee te zijn. Hoe kwamen beiden dan met elkaar in contact? Coppenol had ongetwijfeld proeven van zijn kalligrafie aan de diplomaat, die belangstelling had voor de schone kunsten, gezonden. Wellicht schaarde de Haagse hoveling zich in de rij van de andere letterkundigen. Hoe het ook zij, Huygens vervaardigde twee gedichten voor hem, gedateerd 4 dec. 1655. Beide gedichten hebben als thema de jeugdige kracht van de oude Coppenol, van wie Huygens zich afvraagt of diens pen nu of vroeger sneller ging:

 
Voor N. Coppenol
 
Dits Coppenol sijn' oude hand
 
Haer jeughdighe betrachten.⋆Ga naar margenoot+
 
Wangunstighe, slijpt ghij den tand
 
Van nijdighe gedachten:
 
Doet eerst een' proeve van uw' krachten;
 
Indien ghij Coppenol vermant⋆Ga naar margenoot+
 
Soo komt hem vrij verachten.
 
 
 
Voor Coppenol.
 
 
 
De veer die dit papier soo vlugg heeft overtogen⋆Ga naar margenoot+
 
Vloogh eertijds over Land en water door de Locht
 
Slaet beide vluchten gae; 'k wilt geerne wat U docht,
 
Of sij nu beter vlieght of eertijds heeft gevloghen.Ga naar voetnoot3

Enige band tussen Coppenol en Huygens, die niet eens diens voornaam kende, blijkt niet uit deze gedichten. Coppenols biograaf Wijnman tekent erbij aan: ‘Sympathie van den deftigen Hagenaar voor den halfwijzen schoolmeester is [...] nauwelijks te verwachten’.Ga naar voetnoot4

Wel maakte Huygens van diens diensten gebruik. In 1657 schreef de diplomaat en dichter Mr. Jacob van der Burgh aan zijn geachte collega: ‘Wat uw lompe Coppenol betreft, zal ik zo spoedig mogelijk gelegenheid vinden hem te herinneren aan zijn plicht en zijn belofte’.Ga naar voetnoot5 Wat die plicht en belofte inhielden, is niet zeker, maar het is niet ondenkbaar dat Huygens in zijn hogere kringen graag zijn eigen gedichten liet zien, gekalligrafeerd door de kundige Lieven van Coppenol. Een week voor Van der Burgh had

[pagina 301]
[p. 301]


illustratie
Afb. 1. The Pierpont Morgan Library, New York. RvR 395.


Constantijns zoon Christiaan Huygens aan Coppenol geschreven ('s-Gravenhage, 16 november 1657) naar aanleiding van het zenden van een Latijns gedicht. Ook Christiaan maakt melding van des schoolmeesters diensten aan de diplomaat. Voor wat, hoort wat:

Monsieur Coppenol,
Het is beter uytgevallen met het Latynsche dicht dat UE van myn vader versocht heeft als ick hadde gedacht: Gelyck UE sult sien uyt dit nevensgaende het welck by my gister avont gaf om aen UE te senden. Het schynt dat de begeerte die by gehadt heeft om UE hierdoor contentement te geven, ⋆ stercker geweest is als syn sieckte. Doch by verhoopt, dat UE dese syne promptheydt⋆ in acht nemende, oock des te vlyticher suit wesen om syn curieusheyt⋆ te voldoen in 't gheene by van UE handt heeft begeert.
Vale
UE dienstwilllige vrundt
Chr. Huygens van Zuylichem.Ga naar voetnoot6
* contentement te geven: tevreden te stellen promptheydt: vlotheid curieusheyt: nieuwsgierigheid
[pagina 302]
[p. 302]

Het Latijnse vers waar Christiaan op doelt en dat ondanks de ziekte van vader Huygens niet eens zo beroerd uitviel, was verloren gewaand. Dankzij de kunsthistorica Stephanie Dickey is het teruggevonden. Het is aan een prent toegevoegd van Rembrandt, die gewoonlijk ‘de grote Coppenol’ wordt genoemd, en wel aan het exemplaar dat zich in de Pierpont Morgan Library bevindt. Het opschrift, kennelijk gekalligrafeerd door Coppenol en ondertekend met Constanter, is gedateerd 1661, zodat er vier jaar tussen vervaardiging en gebruik van het gedicht liggen:Ga naar voetnoot7

 
In Effigiem Laevini Coppenollij Scriptoris Celeberrimi
 
 
 
Divinae Graphices hoc non laudabilis autor,
 
Quod summa Laudis culmen excedunt suae,
 
Verus hic est, non verus hic est Coppenollius, olim
 
Fortis juventâ, nunc Senecta fortior.
 
Si Laevi videas dextram volitare papyro,
 
Non hanc senectus, dixeris, manum gravat;
 
Turget in hoc senio primae vis viva juventae,
 
Nec ista cani tempora aut rugae decent.
 
Tolle manum, Pictor, non est pote Protea, non est
 
Istum referre nescio juvenem an senem.
 
 
 
Op het portret van de beroemde kalligraaf Lieven van Coppenol.
 
 
 
De beoefenaar van de goddelijke kalligrafie is hierom niet genoeg te prijzen
 
omdat de toppen van de roem die hij verdient hoger liggen dan de roem die hij rijgt.
 
Dit is de echte en toch ook weer niet de echte Coppenol, die vroeger
 
krachtig was in zijn jeugd, nu in zijn ouderdom nog krachtiger.
 
Als je zijn hand over het gepolijste papier ziet vliegen
 
zou je niet zeggen dat de ouderdom op zijn hand drukt.
 
In deze oude man zwelt nog de levenskracht van de jonge jeugd,
 
op die slapen passen geen grijze haren of kraaiepootjes.
 
Haal je hand maar weg, Schilder, het is niet mogelijk, nee, deze Proteus
 
weer te geven, van wie ik niet weet of hij jong is of oud.

Huygens heeft zich in dit vers uitgeleefd in hexameters, afgewisseld met iambische trimeters. Dit is de zogeheten tweede dactylisch-iambische epode, het metrum van Horatius' Epode 16.Ga naar voetnoot8 In de eerste twee regels neemt de dichter een aanloopje naar de naam

[pagina 303]
[p. 303]

Van Coppenol door hem ‘beoefenaar van de kalligrafie’ te noemen met als bepaling daarbij ‘onvolprezen’ (non laudabilis), onvolprezen omdat de toppen van de roem die hij zou moeten krijgen nog boven de lof uitsteken die hem al wordt toegezwaaid om zijn prestaties (laus kan zowel ‘roem’ als ‘roemrijke daad’ zijn). In de regels 3 en 4 stelt Huygens dat de kalligraaf op de afbeelding eigenlijk te oud lijkt. In vers 5 is het gebruik van het woord Laevi briljant. Het heeft drie functies: het kan komen van levis glad, gepolijst, een gebruikelijke toevoeging bij papier; het functioneert in een woordspel met dextra (laevus - dextra ‘links’ - ‘rechts’) en het assoneert met de naam Lieven (in het Latijn Levinus). In regel 9 wordt Van Coppenol vergeleken met de god Proteus: beiden veranderden steeds van gedaante: de schrijver verjongde. Het thema moet de twee jaar oudere Huygens zelf ook hebben aangesproken.

Is het vers speciaal voor ‘de grote Coppenol’ geschreven of als algemeen lofdicht voor de schrijfkunstenaar gemaakt en later bij de prent gevoegd? De prentkunstenaar blijft immers een anonieme pictor. En dat voor de man die Rembrandt van Rijn een grote toekomst voorspelde.Ga naar voetnoot9 Of is het voor de prent van Visscher gemaakt? Ook in de Nederlandse gedichten bij deze prent blijft de kunstenaar anoniem (‘snijder’, ‘schilder’, zie onder). Het is heel goed mogelijk dat Huygens zonder rekening te houden met het gebruik ervan bij een specifieke prent zijn krachten eens wilde beproeven op een vers in dit dactylisch-iambische metrum en het als niet meer dan een literair kunststukje beschouwde. Overigens is het nergens elders gedrukt en ook het handschrift is voor zover bekend niet bewaard door de dichter die over het algemeen geen snipper papier weggooide. Heeft de deftige diplomaat dit gedicht verworpen?

Het Latijnse vers past bij de Nederlandse gedichten die Huygens maakte bij de prent van Cornelis Visscher, naast de reeds vermelde die er eveneens bij werden afgedrukt. Telkens is het thema de verbazingwekkend jeugdige snelheid van de oude Coppenol:

 
OP DE PRINT VAN MR. LIEVEN VAN COPPENOLLE
 
De tijt lieght, of mijn oogh, of die dit ijser dreef,
 
De man die meer bedrijft dan hij oyt jongh bedreef
 
Vindt in dit afbeeldt yet van sijn ontjongert⋆Ga naar margenoot+ wesen
 
En schijnt het seste Cruijs ten naesten bij te wesen⋆Ga naar margenoot+:
 
Maer lett ick op de drift van sijn verstaelde pen,
 
Is < 't kloecker jongeling dan ick geboren ben.
 
Eij, Snijder, scheiter uijt; ghij sult noyt eer beerven
 
Aen Coppenols gesicht; sijn' hant sal steets bederven
 
Watgh' aen sijn hooft verdient. 'Tis waer in dit gelaet
 
Is ijet dat op den aert van sijn vergrijsen slaet:
 
Maer siet weer op sijn' Veers⋆Ga naar margenoot+ onwedergaelick swieren,
 
'T is jonger zen'wen werck en onbejaerder spieren.
 
Eij, Snijder, scheiter uijt, blijft hij doen wat hij kan,
 
't Is binnen jaer en dagh een heel nieuw ander man.
 
Nocte aeger. 4.9ber (Nov.)
[pagina 304]
[p. 304]
 
OP DE SELVE.
 
Dit's Coppenol; wie kent den naem niet?
 
De veeren diemen aende faem siet
 
Zyn uyt deselve wieck gelicht
 
Daer syn' uyt is, daer 't al voor swicht.
 
'T was eene vlucht⋆Ga naar margenoot+ daeruijt sij quamen,
 
En daerom vliegens' altoos t'samen.
 
eod.
 
 
 
OP DESELVE.
 
De Schilder had gelyck, die de gesonde kaecken
 
Van Coppenol aenviel, en liet de rest ondaen⋆Ga naar margenoot+:
 
Hy wist wel, het geleeck geen menschelick bestaen,
 
Die wond're rechter hant met eeren naer te maecken.
 
eod.Ga naar voetnoot10

Bij gebrek aan betere argumenten om de grote, maar dwaze Coppenol te eren, tamboert Huygens op de vaardige hand van de meester. Dat doet hij zowel in zijn Nederlandse als in zijn Latijnse vers. In het laatste permitteert hij zich een toespeling op de Griekse mythologie die in de Nederlandse gedichten ontbreekt. Veel genegenheid spreekt er niet uit de gedichten, alleen waardering voor de vaardigheden van de kalligraaf. Geen wonder: de streng-Calvinistische hoveling Constantijn Huygens zal verder niet veel van de in alle opzichten simpele schoolmeester moeten hebben gehad die ook de diplomaat zijn diensten aanbood en hem zijn verzoeken om gedichten deed.

Abstract - Lieven van Coppenol, calligrapher and teacher at the French School, regularly commissioned portraits of himself and then asked prominent poets to write accompanying laudatory poems. Constantijn Huygens wrote some of these verses, one of them in Latin. This verse was considered lost, but has been found again with the help of the art historian Stephanie Dickey. This article edits and comments on the Latin verse, presenting it in its proper context.
voetnoot⋆
Graag betuig ik mijn dank aan Stephanie Dickey, Rudolf Engelberts en Ad Leerintveld voor hun adviezen.
voetnoot1
De biografische gegevens zijn ontleend aan Wijninan,‘Mr. Lieven van Coppenol’, NNBW 7, 322 (J. EM. Sterck) en R.E.O. Ekkart en E. Ornstein-van Slooten, Oog in oog met de modellen van Rembrandts portret-etsen / Face to face with the sitters for Rembrandt's etched portraits, tent. cat. Het Rembrandthuis, Amsterdam 1986.
voetnoot2
Dit was in 1657. Zie H.F. Wijnman, ‘Mr. Lieven van Coppenol. Schoolmeester-Calligraaf’, in: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 30 (1933), p. 93-187, spec. p. 130-133.
margenoot+
uiterlijk
margenoot+
overtreft
margenoot+
is overgetrokken
voetnoot3
C. Huygens, Gedichten, ed. J. Worp, 9 dln, Groningen 1892-1899, dl 5, p. 213. Ze zijn afgebeeld bij een prent van Cornelis Visscher (zie onder), onder de titels: ‘Op de Konstige hand van Mr. Lieven van Coppenol’ en ‘Op de vluchtige Veder van de zelve’.
voetnoot4
Wijnman, ‘Mr. Lieven van Coppenol’, p. 128.
voetnoot5
C. Huygens, De briefwisseling (1608-1687), ed. J. Worp, 6 dln, Den Haag 1911-1917, dl 5, p. 296: ‘Pour vostre gros Coppenolle, je prendray au plustost occasion de luy faire souvenir de son devoir et de sa promesse’. Brief gedateerd 23 november 1657.
voetnoot6
Wijnman, ‘Mr. Lieven van Coppenol’, p. 179. Oeuvres Complètes van Christaan Huygens (22 dln, Den Haag 1888-1950), dl 2, Correspondance 1657-1659), Den Haag 1889, p. 84. De brief bevat een post scriptum waarin Christaan Huygens Lieven van Coppenol inlichtingen vraagt over de dichter Jeremias de Decker: ‘Mijn vader soude geern weten wie dat is, en wat beroep heeft eenen J. de Decker, een seer fraey Poeet aldaer, daer by een vers van ontfangen heeft. Indien UE hem kent, bidde dat my dienaengaende eenigh bericht wil geven’.
voetnoot7
Stephanie S. Dickey, Rembrandt. Portraits in Print, Amsterdam en Philadelphia 2004, p. 154-156, afb. 171. De prent, zelf overigens in 1658 vervaardigd, wordt besproken in E. Hinterding, G. Luijten, M. Royalton-Kish, Rembrandt the Printmaker, tent. cat. Rijksmuseum Amsterdam en British Museum Londen, Zwolle 2000, p. 354-360 (G. Luijten). Dat het gedicht, door Huygens waarschijnlijk bij de geplande prent gemaakt, vier jaar bij Coppenol ‘in portefeuille’ bleef liggen, is heel goed mogelijk.
voetnoot8
Over dit metrum bijv. F. Crusius en H. Rubenbauer, Römische Metrik. Eine Einführung, München 1961, p.118, nr. 159. Waarom Huygens dit metrum gebruikte, is niet helemaal duidelijk. Hij kon zijn kunnen en kennis van metra tonen, of hij sloot aan bij de losse themata van de horatiaanse epoden.
voetnoot9
Dickey, Rembrandt, p. 154.
margenoot+
van jeugh ontdaan
margenoot+
bijna 60 te zijn
margenoot+
van zijn (ganzen) veer
margenoot+
De Faam werd wel voorgesteld als een gevleugelde vrouw.
margenoot+
ongedaan
voetnoot10
Huygens, Gedichten 6, p. 233. Op de prent hebben de gedichten de volgende opschriften: ‘Op de Print van de onwedergaelijcken Schrijver mr. Lieven van Coppenol’ en ‘Op de wonderlijcke handt van mr. Lieyen van Coppenol’. Het tweede gedicht (Dit's Coppenol; wie kent den naem niet?) is niet bij de prent afgedrukt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken